ECLI:NL:RBROT:2017:2370

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
518656 / HA RK 17-41
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker

Op 17 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de raadsman van de verzoeker, die momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting. Het verzoek was gericht tegen mr. D.C.J. Peeck, de rechter-commissaris die belast was met de behandeling van de strafzaak tegen de verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter-commissaris. De verzoeker had aangevoerd dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de geplande getuigenverhoren op 11 januari 2017, maar de wrakingskamer concludeerde dat de raadsman op meerdere momenten op de hoogte was gesteld van deze planning. De rechter-commissaris had de getuigenverhoren voortgezet ondanks het wrakingsverzoek, wat volgens de wrakingskamer niet onbegrijpelijk was. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de onpartijdigheid van de rechter en de noodzaak om uitzonderlijke omstandigheden aan te tonen voor een wrakingsverzoek. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer/rekestnummer: 518656 / HA RK 17-41
Beslissing van 17 februari 2017
op het verzoek van
[naam verzoeker],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [naam P.I.],
verzoeker,
advocaat mr. A.S. van der Biezen,
strekkende tot wraking van:
mr. D.C.J. Peeck, rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de
rechtbank Rotterdam, team Kabinet RC (hierna: de rechter-commissaris)

1.Het procesverloop en de processtukken

1.1
Bij de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank is
aanhangig de strafzaak tegen verzoeker met parketnummer 10/740325-16.
Ter terechtzitting van 25 oktober 2016 heeft de meervoudige strafkamer deze zaak verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. De getuigenverhoren zijn gepland
op 26 oktober 2016,7 november 2016 en 11 januari 2017.
1.2
Bij brief van 11 januari 2017 heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris
gewraakt.
1.3
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier met zaaknummer 10/740325-16,
waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 oktober 2016, en het proces-verbaal van het op 11 januari 2017 gehouden getuigenverhoor.
1.4
Verzoeker alsmede de rechter-commissaris zijn verwittigd van de datum waarop het
wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk
te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt en heeft op
13 januari 2017 een schriftelijke reactie aan de wrakingskamer doen toekomen. Naast de
hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van door
de raadsman van verzoeker overgelegde pleitnotities, met bijlage, de schriftelijke reactie van
de officier van justitie mr. J. Boender van 1 februari 2017 en twee e-mails van [naam juridisch medewerker]
namens de rechter-commissaris van 3 februari 2017.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 3 februari 2017 behandeld. De rechter-commissaris
heeft voorafgaand aan de zitting te kennen gegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.
De raadsman van verzoeker heeft eveneens voorafgaand aan de zitting te kennen gegeven
dat zowel hij als verzoeker niet ter zitting zullen verschijnen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker - kort en zakelijk weergegeven -
het volgende aangevoerd:
De raadsman van verzoeker heeft geen e-mail ontvangen, noch enig ander schriftelijk
bescheid, waarmee de planning van het de getuigenverhoren op 11 januari 2017 kenbaar is
gemaakt. De verdediging is niet eerder dan door het telefoongesprek met de rechter-commissaris op 11 januari 2017 op de hoogte geraakt van het geplande getuigenverhoor. De raadsman van verzoeker heeft getracht om de getuigenverhoren te doen verplaatsen naar een andere datum. Dit aanhoudingsverzoek is geweigerd door de rechter-commissaris. Het belang van de aanwezigheid van de verdediging bij het getuigenverhoor in de voorliggende zaak is voor verzoeker evident, ook omdat het door de verdediging verzochte getuigen betreft. Ondanks het voorgaande en het feit dat de rechter-commissaris reeds mondeling was gewraakt heeft zij medegedeeld dat zij de getuigenverhoren zou voortzetten, in verband met het feit dat er in maart 2017 een mondelinge behandeling zou plaatsvinden. Gelet op deze gang van zaken heeft de rechter-commissaris de gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid op zich geladen, door zonder de aanwezigheid van de raadsman en zonder diens vragen de getuigen te horen. Door de agenda te laten prevaleren boven het verdedigingsbelang heeft de rechter-commissaris het Openbaar Ministerie in de kaart gespeeld en de schijn van partijdigheid op zich geladen.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust. De rechter-commissaris bestrijdt
deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet
sprake is van een omstandigheid die een grond tot wraking kan opleveren.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek en heeft daartoe
- kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
De planning van de getuigenverhoren op 11 januari 2017 is per e-mail van 20 oktober 2016
aan zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging bevestigd. Tijdens de pro forma
behandeling op 25 oktober 2016, waarbij een collega van mr. Van der Biezen aanwezig was,
is deze datum eveneens genoemd. Dat de verdediging niet eerder op de hoogte is geraakt
van deze planning is dan ook niet juist. De (processuele) beslissing om de getuigenverhoren
te laten doorgaan vormt, mede gelet op de overweging van de rechter-commissaris dat de
(verschenen) getuigen er belang bij hadden het verhoor doorgang te laten vinden, gelet op
de impact die de verhoren hadden, geen uitzonderlijke omstandigheid die een
zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens
verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor
gerechtvaardigd is.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de
beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde
van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke
omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat
een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker
geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren
gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor
het oordeel dat de rechter-commissaris - subjectief- niet onpartijdig was. Ook overigens is
voor een zodanig oordeel geen houvast gevonden. Te onderzoeken staat vervolgens of de
aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een
zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat
de rechter-commissaris jegens hem een vooringenomenheid koestert die - objectief - gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt dienaangaande als volgt.
3.3
Ten aanzien van de gang van zaken voorafgaand aan de op 11 januari 2017 geplande
getuigenverhoren kan allereerst uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de
meervoudige kamer op 25 oktober 2016 worden afgeleid dat de officier van justitie ter
zitting heeft medegedeeld dat de verhoren van de getuigen door de rechter-commissaris
gepland stonden op 26 oktober 2016, 7 november 2016 en 11 januari 2017. Bij deze zitting
heeft de raadsman van verzoeker zich laten waarnemen door een kantoorgenoot.
Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt voorts dat de raadsman van verzoeker per
e-mail van 20 oktober 2016 door de griffier is bericht dat, gelet op de verhinderdata van de
raadsman van verzoeker, een wijziging is opgetreden in de planning van de verhoren van de
getuigen [naam getuige 1], [naam getuige 2] en [naam getuige 3] en dat deze zijn verplaatst naar 11 januari 2017, waarbij
de raadsman van verzoeker, in het geval hij wederom verhinderd zou zijn, in de gelegenheid
is gesteld om vragen op schrift te stellen. Daarnaast heeft de griffier bij e-mail van 20
oktober 2016 de meervoudige kamer bericht over de gewijzigde datum van de
getuigenverhoren, waarbij een kopie aan de raadsman van verzoeker is verzonden.
Voornoemde e-mails zijn verzonden naar het e-mailadres info@vanderbiezen-advocaten.nl.
Gesteld noch gebleken is dat dit niet het gebruikelijke e-mailadres van het kantoor van de
raadsman van verzoeker betreft.
Nu gelet op het voorgaande (de raadsman van) verzoeker op drie verschillende momenten
kennis heeft kunnen nemen van de op 11 januari 2017 geplande getuigenverhoren, volgt de
wrakingskamer verzoeker niet in zijn standpunt dat de verdediging niet eerder dan door het
telefoongesprek op 11 januari 2017 daarvan op de hoogte is geraakt.
3.4
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een
rechter-commissaris op zich zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dit kan anders zijn
indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze
geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is
ingegeven.
3.5
De rechter-commissaris heeft aangevoerd dat de gebeurtenissen waarover de (reeds
verschenen) getuigen verhoord zouden worden veel impact hebben gehad op de personen
die daarbij aanwezig waren en dat uit eerdere verhoren is gebleken dat de verhoren voor de
getuigen spanningen meebrengen. In het verzoek om de getuigen te laten horen is door de
verdediging aangegeven waarover de getuigen bevraagd zouden moeten worden en de
raadsman van verzoeker heeft zich bij eerdere verhoren altijd laten vertegenwoordigen door
kantoorgenoten die de getuigen vragen hebben gesteld. De rechter-commissaris was van
oordeel dat zij tijdens de verhoren rekening kon houden met de belangen van de
verdediging, die haar kenbaar waren uit de motivering van het verzoek en de vragen die aan
de andere getuigen zijn gesteld en zij heeft, mede rekening houdend met de belangen van de
getuigen en de geplande zitting, besloten de getuigen buiten aanwezigheid van de raadsman
te horen.
3.6
De wrakingskamer overweegt dat, gelet op de belangenafweging van de rechtercommissaris
en de bijzondere omstandigheden, aan de processuele beslissing om het
getuigenverhoor doorgang te laten vinden onvoldoende zwaarwegende aanwijzingen kunnen
worden ontleend voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een
vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker ontstane vrees objectief
gerechtvaardigd was. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de griffier van de rechter-commissaris bij aanvang van het eerste getuigenverhoor telefonisch het kantoor van de raadsman heeft benaderd met de mededeling dat met de verhoren een aanvang zou worden genomen maar dat men zat te wachten op de advocaat. Aan een kantoorgenoot van de raadsman heeft de rechter-commissaris meegedeeld dat zij zich realiseerde dat er mogelijk nog aanvullende vragen zouden kunnen zijn van de zijde van de verdediging en dat zij in voorkomend geval daarnaar zou kijken. Daarbij zijn de getuigen er tijdens de verhoren op gewezen dat zij mogelijk nogmaals zouden worden opgeroepen als de verdediging nog
aanvullende vragen zou hebben.
3.7
De ratio van het instituut van de wraking is gelegen in het waken tegen inbreuken op de
rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van de rechterlijke partijdigheid. Als een
verzoek tot wraking ter terechtzitting wordt gedaan, dient het onderzoek ter terechtzitting te
worden geschorst en dient de gewraakte rechter zich in beginsel te onthouden van alle
bemoeiingen in de zaak, die uitstel gedogen of door andere rechters kunnen worden verricht.
Dit om te voorkomen dat bij degene die de wraking heeft verzocht de verdenking ontstaat
dat de resultaten van die bemoeiingen ingegeven zijn door de gevreesde partijdige houding
van de rechter. Dit uitgangspunt geldt evenzeer bij een getuigenverhoor door de rechtercommissaris. Het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris geldt in zoverre als een
terechtzitting in de zin van artikel 513, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering.
3.8
Gelet op de hiervoor genoemde belangenafweging van de rechter-commissaris om het
getuigenverhoor doorgang te laten vinden acht de wrakingskamer ook de processuele
beslissing om het verhoor ondanks het wrakingsverzoek doorgang te laten vinden op
zichzelf niet zo zeer onbegrijpelijk dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring voor
is te geven dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Niet aannemelijk is
geworden dat de rechter-commissaris nog andere motieven heeft gehad om de
getuigenverhoren ondanks het wrakingsverzoek voort te zetten, dan die zij heeft aangevoerd.
3.9
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen luidt de conclusie dat het verzoek ongegrond is
en wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot wraking van mr. D.C.J. Peeck.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A. Kalk, voorzitter, mr. J.A.M.J. Janssen
Timmermans en mr. I.K. Rapmund, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 17 februari 2017 in tegenwoordigheid van mr. C.J.C. Korteland, griffier.
Verzonden op:
aan:
-
-
-
-
-