ECLI:NL:RBROT:2017:2440

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
C/10/517315 / JE RK 16-3980
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in het belang van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2017 een beschikking gegeven met betrekking tot de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun kinderen, [naam minderjarige 1], [naam minderjarige 2], [naam minderjarige 3], [naam minderjarige 4], [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogd te benoemen. De rechtbank oordeelde dat de ouders niet in staat waren om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn, gezien de ernstige bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen door de onveilige thuissituatie. De ouders hadden hun aandeel in de problematiek niet erkend en weigerden hulpverlening aan te nemen. De rechtbank concludeerde dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig werden bedreigd en dat er geen perspectief was op terugplaatsing bij de ouders. De GI werd benoemd tot voogd over de kinderen, en de ouders werden veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/517315 / JE RK 16-3980
datum uitspraak: 23 maart 2017

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2004 te [geboorteplaats minderjarige 1] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2006 te [geboorteplaats minderjarige 2] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 3] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] ,
[naam minderjarige 4], geboren op [geboortedatum minderjarige 4] 2010 te [geboorteplaats minderjarige 4] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 4] ,
[naam minderjarige 5], geboren op [geboortedatum minderjarige 5] 2013 te [geboorteplaats minderjarige 5] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 5] ,
[naam minderjarige 6], geboren op [geboortedatum minderjarige 6] 2014 te [geboorteplaats minderjarige 6] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 6] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te Rotterdam,

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te Rotterdam,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI,
wonende te Rotterdam,

de heer en mevrouw [naam pleegouders 1] , hierna te noemen de pleegouders van [naam minderjarige 1] ,

wonende op een bij de GI bekend adres.

de heer en mevrouw [naam pleegouders 2] , hierna te noemen de pleegouders van [naam minderjarige 5] ,

wonende op een bij de GI bekend adres,

mevrouw [naam pleegmoeder] , hierna te noemen de pleegmoeder van [naam minderjarige 6] ,

wonende op een bij de GI bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 21 december 2016, ingekomen bij de griffie op 23 december 2016;
- de brief van de Raad met bijlage van 29 december 2016, betreffende de schriftelijke reactie van de ouders op het rapport van de Raad, ingekomen bij de griffie op 2 januari 2017;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. A. van den Eshoff, advocaat van de ouders, van 20 februari 2017, ingekomen bij de griffie op 20 februari 2017.
Op 23 februari 2017 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat mr. A. van den Eshoff,
- de pleegmoeder van [naam minderjarige 1] ,
- de pleegmoeder van [naam minderjarige 6] ,
- de pleegouders van [naam minderjarige 2] , dhr. [naam 1] en mw. [naam 2] (als informanten),
- de pleegmoeder van [naam minderjarige 4] , mw. [naam 3] (als informant),
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam 4] ,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam 5] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de pleegouders van [naam minderjarige 5] (met kennisgeving).
[naam minderjarige 1] is voorafgaand aan de mondelinge behandeling door de voorzitter gehoord.
Aan mw. [naam 6] , werkzaam bij Flexus Jeugdplein, is bijzondere toegang verleend.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 25 januari 2016 is de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] uitgesproken. Sinds 25 januari 2016 zijn [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
Bij beschikking van 20 januari 2017 is de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] , [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] verlengd tot 25 maart 2017 en is de machtiging tot plaatsing van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] , [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] in een voorziening voor pleegzorg eveneens verlengd tot 25 maart 2017. De zaak is voor het overig verzochte aangehouden en voor behandeling verwezen naar de meervoudige kamer.
De GI heeft zich bij brieven van 23 juni 2016 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot voogd over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] te benoemen.
De Raad heeft ter zitting zijn verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht.
[naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] zijn in september 2015 op vrijwillige basis in verschillende pleeggezinnen geplaatst. Zij zijn langdurig blootgesteld aan een onveilige situatie. Zij zijn door de vader fysiek en emotioneel mishandeld en hebben seksueel grensoverschrijdende ervaringen opgedaan. Er is voor hen traumabehandeling nodig. Dit kan pas starten als de situatie stabiel is. De ouders zijn niet in staat geweest om [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] een veilige en sensitieve opvoedsituatie te bieden en zij bagatelliseren de zorgen en gebeurtenissen. De ouders is een specifiek hulptraject aangeboden bij De Waag, hetgeen zij hebben geweigerd. Hierdoor kan niet aan de onderliggende problematiek worden gewerkt en heeft geen verandering plaatsgevonden in de situatie. Dit maakt dat het perspectief van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] niet meer bij de ouders is gelegen, maar in de respectievelijke pleeggezinnen. Zij ontwikkelen zich daar positief en hun verblijf aldaar dient te worden gecontinueerd. Gelet hierop wordt niet langer gewerkt aan de doelen van de huidige kinderbeschermingsmaatregelen, waardoor een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer de geëigende maatregelen zijn. De Raad is dan ook van mening dat het ouderlijk gezag van de ouders dient te worden beëindigd en dat de GI dient te worden belast met de voogdij over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] .

De standpunten van belanghebbenden

De GI heeft aangegeven dat het van groot belang is dat er duidelijkheid komt voor [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] omtrent hun perspectief. De GI heeft de ouders een hulptraject bij De Waag aangeboden, welke instantie een gespecialiseerde behandeling biedt die de ouders naar de mening van de GI nodig hebben. Daarnaast zou De Waag het hulptraject kunnen afstemmen op het traject van de kinderen bij Lucertis. De ouders hebben deze vorm van hulp geweigerd en zelf hulp gezocht bij Eleos. Vanuit de GI is vervolgens aangeboden om samen met Eleos en De Waag in overleg te treden over de hulpverlening. De ouders hebben echter ook dit aanbod geweigerd. De ouders krijgen op dit moment hulp vanuit Arosa. Deze hulp is echter enkel gericht op de relatie van de ouders. Gelet op deze omstandigheden komt passende hulp voor het gezin niet van de grond, met als gevolg dat de situatie voor [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] ongewijzigd blijft. Gelet hierop ondersteunt de GI het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag.
Met [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] wordt eraan gewerkt om het contact met de moeder weer op te bouwen, in die zin dat de moeder de rol van moeder op afstand zal vervullen. De bezoeken met de moeder verlopen positief. Wel dient voor elk van de genoemde kinderen maatwerk te worden geleverd. Ten aanzien van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 3] en [naam minderjarige 4] is er tot op heden geen ingang gevonden om aan contactherstel met de moeder te werken.
De ouders hebben ter zitting verklaard zich te verzetten tegen het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag. Dat er duidelijkheid dient te komen over het perspectief van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] onderschrijven de ouders. De ouders zijn echter van mening dat door vast te stellen dat op enig moment zal worden toegewerkt naar een terugplaatsing van de kinderen bij hen, deze noodzakelijke duidelijkheid aan [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] wordt geboden. Vanuit dat kader kunnen de traumabehandelingen starten en kunnen de ouders ook worden meegenomen in het traject van de kinderen. De ouders hebben zich dan ook op het standpunt gesteld dat de aanvaardbare termijn waarbinnen zij weer voor hun kinderen zouden kunnen zorgen nog niet is verstreken en dat het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag voorbarig is.
Het klopt dat de ouders de hulpverlening bij De Waag niet hebben geaccepteerd. Reden hiervoor is dat de behandeling van De Waag naar de mening van de ouders niet passend was, nu deze voorgestelde behandeling vooral gericht is op het vermeende geweld dat in de thuissituatie zou hebben plaatsgevonden. De ouders konden zich daarom niet vinden in die aangeboden behandeling.
De ouders hebben voorts te kennen gegeven dat zij, sinds februari 2016, weer zijn herenigd en hard werken aan hun relatie. Zij worden hierbij begeleid vanuit Arosa en dat verloopt goed. De ouders zijn van mening dat, indien hun relatie op orde is en zij beter met elkaar kunnen communiceren, zij een veilige basis kunnen bieden voor [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] . Voorheen heeft het voornamelijk hieraan ontbroken, waardoor de thuissituatie niet goed is geweest voor de kinderen. Het bevreemdt de ouders dat de GI – nadat het traject bij De Waag was afgebroken – niet meer heeft aangestuurd op andere hulpverlening om de doelen van de ondertoezichtstelling te bereiken, maar is overgegaan tot het aanvragen van onderhavig verzoek. De ouders hebben naar eigen zeggen niets meer van de GI gehoord. Tot slot hebben de ouders aangegeven dat een deel van de problematiek bij de kinderen ook reeds in de thuissituatie aan de orde was. De uithuisplaatsing en het verblijf in pleeggezinnen hebben daarin geen verandering gebracht, constateren de ouders.
De pleegmoeder van [naam minderjarige 1] heeft ter zitting verklaard dat in de loop van het jaar steeds duidelijker werd dat [naam minderjarige 1] en ook [naam minderjarige 3] – die tot voor kort in het gezin verbleef – met spoed behandeling nodig hebben voor hun problematiek. De behandeling bij Lucertis is aangevraagd, maar kan niet definitief worden gestart, zolang geen sprake is een duidelijk toekomstperspectief voor [naam minderjarige 1] . De pleegmoeder heeft voorts bevestigd dat [naam minderjarige 1] in het huidige pleeggezin kan blijven wonen. De pleegmoeder kan zich verenigen met het verzoek van de Raad.
De pleegmoeder van [naam minderjarige 6] heeft ter zitting toegelicht dat [naam minderjarige 6] nog altijd angsten ervaart die heel duidelijk merkbaar zijn. [naam minderjarige 6] behoeft een speciale aanpak, hetgeen extra vaardigheden vraagt van de opvoeder. De pleegmoeder kan zich verenigen met het verzoek van de Raad.

De visie van de informanten

De pleegouders van [naam minderjarige 2] hebben aangegeven dat [naam minderjarige 2] het heel lastig vindt om alleen te zijn. Zij heeft grote behoefte aan steun en nabijheid van een volwassene.
De pleegmoeder van [naam minderjarige 4] heeft aangegeven dat ook bij [naam minderjarige 4] sprake is van angsten. Zij is heel bang, hetgeen zich uit in haar algehele doen en laten.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen voor zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag op welke plek het kind verder zal opgroeien. Volgens de wetgever is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een aanvaardbare termijn is. In ieder geval sluit een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aan en is (volgens de Memorie van Toelichting) voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
Vaststaat dat [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] allen een belaste voorgeschiedenis kennen en al de nodige ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. [naam minderjarige 1] heeft een negatief zelfbeeld en is in de thuissituatie veelal belast met volwassen (zorg)taken, waardoor zij onvoldoende ruimte kreeg om kind te zijn. Als oudste kind heeft [naam minderjarige 1] het meest meegekregen van de onveilige situatie thuis. [naam minderjarige 1] wenst op dit moment dan ook geen contact met haar ouders.
[naam minderjarige 2] heeft in de thuissituatie een bevoorrechte positie gehad. Niettemin lijkt [naam minderjarige 2] problemen te ervaren in de hechting, waarbij opvalt dat zij gemakkelijk overstapt naar een nieuw pleeggezin en nieuwe situatie. Daarnaast is zij onvoldoende weerbaar gebleken.
[naam minderjarige 3] heeft veel onveiligheid ervaren in de thuissituatie. Hij is veelvuldig geslagen door zijn vader en is getuige geweest van huiselijk geweld. Ook zijn er signalen die erop duiden dat [naam minderjarige 3] seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft meegemaakt. In het pleeggezin was [naam minderjarige 3] overmatig gericht op zijn pleegmoeder en pleegzus en toonde hij zich zeer afhankelijk van hen. Dit heeft geresulteerd in een doorplaatsing van [naam minderjarige 3] naar een nieuw pleeggezin.
[naam minderjarige 4] is in mei 2016 gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en heeft veel angsten. Daarnaast is sprake van een ontwikkelingsachterstand. Zij volgt inmiddels speciaal onderwijs. Ook bij [naam minderjarige 4] zijn signalen gezien die mogelijk erop duiden dat zij seksueel grensoverschrijdend gedrag heeft meegemaakt. De problematiek van [naam minderjarige 4] zorgt ervoor dat het moeilijk is een passend pleeggezin voor haar te vinden.
Bij zowel [naam minderjarige 5] alsook [naam minderjarige 6] is sprake van hechtingsproblematiek. Wat bij [naam minderjarige 5] opvalt, is dat zij afwerend is naar haar pleegvader en van iedereen afstand houdt. Ook laat zij dwanghandelingen zien. [naam minderjarige 6] reageert zeer sterk op geluiden en heeft (nog altijd) last van angsten en nachtmerries.
Voorts is geconstateerd dat alle kinderen angstig en teruggetrokken gedrag vertonen. Het gedrag, dat zowel in de verschillende pleeggezinnen, alsook elders wordt gezien door derden, duidt naar het oordeel van de rechtbank erop dat zij ernstig zijn beschadigd. Naast mogelijke kindeigen factoren kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesteld dat de onveilige thuissituatie hieraan in negatieve zin heeft bijgedragen.
De ouders stellen de problematiek van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] te onderkennen, maar erkennen niet dat de thuissituatie daaraan debet is geweest. De ouders hebben hun eigen visie op de gebeurtenissen uit het verleden. Zij lijken de zorgen omtrent de ontwikkeling van de kinderen te bagatelliseren, laten geen ruimte voor het verdriet van hun kinderen en tonen geen empathie voor de kinderen op dit gebied. Ouders laten onvoldoende zien dat zij in staat zijn om hun aandeel te erkennen en hiernaar te handelen. Zij zijn onvoldoende leerbaar gebleken, door niet mee te werken aan het aanvaarden van hulpverlening van De Waag. De Waag heeft aangegeven dat zolang de ouders het geweld ontkennen, het voor de kinderen thuis niet veilig zal kunnen worden.
De ouders hebben ter zitting aangegeven thans in te zetten op hulpverlening voor hun relatie. Zij zijn van mening dat indien hun relatie stabiel is, dit voldoende basis biedt om - geleidelijk - een terugplaatsing van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] te bewerkstelligen.
De hulpverlening van Arosa is gelet op voornoemde algehele problematiek naar het oordeel van de rechtbank echter ontoereikend, nu deze hulpverlening enkel is gericht op het verbeteren van de relatie tussen de ouders en niet op het verbeteren van opvoedsituatie van de kinderen en een eventuele terugkeer van de kinderen naar huis.
[naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] zijn reeds aangemeld bij Lucertis voor behandeling. Lucertis heeft aangegeven dat traumabehandeling geïndiceerd is. Deze behandeling kan echter pas van start gaan, als er duidelijkheid bestaat over het toekomstperspectief van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] en de plek waar zij zullen opgroeien.
De rechtbank is gelet op al het vorenstaande van oordeel dat beide ouders binnen de voor de minderjarigen aanvaardbaar te achten termijn van artikel 1:266 sub a BW niet in staat kunnen worden geacht de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] op zich te nemen. Die aanvaardbaar te achten termijn is naar het oordeel van de rechtbank inmiddels voor alle kinderen verstreken. Hierbij is meegewogen dat de kinderen in leeftijd variëren van 2 tot 12 jaar, en dus allemaal jong tot zeer jong zijn. Voorts is meegewogen dat de kinderen de behandeling bij Lucertis nodig hebben, maar deze nog niet van start kan gaan bij gebrek aan duidelijkheid omtrent hun toekomstperspectief.
De conclusie is dat alle kinderen voorafgaande aan de uithuisplaatsing zodanig opgroeiden dat zij in hun ontwikkeling ernstig werden bedreigd. De ouders zijn, gezien het gebrek aan inzicht in de problematiek en de noodzaak van hulpverlening op dat gebied, niet in staat de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van ieder van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn.
Er is geen perspectief op terugplaatsing van (één van) de kinderen bij (één van) de ouders. Ook in het kader van de huidige kinderbeschermingsmaatregelen wordt daar niet langer aan gewerkt.
De rechtbank is gelet op het vorengaande van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht het van belang dat de belangen van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] zullen worden behartigd door een neutrale derde. De GI is de meest aangewezen instantie om deze rol te vervullen. De voorgestelde voogd, de GI, heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW worden de vader en de moeder als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] , veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in het bewind.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] ;
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] ( [geboorteland vader] ) over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] ;
benoemt tot voogd over [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt [naam moeder] aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] te doen;
veroordeelt [naam vader] aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam minderjarige 1] , [naam minderjarige 2] , [naam minderjarige 3] , [naam minderjarige 4] en [naam minderjarige 5] en [naam minderjarige 6] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Geus, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. J. van Driel en G.M. Paling, kinderrechters, in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.