ECLI:NL:RBROT:2017:2356

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
5114615 CV EXPL 16-22654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verklaring van onterecht gewijzigde tarieven door Eneco Warmte- en Koude Leveringsbedrijf

In deze zaak vordert eiser, wonende te [plaatsnaam], dat de rechtbank verklaart dat Eneco Warmte- en Koude Leveringsbedrijf ten onrechte haar tarieven per 1 januari 2014 eenzijdig heeft gewijzigd en verhoogd. Eiser stelt dat deze wijziging zonder rekening te houden met reeds gedane betalingen en zonder adequate compensatie heeft plaatsgevonden. De vordering is gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming van de oorspronkelijke overeenkomst uit 2002, waarbij eiser een aansluitbijdrage heeft betaald voor de levering van warmte en elektriciteit. Eiser betoogt dat de nieuwe berekeningswijze van Eneco in strijd is met het NMDA-beginsel, wat hem financieel benadeelt.

Eneco betwist de vordering en voert aan dat de aansluitbijdrage een eenmalige vergoeding is en dat de jaarlijkse kosten voor vastrecht en verbruik van warmte niet gerelateerd zijn aan deze aansluitbijdrage. De rechtbank oordeelt dat de vordering van eiser niet kan worden toegewezen. De kantonrechter stelt vast dat de kosten die Eneco in rekening brengt in overeenstemming zijn met de Warmtewet en dat de wijziging van de tarieven niet in strijd is met de overeenkomst. Eiser wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak is gedaan door de kantonrechter op 31 maart 2017, waarbij de vordering van eiser wordt afgewezen en de proceskosten aan de zijde van Eneco worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5114615 CV EXPL 16-22654
uitspraak: 31 maart 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaatsnaam],
eiser,
gemachtigde: mr.drs. D.A.C. Janssen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Eneco Warmte- en Koude Leveringsbedrijf,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mrs. C.L. Klapwijk en A. Holtland.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” respectievelijk “Eneco”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 20 mei 2016;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 22 augustus 2016 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de akte houdende producties van de zijde van [eiser];
  • het proces-verbaal van de op 3 oktober 2016 gehouden comparitie van partijen;
  • de akte houdende overleggen stukken van de zijde van Eneco;
  • de antwoordakte, tevens wijziging van eis van de zijde van [eiser];
  • de akte houdende reactie ‘antwoordakte tevens wijziging van eis’ van de zijde van Eneco.
De uitspraak van het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] heeft Bouwfonds Woningbouw B.V. (hierna: Bouwfonds) in 1999 opdracht gegeven tot de bouw van een woning aan de [straat- en plaatsnaam], in de wijk [naam wijk]. De te bouwen woning zou worden verwarmd door middel van een stadsverwarmingsinstallatie.
2.2.
Eneco heeft op 7 maart 2002 een presentatie gehouden voor [eiser] en andere bewoners van de wijk [naam wijk] over de warmtelevering. Tijdens deze presentatie is uitleg gegeven over de uitgangspunten voor de levering van warmte en de prijs hiervan. Eneco heeft te kennen gegeven bij de berekening van de prijs uit te gaan van het zogeheten ‘Niet Meer Dan Anders-beginsel’ (hierna: NMDA), inhoudende dat afnemers van warmte niet meer betalen dan in het geval dat sprake zou zijn geweest van aansluiting op het gasnet.
2.3.
In de presentatie van Eneco van 7 maart 2002 is onder het kopje “Vermeden kosten, aanschaf en installatie ketel” het volgende op de sheet (productie 1, pagina 5, eerste sheet) opgenomen:
“Aanschaf ketel: 1595 euro
Installatie ketel: 829 euro
Levensduur ketel: 15 jaar, Levensduur huis: 60 jaar
Aantal ketels gedurende levensduur huis: 4
omdat 1e ketel al aanwezig is bij aankoop huis, rekenen we met 3 ketels die
gedurende de levensduur van het huis aangeschaft moeten worden
Reservering ketel per jaar = 2424/15 = 162 euro per jaar * ¾ =121 euro.”
2.4.
Met ingang van 9 april 2002 heeft [eiser] een leveringsovereenkomst met Eneco gesloten voor de levering van warmte en elektriciteit.
2.5.
Eneco heeft bij Bouwfonds een aansluitbijdrage in rekening gebracht van
€ 2.177,04 (
f4.797,57) inclusief 19% btw. Eneco heeft voorts een zogeheten afleverset bij [eiser] geïnstalleerd. Dit is een installatie die nodig is om de warmte vanuit het warmtenet over te brengen op de binnen installatie.
2.6.
Op 18 oktober 2013 is Eneco bij [eiser] langs geweest naar aanleiding van een melding van [eiser] over het niet (goed) functioneren van de afleverset. Eneco heeft de afleverset kosteloos vervangen. Vervolgens heeft Eneco een afleverset met een hogere comfortklasse bij [eiser] geplaatst, tegen betaling van een bedrag van
€ 200,- inclusief btw.
2.7.
Eneco heeft jaarlijks verbruikskosten en vastrecht aan [eiser] in rekening gebracht. In 2013 bedroeg het vastrecht € 386,-.
2.8.
Op 1 januari 2014 is de Warmtewet in werking getreden. In de Warmtewet is bepaald welke kosten een leverancier bij een afnemer in rekening mag brengen, de zogeheten maximumprijs. Vanaf 1 januari 2014 heeft Eneco vaste kosten ter hoogte van
€ 254,-, € 24,54 aan meettarief en € 170,61 aan huur voor de afleverset aan [eiser] in rekening gebracht.
2.9.
Bij brief van 19 februari 2014 heeft [eiser] bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde tarifering.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, samengevat om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht te verklaren dat Eneco ten onrechte haar tarieven per 1 januari 2014 eenzijdig heeft gewijzigd en verhoogd, zonder rekening te houden met reeds gedane betalingen en/of zonder adequate compensatie c.q. schadeloosstelling;
  • Eneco te veroordelen tot betaling aan [eiser] van € 1.950,11, primair te vermeerderen met 2% vermogenskosten op de afschrijvingskosten en 6% rente op de jaarlijkse reserveringsbijdrage, subsidiair met de wettelijke rente, en/of voor recht te verklaren dat [eiser] gerechtigd is tot verrekening over te gaan;
  • Eneco te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2.
[eiser] grondt zijn vordering op een tekortkoming in de nakoming van de oorspronkelijke overeenkomst uit 2002. Hij stelt dat Eneco is overgegaan tot een eenzijdige rechtens niet toelaatbare wijziging van deze overeenkomst door per 1 januari 2014 een andere berekeningsmethode toe te passen, waarbij geen rekening is gehouden met de betaalde aansluitbijdrage en waarbij in de berekeningsgrondslag van het vastrecht warmte de post reservering “aanschaf en installatie ketel” is komen te vervallen. [eiser] stelt dat hij op basis van de overeenkomst van 2002 een aansluitbijdrage heeft betaald voor de warmte- en warmtapwatervoorziening c.q. voor het hebben van een aansluiting op het warmtenet inclusief een afleverset, voor een periode van 15 jaar. De aansluitbijdrage bevat de uitspaarde kosten van een cv-ketel voor de periode van 15 jaar. Daarnaast stelt [eiser] dat hij vanaf 2002 een reserveringsbijdrage aan Eneco heeft betaald, deel uitmakende van het door Eneco in rekening gebrachte vastrecht. Deze reservering is bedoeld voor de vervanging/vernieuwing van de installatie per april 2017. [eiser] stelt voorts dat partijen geen huurovereenkomst hebben gesloten voor de afleverset.
Door de nieuwe berekeningswijze wordt niet langer voldaan aan het NMDA-beginsel, waardoor [eiser] financieel wordt benadeeld voor een bedrag van € 1.950,- dat Eneco aan hem terug dient te betalen. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 528,- over de periode van 1 januari 2014 tot 9 april 2017, zijnde het restant van de betaalde aansluitbijdrage;
  • € 1.422,- als gevolg van de reservering van € 121,20 per jaar over de periode van 9 april 2002 tot 1 januari 2014.

4.Het verweer

4.1.
Eneco heeft de vordering betwist en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Voor zover de vordering van [eiser] betrekking heeft op de periode van voor
19 februari 2009 (vijf jaar voor 19 februari 2014, de datum waarop [eiser] bezwaar heeft gemaakt tegen de nieuwe tarieven), doet Eneco een beroep op verjaring.
Voor het overige betwist Eneco dat zij de overeenkomst niet is nagekomen dan wel dat zij de overeenkomst eenzijdig heeft gewijzigd. De door Bouwfonds betaalde aansluitbijdrage is een éénmalige vergoeding voor de aansluiting van een woning op het warmtenet. Er bestaat geen relatie tussen de aansluitkosten en de prijs die jaarlijks aan vastrecht en verbruik van warmte moet worden betaald. De hoogte van de aansluitvergoeding wordt bepaald door het bedrag dat nodig is om de business case van een project ‘rond te krijgen’. De aansluitbijdrage die Eneco in rekening heeft gebracht, € 2.177,04 inclusief btw, geldt voor woningen waarbij het warmtebedrijf (Eneco) de afleverset heeft aangeschaft en hiervoor huur aan de bewoner in rekening brengt. Ook uit de in artikel 1.2 van de Aansluitvoorwaarden Warmte opgenomen definities is af te leiden dat de afleverset, die gelegen is aan de netzijde van de leveringsgrens, aan Eneco toebehoort. Aangezien Eneco de eigenaar is (en blijft) van de afleverset, brengt zij terecht en op goede gronden huur hiervoor in rekening. Dit deed zij ook al voor 1 januari 2014, toen de vergoeding voor het ter beschikking stellen van de afleverset deel uitmaakte van het vastrecht.

5.De beoordeling van het geschil

Aanvullingen proces-verbaal
5.1.
[eiser] heeft bij zijn antwoordakte, tevens wijziging van eis, als productie 30 een bijlage met daarin een aantal aanvullingen op het proces-verbaal gevoegd. Eneco heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Aangezien [eiser] in de gelegenheid was een (antwoord)akte te nemen, de aanvullingen beperkt zijn én Eneco in de gelegenheid is gesteld te reageren op de (gehele) akte van [eiser], wordt aan het bezwaar van Eneco voorbijgegaan en maakt de bijlage (productie 30 bij antwoordakte) deel uit van het procesdossier.
Verjaring
5.2.
Eneco heeft als meest verstrekkend verweer een beroep gedaan op verjaring van (een deel van) de vordering. Alhoewel de berekening van [eiser] betrekking heeft op de door hem betaalde bedragen vanaf 2002, is de vordering gegrond op een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst met ingang van 1 januari 2014. Een eventuele verjaringstermijn kan dan ook niet eerder zijn gaan lopen dan per die datum. [eiser] heeft bij brief van 19 februari 2014 bezwaar gemaakt tegen de wijziging in tarifering, zodat van verjaring geen sprake kan zijn.
Eigendom afleverset
5.3.
Voor de beoordeling van de vraag of Eneco in strijd met hetgeen partijen zijn overeengekomen teveel aan [eiser] in rekening brengt, dient allereerst te worden vastgesteld wie eigenaar is van de afleverset.
5.4.
[eiser] heeft gesteld dat de kosten van de afleverset waren begrepen in de aansluitbijdrage die Eneco (bij Bouwfonds) in rekening heeft gebracht. Dit heeft [eiser] echter niet onderbouwd. [eiser] verwijst ter onderbouwing van zijn stelling dat hij eigenaar van de afleverset is verder naar pagina 13 van het als productie 1 bij de akte van 23 september 2016 overgelegde rapport “toetsing van het NMDA principe in de [naam wijk]” van TNO van december 2004. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat [eiser] eigenaar is geworden van de afleverset, aangezien TNO juist als uitgangspunt neemt dat het onderhoud aan de afleverset ten laste komt van Eneco. Dit duidt er juist op dat Eneco eigenaar is van de afleverset.
5.5.
Hierbij komt dat [eiser], in zijn e-mail aan Eneco van 17 september 2003 (productie 4 bij conclusie van antwoord), zelf juist heeft aangegeven dat de installatie aan Eneco toebehoort. Voorts heeft Eneco onbetwist aangevoerd dat zij de eerste afleverset kosteloos heeft vervangen en dat de kosten die zij [eiser] in rekening heeft gebracht voor het plaatsen van een afleverset met een hogere comfortklasse, eind 2003, slechts betrekking hadden op de aansluitbijdrage voor een grotere aansluitcapaciteit en niet op de kosten van de afleverset zelf. Indien en voor zover de afleverset aan [eiser] zou toebehoren, valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien dat Eneco voor een nieuwe, betere afleverset, geen kosten in rekening zou brengen.
5.6.
Onder deze omstandigheden heeft [eiser] zijn stelling, dat hij eigenaar is van de afleverset, onvoldoende onderbouwd. Dit leidt tot de conclusie dat Eneco als eigenaar van de door haar geleverde en geplaatste afleverset moet worden aangemerkt.
Tekortkoming Eneco?
5.7.
Voor de beantwoording van de vraag of Eneco tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de leveringsovereenkomst met [eiser], dient te worden vastgesteld wat partijen precies zijn overeengekomen. Partijen zijn het erover eens dat Eneco warmte aan [eiser] zou leveren, op basis van het NMDA-beginsel. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag hoe dit beginsel in de tussen hen bestaande contractuele relatie dient te worden ingevuld.
5.8.
Voor de uitleg van het overeengekomen NMDA-beginsel komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Haviltexnorm). Dit brengt mee dat, alhoewel de voorlichting van Eneco in maart 2002 niet als zodanig deel uitmaakt van de tussen [eiser] en Eneco nadien gesloten overeenkomst, wel belang wordt gehecht aan hetgeen Eneco die avond aan de bewoners, onder wie [eiser], heeft uitgelegd over het NMDA-beginsel en de hieruit voortvloeiende berekeningswijze van de kosten voor de te leveren warmte.
5.9.
Op basis van de presentatie van Eneco mocht [eiser] er vanuit gaan dat Eneco een zodanige prijs voor de geleverde warmte in rekening zou gaan brengen, dat dit hem gemiddeld niet meer zou kosten dan het gebruik van aardgas. Uit de onder 2.3 bedoelde sheet, bovenaan, is in dit kader af te leiden welke kosten Eneco als uitgangspunt heeft genomen bij de berekening van de door [eiser] vermeden kosten, te weten de aanschaf- en installatiekosten van drie cv-ketels over een periode van 60 jaar. Eneco heeft weliswaar op deze sheet een bedrag van € 121,- opgenomen als ‘reservering ketel per jaar’, niet is zonder meer gezegd dat dit ook daadwerkelijk het bedrag is dat [eiser] in de vorm van (een deel van het) vastrecht aan Eneco zou gaan betalen. Het betreft de in de (voorbeeld) berekening opgenomen besparing voor [eiser], nu de reservering betrekking heeft op afschrijfkosten van een cv-ketel die [eiser] niet behoefde te maken. Eneco als eigenaar van de afleverset draagt de kosten daarvan waaronder ook de vervangingskosten zijn te verstaan.
5.10.
Kortom, op basis van het op de sheet genoemde bedrag van € 121,- per jaar mocht [eiser] niet verwachten dat hij een – in zijn woorden – spaarpotje bij Eneco opbouwde voor de aanschaf van steeds een nieuwe afleverset, iedere vijftien jaar. [eiser] heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan hij ervan mocht uitgaan dat in het door hem jaarlijks betaalde vastrecht een spaarcomponent zat. Het door hem betaalde jaarlijkse vastrecht wordt dan ook geacht (slechts) betrekking te hebben op de kosten voor de instandhouding van de warmtevoorziening.
5.11.
[eiser] heeft zijn stelling, dat Eneco per 1 januari 2014 handelt in strijd met het NMDA-beginsel, enkel onderbouwd met de hiervoor genoemde berekeningswijze, waarbij [eiser] er – ten onrechte – van is uitgegaan dat hij eigenaar was van de afleverset en dat hij jaarlijks een bedrag (vooruit) betaalde ten behoeve van de toekomstige vervanging van de afleverset. Hij heeft niet betwist dat Eneco thans bedragen in rekening brengt die in overeenstemming zijn met de Warmtewet. Uit artikel 5 lid 2 van de Warmtewet volgt dat de maximumprijs is gebaseerd op het NMDA-beginsel. Aldus staat vast dat Eneco ook na 1 januari 2014 de kosten volgens dit beginsel bij [eiser] in rekening brengt en aldus voldoet aan haar verplichtingen uit de overeenkomst.
5.12.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van [eiser] afgewezen en wordt [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Eneco vastgesteld op € 450,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten à € 150,-), vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening
en voorts:
indien [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 75,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande 14 dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
424