ECLI:NL:RBROT:2017:2406

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
C/10/519556 / FA RK 17-725
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis op verzoek van de officier van justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De betrokkene, geboren in 1962 en thans verblijvende in Delta Psychiatrisch Centrum, heeft een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type en vertoont psychotische symptomen, waaronder achterdocht en agressief gedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneeskundige verklaring van de onafhankelijke psychiater op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de aanwezige psychiaters tijdens de zitting. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aanvullende stukken die door de officier van justitie zijn ingediend, niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten, aangezien deze relevant zijn voor de beoordeling van het gevaar dat de betrokkene kan veroorzaken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het gevaar dat de betrokkene kan veroorzaken, niet door ambulante behandeling of medicatie kan worden afgewend. De betrokkene heeft geen ziektebesef en is niet bereid om vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven. Gezien de ernst van de situatie en het gebrek aan bereidheid van de betrokkene om mee te werken aan zijn behandeling, heeft de rechtbank besloten om de machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen tot 16 februari 2018. De beslissing is genomen door rechter mr. B. Oonincx, in bijzijn van griffier R.R. van der Burgt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie 2
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/519556 / FA RK 17-725
Patiëntennummer: 1009823
Beschikking van 23 februari 2017 betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen
op verzoek van:
de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam, hierna: de officier,
met betrekking tot:
[de man],
geboren op [geboortedatum] 1962, [geboorteplaats] , [land van herkomst] ,
hierna: betrokkene,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
thans verblijvende in Delta Psychiatrisch Centrum te Poortugaal, locatie Blaak 2,
advocaat mr. L.C. Baars te Rotterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 26 januari 2017, met bijlagen;
- het memorandum met bijlagen betreffende betrokkene van 20 februari 2017, ingekomen zijdens de officier van justitie.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 23 februari 2017.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • betrokkene met voornoemde advocaat;
  • mr. Heemskerk, strafrechtadvocaat van betrokkene;
  • dhr. Tollenaar, psychiater, en mw. Lind, arts in opleiding tot psychiater, beiden verbonden aan Delta Psychiatrisch Centrum;
  • mr. De Ruijter, officier van justitie.

2.De beoordeling

2.1.
Betrokkene is van mening dat de geneeskundige verklaring niet volgens de daartoe geldende regels is opgesteld. Het plaatsvinden van het onderzoek door de onafhankelijke psychiater is namelijk niet aangekondigd en de psychiater heeft niet mogen volstaan met het korte contact dat in de verpleegpost heeft plaatsgevonden. Er is volgens betrokkene dus sprake van een ondeugdelijk onderzoek.
Beide ter zitting aanwezige psychiaters hebben verklaard dat betrokkene wel in kennis was gesteld van het onderzoek. Dit is volgens hen op de daartoe gebruikelijke wijze gebeurd: door het verplegend / behandelend personeel is betrokkene daags voor het onderzoek mondeling in kennis gesteld van het plaatsvinden ervan. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen.
De omstandigheid dat sprake is geweest van een kortdurend contact tussen de onafhankelijke psychiater en betrokkene brengt, anders dan betrokkene stelt, nog niet mee dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze is verricht dan wel dat de onafhankelijke psychiater op basis van onvoldoende informatie tot zijn oordeel is gekomen. Ook de overige omstandigheden waaronder het onderzoek is verricht, moeten hierbij in ogenschouw worden genomen. Uit de geneeskundige verklaring blijkt onder meer dat de onafhankelijke psychiater op de verpleegpost op betrokkene heeft gewacht, dat betrokkene achterdochtig was, dat betrokkene een nieuwe beoordeling in verband met een rechterlijke machtiging niet nodig vond (omdat hij met ontslag zou gaan en hij geen problemen had) en dat hij niet mee wilde komen naar de gesprekskamer, waarop betrokkene is weggelopen. Uit dit directe contact heeft de onafhankelijke psychiater opgetekend dat de realiteitstoetsing van betrokkene gestoord is en dat bij hem geen sprake is van ziektebesef of –inzicht.
Daarnaast heeft de onafhankelijke psychiater in zijn verklaring aangegeven van wie hij de overige informatie heeft gekregen op basis waarvan hij tot zijn oordeel is gekomen, te weten de behandelaar, de behandelend psychiater en de verpleging, en wat deze informatie inhield. Uit de met de geneeskundige verklaring overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt evenzeer dat betrokkene afhoudend is in het contact jegens behandelaren en/of onderzoekers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de geneeskundige verklaring op juiste wijze tot stand is gekomen en dat deze kan worden gebruikt bij de beoordeling van het verzoek van de officier van justitie.
2.2.
Betrokkene is voorts van mening dat het door de officier van justitie nagestuurde memorandum met bijlagen (hierna: de aanvullende stukken) buiten beschouwing moeten worden gelaten. Enerzijds omdat (de advocaat van) betrokkene die stukken pas daags voor de zitting heeft ontvangen, anderzijds omdat op deze manier de strafzaak de bopz-zaak lijkt te beheersen, terwijl het om een medische zaak gaat. De officier van justitie heeft slechts een verzoekende rol in het kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Bopz) en dient de informatie waarover hij vanuit het strafdossier kan beschikken geen rol te laten spelen in deze medische zaak. Er wordt volgens betrokkene ten onrechte een sfeer gecreëerd, waarin informatie uit het strafrecht gebruikt wordt om zo te beïnvloeden wat er op bopz-gebied beslist moet worden.
De officier van justitie wijst er op dat de aanvullende stukken al (gedeeltelijk) bij een eerder verzoek tot afgifte van een machtiging zijn overgelegd en dat betrokkene er dus bekend mee mag worden verondersteld. Voorts heeft de officier ter zitting (onder meer) toegelicht dat de nagekomen stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van het gevaar. Zij wijst er op dat het gedrag van betrokkene laveert tussen het strafrecht en de geestelijke gezondheidszorg.
De rechtbank ziet in het feit dat de officier van justitie de aanvullende stukken pas in een laat stadium heeft ingediend geen aanleiding om die stukken buiten beschouwing te laten. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, noch dat betrokkene hierdoor, naast ongemak, ander nadeel heeft ondervonden.
Ook het feit dat die stukken hun oorsprong vinden in een strafrechtelijke procedure waarin betrokkene naar voren komt, ziet de rechtbank geen aanleiding om de stukken buiten toepassing te laten. De officier van justitie heeft immers een schakelfunctie. Hij bepaalt in belangrijke mate welke weg wordt ingeslagen wanneer sprake is van gedrag dat zowel in het strafrechtelijk als in het civielrechtelijk kader beoordeeld kan worden: vervolging en/of (gedwongen) zorg. Het staat de officier van justitie daarbij vrij om een verzoek in het kader van de Bopz te onderbouwen met de stukken genoemd in artikel 16, vierde lid, van de Bopz, maar ook met andere stukken en informatie die hem als officier van justitie omtrent betrokkene ter beschikking staan, zeker wanneer deze het gevaar als bedoeld in artikel 15 juncto artikel 2, derde en vierde lid, van de Wet Bopz illustreren. Ingevolge artikel 15 en 16 juncto artikel 6 van de Bopz dient de officier zich immers - voorafgaand aan indiening van een verzoek tot afgifte van een machtiging - zelfstandig een oordeel te vormen over de vraag of een Bopz-maatregel geïndiceerd is. Dat het in de huidige praktijk niet (meer) gebruikelijk is dat de officier van justitie ter zitting aanwezig is, doet niet af aan het feit dat de officier van justitie de verzoekende procespartij is en het hem vrij staat het verzoek (ter zitting) toe te lichten.
2.3.
Uit de geneeskundige verklaring en de toelichting van de psychiaters ter zitting blijkt dat betrokkene lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, te weten een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type. Er is momenteel sprake van psychotische belevingen in die zin dat betrokkene achterdochtig is, grootheidsideeën heeft en agressief gedrag vertoont. In de enkele ontkenning van betrokkene dat geen sprake is van een geestesstoornis (als voornoemd), ziet de rechtbank geen aanleiding een second-opinion te verzoeken. De stoornis zal ook na verloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zijn.
2.4.
De stoornis zal betrokkene ook na verloop van de voorlopige machtiging gevaar doen veroorzaken als bedoeld in artikel 15 lid 2 van de Wet Bopz. Uit de geneeskundige verklaring, de aanvullende stukken (meer in het bijzonder het sfeer proces-verbaal van bevindingen) en het besprokene ter zitting blijkt dat het gevaar bestaat dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig letsel zal toebrengen. Verder blijkt daaruit dat hij door zijn hinderlijk gedrag agressie van anderen tegen zichzelf zal oproepen, dat hij maatschappelijk ten onder gaat, zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen en dat gevaar bestaat voor de psychische gezondheid van een ander.
Betrokkene is wantrouwend richting zijn omgeving, met name richting zijn behandelaren. Wanneer betrokkene wordt blootgesteld aan spanningen ontstaat bij hem agressie en agitatie. Zo heeft hij binnen de instelling de psychiater in opleiding bedreigd en is sprake van meerdere politiemutaties van overlast (met agressie). De psychiater in opleiding geeft aan dat zij gesprekken met betrokkene nooit alleen voert, maar altijd met ondersteuning van de verpleging omdat zij anders haar eigen veiligheid niet kan waarborgen. Betrokkene kan naast agressief gedrag ook seksueel overschrijdend, obsessief en oninvoelbaar gedrag vertonen, waarbij betrokkene een grote vastberadenheid aan de dag legt. Dergelijk gedrag wordt betrokkene overigens niet enkel jegens [naam] ” (het vermeende slachtoffer in de strafzaak waarin betrokkene wordt vervolgd voor stalking), maar ook naar anderen. Daar komt bij dat betrokkene in korte tijd twee maal met een katatoon toestandsbeeld is opgenomen. Betrokkene had dagen niet gegeten en gedronken en was zeer angstig. Aan het begin van dit jaar is betrokkene door de politie aangetroffen in een sloot. Voorts bestaat bij betrokkene lichamelijke problematiek, er is sprake van een hoge bloeddruk, hetgeen onderzoek en controle vereist alwaar betrokkene (in de instelling) niet aan mee wenst te werken.
2.5.
Het gevaar kan niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis worden afgewend. Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat ambulante behandeling en medicatie (lithium) ter afwending van het gevaar niet toereikend zijn gebleken. De psychiaters ter zitting verklaren dat betrokkene zich niet adequaat laat behandelen en dat het vooralsnog niet mogelijk is gebleken om met betrokkene tot een behandelovereenkomst te komen. Voor het stabiliseren van het toestandsbeeld van betrokkene is aldus hen noodzakelijk dat betrokkene antipsychotica neemt, welke medicatie betrokkene tot op heden weigert.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat het in het kader van het strafrecht aan betrokkene opgelegde locatieverbod het gevaar voldoende afwendt. Immers, nog daargelaten de vraag of de officier van justitie bij overtreding van dat verbod direct kan ingrijpen en tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf overgaat, is sprake van gevaren die zich ook buiten de aangewezen locatie kunnen verwezenlijken.
2.6.
Betrokkene geeft geen blijk van de nodige bereidheid vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven, daar sprake is van een verschil van inzicht omtrent de benodigde behandeling. Bij betrokkene ontbreekt ziektebesef en –inzicht.
2.7.
Het feit dat de laatste machtiging oorspronkelijk liep tot 16 februari 2017 geeft de rechtbank aanleiding de machtiging thans te verlenen tot na te noemen datum. De rechtbank ziet geen aanleiding de machtiging voor kortere duur te verlenen, omdat niet, althans onvoldoende, kan worden ingeschat hoe de opname zal verlopen.
2.8.
Gezien het voorgaande wordt het verzoek toegewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent machtiging tot voortgezet verblijf van:
[de man] voornoemd, in een psychiatrisch ziekenhuis tot 16 februari 2018.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Oonincx, rechter, in bijzijn van R.R. van der Burgt, griffier.