ECLI:NL:RBROT:2017:2439

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
C/10/517593 / JE RK 16-4030
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2017 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarigen [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen in een verwaarlozende opvoedsituatie zijn opgegroeid, met ernstige gevolgen voor hun ontwikkeling. De ouders zijn niet in staat gebleken om de zorg voor de kinderen op zich te nemen, mede door persoonlijke problematiek en een verstoorde relatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van de kinderen beter gediend zijn met een beëindiging van het gezag van de ouders en benoeming van de GI als voogd. De rechtbank heeft de ouders veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van de minderjarigen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/517593 / JE RK 16-4030
datum uitspraak: 23 februari 2017

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam- Dordrecht ,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2002 te [geboorteplaats minderjarige 1] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige 1]
,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2005 te [geboorteplaats minderjarige 2] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

verblijvende te Nieuwersluis,

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te Bleskensgraaf,
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna: de GI,
gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 27 december 2016, ingekomen bij de griffie op 28 december 2016;
- het faxbericht met bijlage van mr. H. Schwab, advocaat van de moeder, van 20 februari 2017, ingekomen bij de griffie op 20 februari 2017.
Op 23 februari 2017 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. H. Schwab,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.P.G. Rietbergen,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam 1] ,
- vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI), mw. [naam 2] en mw. [naam 3] .
[naam minderjarige 1] heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.
Aan mw. [naam 4] , de zus van de vader, is bijzondere toegang verleend.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van de kinderrechter van 2 november 2016 zijn [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] voorlopig onder toezicht gesteld tot 20 januari 2017 en is tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 20 januari 2017.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 januari 2017 is vervolgens de ondertoezichtstelling van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] uitgesproken tot 1 maart 2017 en is wederom een machtiging verleend om [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 1 maart 2017. De zaak is voor het overig verzochte aangehouden en voor behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
De GI heeft ter zitting zich bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad heeft verzocht het gezag van de ouders te beëindigen en de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot voogd over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] te benoemen.
De Raad heeft ter zitting het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. Er is sprake van een langdurig belaste voorgeschiedenis van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] . De opvoedsituatie was verwaarlozend en er werd onvoldoende voorzien in de basisbehoeften van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] . [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] vertonen forse (gedrags)problemen, die deels voortkomen uit de context waarin zij verbleven. Ook speelt de persoonlijke problematiek van de ouders een rol. De hulpverlening is onvoldoende gebleken. De ouders hebben niet bij de behoeften van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] kunnen aansluiten. Daarbij komt nog dat de moeder [naam minderjarige 2] seksueel heeft misbruikt en heeft gepoogd ook [naam minderjarige 1] te misbruiken, waarmee de moeder hun (lichamelijke) integriteit ernstig heeft aangetast. [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] verblijven op dit moment in een gezinshuis waar zij tot hun meerderjarigheid kunnen blijven. Het gaat daar goed met hen en zij maken langzaam een positieve ontwikkeling door. Zij kunnen niet meer terug naar huis. De verantwoordelijkheid voor het welzijn van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] dient niet langer bij de ouders te liggen, maar moet worden gedragen door de GI. Een beëindiging van het ouderlijk gezag, waarbij de GI wordt belast met de voogdij over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] , voorziet in die situatie.

De standpunten van belanghebbenden

De GI heeft verklaard het verzoek van de Raad te ondersteunen. [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] doen het goed in het gezinshuis en op school. Zij voelen zich veilig daar. Er zijn wel zorgen over hun emotionele ontwikkeling. [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] laten weinig los en hebben moeite met het uiten van hun emoties. In het gezinshuis is hier aandacht voor. [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] zitten goed op hun plek bij het gezinshuis en de plaatsing dient te worden gecontinueerd.
Door en namens de vader is aangegeven dat de vader kan instemmen met het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van zowel de vader als de moeder. De vader onderkent dat hij niet in staat is de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] op zich te nemen. De vader is blij dat zij het naar hun zin hebben in het gezinshuis en hij ziet dat het goed gaat met hen. De vader mist [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] erg, maar begrijpt dat hun belang vraagt dat zij verder veilig kunnen opgroeien in het gezinshuis.
Door en namens de moeder is primair betoogd dat het verzoek van de Raad dient te worden afgewezen, nu de aanvaardbaar te achten termijn waarbinnen de moeder de verzorging en opvoeding van de kinderen weer ter hand zou kunnen nemen, nog niet is verstreken. De moeder verblijft thans in detentie vanwege een veroordeling voor seksueel misbruik van [naam minderjarige 2] . De moeder is in het kader van de strafzaak onderzocht en uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat zij een persoonlijkheidsstoornis heeft en dat zij daarvoor behandeling nodig heeft. Deze behandeling kan reeds in de penitentiaire inrichting worden gestart. De moeder onderkent dat zij, gelet op haar huidige situatie, op dit moment niet de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] op zich kan nemen. Niettemin verwacht de moeder op termijn de zorg voor hen weer wel te kunnen dragen. Zij is om die reden dan ook van mening dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de passende maatregelen zijn en dat deze maatregelen dienen te worden gecontinueerd.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank stelt hierbij voorop dat voor het bepalen van de aanvaardbare termijn voor een kind gekeken moet worden naar de periode van onzekerheid die het kind kan overbruggen zonder verdergaand ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling als gevolg van onzekerheid over de vraag op welke plek het kind verder zal opgroeien. Volgens de wetgever is het afhankelijk van de leeftijd en de ontwikkeling van de minderjarige wat een redelijke termijn is. In ieder geval sluit een jarenlange verlenging van de ondertoezichtstelling daar niet bij aan en is (volgens de Memorie van Toelichting) voor jongere kinderen de aanvaardbare termijn over het algemeen korter dan voor oudere kinderen.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken.
Vaststaat dat [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] een zeer belaste voorgeschiedenis kennen en ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt. Zij zijn bij de ouders opgegroeid in een situatie waarin onvoldoende sturing, verzorging en veiligheid zijn geboden en waarin de minderjarigen veel tekort kwamen. De thuissituatie was verwaarloosd en vervuild en het pedagogische gezag van de ouders ontbrak. [naam minderjarige 1] heeft weinig fysieke en emotionele veiligheid gekend en mogelijk heeft zij zich niet goed kunnen hechten. [naam minderjarige 2] is weinig weerbaar gebleken en leefde in een sociaal isolement. Vanuit de school van [naam minderjarige 2] zijn vermoedens van verwaarlozing geuit. Beide minderjarigen lijken, ten tijde van hun plaatsing in het gezinshuis, een ontwikkelingsachterstand te hebben en niet over een aantal elementaire basisvaardigheden te beschikken.
In de thuissituatie waren er steeds grotere problemen in de relatie tussen de ouders. Zij woonden wel in één huis, maar communiceerden al lange tijd niet meer met elkaar. De vader liet de zorg voor [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] vooral aan de moeder over, terwijl hij met een fulltime baan zorgde voor een inkomen. De moeder heeft vervolgens via internet een relatie met een andere man gekregen. Deze situatie heeft grote gevolgen gehad nu de verwaarlozing van de thuissituatie en de minderjarigen hierdoor toenam en de moeder, daartoe bewogen door haar nieuwe vriend, ertoe is gekomen [naam minderjarige 2] seksueel te misbruiken en ook heeft geprobeerd [naam minderjarige 1] te misbruiken. Door (onbewust) verzet van [naam minderjarige 1] is dit laatste niet gelukt. De moeder heeft hiermee het vertrouwen van [naam minderjarige 2] beschaamd en tevens ernstig inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. De moeder is inmiddels veroordeeld voor het seksueel misbruik van [naam minderjarige 2] en zal naar verwachting de komende periode nog in detentie verblijven. De relatie tussen de ouders onderling en tussen beide ouders en [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] is door de gehele situatie ernstig verstoord geraakt. De vader zet zich sinds de detentie van de moeder en de plaatsing van de minderjarigen in het gezinshuis erg in voor herstel van het contact met de minderjarigen en heeft het voornemen tot echtscheiding kenbaar gemaakt.
[naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] verblijven op dit moment in een gezinshuis en het gaat naar omstandigheden goed met hen. Zij maken beiden sinds de plaatsing aldaar zowel in het gezinshuis als op school een positieve ontwikkeling door en lijken vertrouwd te raken met de gezinshuisouders. Zij hebben beiden de wens in het gezinshuis te blijven wonen.
De zorgen die bestaan over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] worden door de ouders niet ontkend. De vader heeft ter zitting ook aangegeven dat hij niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] te dragen. De moeder is echter van mening dat zij op termijn met de nodige hulp en ondersteuning [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] weer kan bieden wat zij nodig hebben en tegemoet kan komen aan hun (specifieke) opvoedbehoeften. De rechtbank is echter van oordeel dat de moeder gezien haar persoonlijke omstandigheden en persoonlijke problematiek alsmede vanwege de ernstig verstoorde relatie met de minderjarigen niet in haar wens kan worden gevolgd. De moeder heeft door haar handelen ernstig misbruik gemaakt van haar gezag en grove inbreuk gemaakt op de (lichamelijke) integriteit van zowel [naam minderjarige 2] als ook [naam minderjarige 1] . De behandeling van de moeder bevindt zich nog in de beginfase. De rechtbank is van oordeel dat moeder eerst aan zichzelf moet werken en haar eigen leven op orde moet krijgen. Of en wanneer aan herstel van de verstoorde relatie tussen moeder en de minderjarigen kan worden gewerkt is thans nog ongewis.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat beide ouders thans én op termijn niet in staat kunnen worden geacht de verzorging en opvoeding van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] op zich te nemen. De aanvaardbaar te achten termijn om daar naartoe te werken is naar het oordeel van de rechtbank inmiddels voor de kinderen verstreken.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] voorafgaande aan de uithuisplaatsing zodanig opgroeiden dat zij in hun ontwikkeling ernstig werden bedreigd. De ouders zijn, gezien hun eigen problematiek in combinatie met de meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden die nodig zijn om de kinderen te bieden wat zij thans nodig hebben, niet in staat de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn. Er is geen perspectief op terugplaatsing van de kinderen bij (één van) de ouders. Ook in het kader van de huidige kinderbeschermingsmaatregelen wordt daar niet langer aan gewerkt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat ten aanzien van beide ouders aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en ten aanzien van de moeder tevens aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub b BW, en zal derhalve het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht het van belang dat de belangen van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] zullen worden behartigd door een neutrale derde. De GI is in dat kader de meest aangewezen instantie om deze rol te vervullen. De voorgestelde voogdes, de GI, heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW worden de vader en de moeder als ouders waarvan het gezag wordt beëindigd, ervan uitgaande dat zij het bewind voerden over het vermogen van over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] , veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan hun opvolger in het bewind.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren te [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] ;
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , geboren te [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] ;
benoemt tot voogd over [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam;
veroordeelt [naam moeder] aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] te doen;
veroordeelt [naam vader] aan de voogd rekening en verantwoording van het gevoerde bewind over het vermogen van [naam minderjarige 1] en [naam minderjarige 2] te doen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. J. van Driel, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. M. de Geus en G.M. Paling, kinderrechters, in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.