ECLI:NL:RBROT:2017:2371

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
521825 / HA RK 17-167
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de kantonrechter in civiele procedure

In deze zaak heeft verzoeker op 23 februari 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. A.J.L.M. van der Wildt, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam. Verzoeker stelde dat hij geen geloof meer had in de onpartijdigheid van de kantonrechter, omdat deze tijdens de comparitie van partijen op 18 oktober 2016 niet de gelegenheid had gegeven om te reageren op een mededeling van de zijde van de eiseres over het niet tot stand komen van een schikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker het wrakingsverzoek niet tijdig heeft ingediend, aangezien hij dit pas enkele maanden na de comparitie deed, terwijl hij eerder op de hoogte had kunnen zijn van de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker had moeten reageren binnen enkele dagen na de comparitie, en dat de termijn voor het indienen van het verzoek ruimschoots was overschreden. De rechtbank verklaarde verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken en uitgesproken op 21 maart 2017.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 521825 / HA RK 17-167
Beslissing van 21 maart 2017
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
vertegenwoordigd door Rv Incasso te Hoogvliet,
strekkende tot wraking van:
mr. A.J.L.M. van der Wildt, kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 1 (hierna: de kantonrechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Bij exploot van dagvaarding van 5 juli 2016 is verzoeker door [naam eiseres] B.V. (hierna: [naam eiseres]) gedagvaard om te verschijnen op de openbare terechtzitting van de rechtbank Rotterdam van 19 juli 2016. Deze procedure draagt het zaaknummer 5225814 CV EXPL 16-28859. Verzoeker heeft op 11 augustus 2016 een conclusie van antwoord genomen. Bij (tussen)vonnis van 11 augustus 2016 is een comparitie van partijen bepaald. De comparitie van partijen heeft op 18 oktober 2016 plaatsgevonden, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. De kantonrechter heeft op 13 januari 2017 een (tussen)vonnis gewezen en verzoeker een bewijsopdracht gegeven. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om zich op de rolzitting van 23 februari 2016 (bedoeld is: 2017) uit te laten over de vraag of hij bewijs wil leveren en zo ja op welke wijze.
Tijdens de rolzitting van 23 februari 2017 heeft verzoeker een schriftelijk verzoek tot wraking van de kantonrechter ingediend.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het dossier van de hiervoor omschreven procedure;
- het schriftelijk verzoek tot wraking;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 2 maart 2017 op het wrakingsverzoek.
Verzoeker alsmede de kantonrechter zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek wordt behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
Ter zitting van 7 maart 2017, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is verzoeker verschenen. Hij heeft aan de hand van pleitaantekeningen zijn standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd.
De kantonrechter is in allerlei juridische kronkels te makkelijk voorbij gegaan aan het door verzoeker tijdens de comparitie van partijen op 18 oktober 2016 overgelegde originele exemplaar van de offerte van 16 september 2014, dat afwijkt van het exemplaar dat door [naam eiseres]- in kopie - is overgelegd. Tijdens deze comparitie heeft de kantonrechter partijen vervolgens verzocht om de mogelijkheden van een schikking te onderzoeken en partijen naar de gang gestuurd. Na een kort overleg hebben partijen de zittingszaal weer betreden waarop de kantonrechter vroeg of partijen tot een schikking konden komen. Namens [naam eiseres] is toen naar voren gebracht dat partijen er niet waren uitgekomen omdat er geen geld bij verzoeker was, althans woorden van gelijke strekking. Het is zeer ongebruikelijk, zelfs een ongeschreven wet, dat mededeling wordt gedaan namens slechts een partij waarom niet tot een schikking kan worden gekomen. Verzoeker werd niet in de gelegenheid gesteld om hierop nog te reageren. Door deze negatieve uitlating namens [naam eiseres] als zodanig te accepteren en niet in te grijpen heeft verzoeker geen geloof meer in de onpartijdigheid van de kantonrechter.
2.2
De kantonrechter heeft niet in de wraking berust en heeft verzocht verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen.
De kantonrechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat geen sprake is van een omstandigheid die een grond tot wraking kan opleveren.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden – zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) – vereist.
3.2
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende. Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking van 23 februari 2017 ten grondslag gelegd dat hij geen geloof meer heeft in de onpartijdigheid van de kantonrechter omdat de kantonrechter tijdens de comparitie van partijen op 18 oktober 2016 hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op de mededeling van de zijde van [naam eiseres] waarom niet tot een schikking kon worden gekomen.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
In dit geval is die termijn ruimschoots overschreden. Verzoeker heeft in zijn verzoek en ter zitting van de wrakingskamer nader toegelicht dat zijn vrees dat de kantonrechter jegens hem vooringenomenheid koestert, wordt versterkt door het vonnis van 13 januari 2017. Daarin staan zinsneden die verzoeker ook aanleiding geven om aan de vereiste onpartijdigheid te twijfelen. Die vrees wordt opnieuw versterkt door het proces-verbaal van de rolzitting op 23 februari 2017. De inhoud hiervan is volgens verzoeker zeer gekleurd en staat haaks op wat in het wrakingsverzoek is vermeld.
Deze toelichting rechtvaardigt niet de late indiening van het wrakingsverzoek op 23 februari 2017. Daarbij merkt de rechtbank op dat verzoeker kennis heeft genomen van het proces-verbaal van de rolzitting van 23 februari 2017 nadat het verzoek om wraking was gedaan. Voor de vraag of dit verzoek tijdig is gedaan kan dit proces-verbaal dan ook geen rol spelen.
3.3
Verzoeker heeft ter zitting nog aangevoerd dat hij op de eerst volgende mogelijkheid, te weten de eerstvolgende (rol)zitting, het wrakingsverzoek heeft ingediend. Naar het oordeel van de wrakingskamer vindt het standpunt van verzoeker, dat een wrakingsverzoek op een zitting moet worden ingediend, geen steun in het recht. Van verzoeker mag worden verwacht dat hij het verzoek tot wraking uiterlijk binnen enkele dagen na de comparitie van partijen van 18 oktober 2016 respectievelijk na het ontvangen van het (tussen)vonnis van 13 januari 2017 zou hebben gedaan. Het pas indienen van het wrakingsverzoek op 23 februari 2017 kan niet worden aangemerkt als “zodra de feiten of omstandigheden bekend zijn geworden”.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van mr. A.J.L.M. van der Wildt.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, mr. J.F. Koekebakker en mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2017 in tegenwoordigheid van mr. H.C.C. Kan, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-