ECLI:NL:RBROT:2017:2367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
522270 / HA RK 17-183
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. drs. J. van den Bos in strafzaak

Op 15 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen rechter mr. drs. J. van den Bos. Het verzoek tot wraking werd afgewezen. De verzoeker had aangevoerd dat de rechter partijdig was, omdat hij deel had uitgemaakt van de meervoudige strafkamer die in oktober 2015 een veroordelend vonnis had uitgesproken in een strafzaak tegen de verzoeker. De rechtbank oordeelde echter dat deze enkele omstandigheid niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid. De rechtbank benadrukte dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De grieven van de verzoeker waren eerder al in een wrakingsverzoek behandeld en afgewezen, wat ook meeweegt in de beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor de vrees van de verzoeker dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 522270 / HA RK 17-183
Beslissing van 15 maart 2017
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
strekkende tot wraking van:
mr. drs. J. van den Bos, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kabinet RC (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter terechtzitting van 24 februari 2017 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld de tegen verzoeker aanhangig gemaakte strafzaak met parketnummer 10/701004-16.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft verzoeker wraking verzocht van rechter mr. J.H. Janssen, voorzitter van de meervoudige kamer.
Bij brief van de griffier van 27 februari 2017 is verzoeker opgeroepen voor de zitting van de wrakingskamer in deze rechtbank op 22 maart 2017, alwaar zijn verzoek tot wraking van rechter mr. J.H. Janssen zal worden behandeld.
In die brief is aan verzoeker meegedeeld dat de wrakingskamer op 22 maart 2017 zal zijn samengesteld als volgt: mr. A.N. van Zelm van Eldik, mr. drs. J. van den Bos en mr. W.J. Roos-van Toor.
Bij brief van 6 maart 2017 heeft verzoeker wraking verzocht van rechter
mr. drs. J. van den Bos in geval deze rechter de voorzitter was van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, die op 23 oktober 2015 de toen tegen verzoeker aanhangige strafzaak met parketnummer 10/741224-14 heeft behandeld.
Per e-mailbericht van 6 maart 2017 heeft mr. Van den Bos aan de wrakingskamer meegedeeld dat hij de voorzitter was van de meervoudige strafkamer op 23 oktober 2015.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het dossier betreffende het verzoek van verzoeker tot wraking van rechter mr. J.H. Janssen.
Verzoeker, de rechter, alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 8 maart 2017.
Ter zitting van 15 maart 2017, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker en de officier van justitie. Zij hebben ieder hun standpunt nader toegelicht.
De rechter is met bericht van verhindering niet verschenen.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van:
  • de door verzoeker per e-mailbericht van 27 februari 2017 ingezonden schriftelijke versie van zijn wrakingsverzoek;
  • de brief van verzoeker aan de secretaris van de wrakingskamer, gedateerd 1 maart 2017;
  • de brief van verzoeker aan de secretaris van de wrakingskamer, gedateerd 7 maart 2017.
De wrakingskamer is ambtshalve bekend met haar beslissing van 4 november 2015, waarbij het verzoek van verzoeker tot wraking van de rechter, gedaan in de strafzaak met parketnummer 10/741224-14, werd afgewezen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De rechter heeft mij destijds ten onrechte veroordeeld.
Op de zitting van de meervoudige kamer van 23 oktober 2015 heb ik de rechter voor het laatst gezien. Ik was op die zitting omdat de burgemeester valse aangifte tegen mij had gedaan voor demonstreren bij het stadhuis. Ik deed dat al enige jaren. Ik heb ten onrechte in hechtenis gezeten door die valse aangifte. De rechter heeft toen niet alleen de burgemeester gedekt, maar ook nog eens de getuige-psycholoog [naam].
Voor het verhoor van [naam] als getuige had ik met mijn toenmalige advocaat afgesproken dat ik de vragen zou stellen. De rechter heeft mij belemmerd dat te doen. Hij stelde de vragen zelf en sloeg de helft over van de vragen die ik op papier had voorbereid. Mijn vragenlijst was bestemd voor de griffier, maar de rechter wilde die inzien en stelde toen de vragen zelf. Toen bleek dat [naam] tot driemaal toe meineed had gepleegd en dat zij cruciale processtukken (mijn medicijnenlijst) had verduisterd, heb ik dat aan de rechters laten zien. Toen ik dat aan de rechter liet zien, dat er meineed was gepleegd, heb ik hem gevraagd de getuige aan te houden voor meineed. Daar ging rechter niet op in. Hij zei alleen: ik hoor het u zeggen.
De burgemeester heeft het zwaarste ambtsmisdrijf gepleegd en ik heb inmiddels 40 dagen ten onrechte in hechtenis gezeten. Dan begrijp ik niet dat de rechter mee mag gaan oordelen over mijn verzoek tot wraking van mr. J.H. Janssen.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Het feit dat een rechter eerder een oordeel heeft gegeven over een verdachte, is op zichzelf onvoldoende aanleiding om te denken dat de rechter dus bevooroordeeld of partijdig is jegens de verdachte. Bijkomende omstandigheden zijn er niet in deze zaak, zulks te minder nu het destijds door de verzoeker ingediende wrakingsverzoek is afgewezen. De rechter is thans niet geroepen een oordeel te geven in een nieuwe hoofdzaak, maar om een wrakingsverzoek te beoordelen, in een andere hoofdzaak gedaan, tegen een andere rechter.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Het verzoek tot wraking is gegrond op de omstandigheid dat de rechter deel heeft uitgemaakt van de meervoudige strafkamer, die in oktober 2015 de destijds tegen verzoeker als verdachte aanhangige strafzaak heeft behandeld en daarin ook een veroordelend vonnis heeft uitgesproken. Die enkele omstandigheid is onvoldoende voor het aannemen van een naar objectieve maatstaven gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid. Daar komt bij dat de grieven, die verzoeker heeft over de wijze waarop destijds zijn strafzaak door de meervoudige strafkamer – en dus door de rechter – is behandeld, door hem aangevoerd in een toen tegen de rechter gericht wrakingsverzoek, welk verzoek vervolgens door de wrakingskamer is beoordeeld en afgewezen.
3.6
Alle overige grieven, die verzoeker ter zitting van de wrakingskamer heeft geuit, zien niet op gedragingen van de rechter en vallen derhalve buiten de beoordeling van het wrakingsverzoek.
3.7
De wraking is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. drs. J. van den Bos.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzitter, mr. M.G.L. de Vette en mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2017 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. drs. J. van den Bos
- mr. D.N.G. Woei-A-Tsoi