In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis, op basis van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De betrokkene, geboren in 1962 en thans verblijvende in Delta Psychiatrisch Centrum, heeft een schizo-affectieve stoornis van het bipolaire type en vertoont psychotische symptomen, waaronder achterdocht en agressief gedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geneeskundige verklaring van de onafhankelijke psychiater op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van de aanwezige psychiaters tijdens de zitting. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de aanvullende stukken die door de officier van justitie zijn ingediend, niet buiten beschouwing kunnen worden gelaten, aangezien deze relevant zijn voor de beoordeling van het gevaar dat de betrokkene kan veroorzaken.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het gevaar dat de betrokkene kan veroorzaken, niet door ambulante behandeling of medicatie kan worden afgewend. De betrokkene heeft geen ziektebesef en is niet bereid om vrijwillig in een psychiatrisch ziekenhuis te verblijven. Gezien de ernst van de situatie en het gebrek aan bereidheid van de betrokkene om mee te werken aan zijn behandeling, heeft de rechtbank besloten om de machtiging tot voortgezet verblijf te verlenen tot 16 februari 2018. De beslissing is genomen door rechter mr. B. Oonincx, in bijzijn van griffier R.R. van der Burgt.