Op 15 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen rechter mr. drs. J. van den Bos. Het verzoek tot wraking werd afgewezen. De verzoeker had aangevoerd dat de rechter partijdig was, omdat hij deel had uitgemaakt van de meervoudige strafkamer die in oktober 2015 een veroordelend vonnis had uitgesproken in een strafzaak tegen de verzoeker. De rechtbank oordeelde echter dat deze enkele omstandigheid niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De grieven van de verzoeker waren eerder al in een wrakingsverzoek behandeld en afgewezen, wat ook meeweegt in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.