ECLI:NL:RBROT:2017:2341

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
521377 / HA RK 17-146
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2017 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.J. de Bruin, tegen mr. G.A.F.M. Wouters, de rechter in een civiele procedure. Verzoeker voerde aan dat de rechter bevooroordeeld was vanwege eerdere betrokkenheid in strafzaken tegen hem. Tijdens de comparitie op 16 februari 2017 had de rechter meer vragen gesteld aan verzoeker dan aan de eisende partij, wat verzoeker als een aanwijzing voor partijdigheid beschouwde. De rechter had echter toegelicht dat deze vragen noodzakelijk waren voor het verkrijgen van relevante informatie. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter zijn taak naar behoren had uitgevoerd en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter geacht wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De aangevoerde gronden voor wraking werden als onvoldoende beschouwd, en het verzoek werd afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 521377 / HA RK 17-146
Beslissing van 1 maart 2017
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
gemachtigde mr. P.J. de Bruin,
strekkende tot wraking van:
mr. G.A.F.M. Wouters, rechter in de rechtbank Rotterdam, team kanton 2 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter comparitiezitting van 16 februari 2017 is door de rechter behandeld de door
[naam eiser] als eiser tegen 31 gedaagden, onder wie verzoeker, ingestelde civielrechtelijke vordering.
Die procedure draagt als kenmerk 5206878 CV EXPL 16-5248.
Bij brief van 17 februari 2014 heeft verzoeker wraking van de rechter verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het griffiedossier van de hierboven omschreven procedure, waarin zich onder meer bevindt het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting.
Verzoeker, zijn gemachtigde, de rechter, alsmede [naam eiser] en diens gemachtigde zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 24 februari 2017.
Ter zitting van 27 februari 2017, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: verzoeker, zijn gemachtigde en de rechter. Zij hebben ieder – de gemachtigde van verzoeker mede aan de hand van pleitaantekeningen – hun standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Tijdens de comparitie van partijen op 16 februari 2017 meldde de rechter terloops dat hij verzoeker kende uit diens strafzaken. Deze strafzaken hebben gespeeld in 2010 en 2013 en zijn geheel afgehandeld, behoudens het nog lopende ontnemingsdossier.
Verzoeker herkende de rechter niet als zodanig, maar had tijdens het verdere verloop van de zitting geen goed gevoel, te meer omdat de rechter vooral aan verzoeker veel vragen stelde en veel minder aan de eisende partij. Daarbij werd door de rechter zelfs geluisterd naar een toeschouwer in de zaal, wat zeer ongebruikelijk is tijdens een comparitie. Deze toeschouwer behoorde bij de eisende partij.
2.1.2
Na afloop van de zitting van 16 februari 2017 heeft verzoeker het strafdossier erbij gepakt en geconstateerd dat de rechter als rechter-commissaris in de strafzaak van verzoeker is opgetreden. De rechter heeft in die hoedanigheid alle getuigenverhoren afgenomen en weet daardoor hoe ten aanzien van de panden, die op de comparitie aan de orde waren, werd gefraudeerd met onder andere toeslagen, postadressen, aantal kamers enzovoort. De rechter heeft complete tekeningen van de panden gezien. Voor verzoeker was toen helder waarom de rechter tijdens de comparitie inhoudelijk niet veel vroeg, want de rechter weet alles al uit het verleden en zal duidelijk zeggen dat verzoeker niet voor niets is veroordeeld.
2.1.3
De huidige eiser probeert nu aan de hand van het strafdossier verzoeker, diens werkgever en huurders uit de panden te krijgen. In de procedure hamert [naam eiser] steeds weer op het criminele, frauderende verleden van verzoeker. Duidelijk is dat [naam eiser] bij de rechter een welwillend oor heeft gekregen. De rechter kan in de optiek van verzoeker niet meer neutraal zijn en is bevooroordeeld vanuit het verleden. Verzoeker, diens werkgever en de huurders zijn nu al veroordeeld.
2.1.4
De rechter zal – zo bleek aan het slot van de comparitie van 16 februari 2017 – het ingediende verzoek tot voorlopig getuigenverhoor behandelen. Ook dat kan niet op een onbevooroordeelde manier, want de rechter zal veronderstellen dat deze mensen weer net zo praten als wat hij in het verleden bij de getuigenverhoren heeft gehoord. Bij verzoeker leeft de gedachte dat de rechter het er inwendig op houdt dat verzoeker weer aan het frauderen is, hetgeen niet zo is. Verzoeker heeft bij deze rechter de schijn tegen.
2.1.5
De rechter dient te worden vervangen door een strikt neutrale en onbevangen rechter. Daartoe verzoekt verzoeker tevens de thans voorliggende procedure te verwijzen naar een andere rechtbank.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter heeft te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
Tussen enerzijds [naam eiser] (in zijn hoedanigheid van door de rechtbank benoemde vereffenaar in de nalatenschap van mevrouw [naam moeder]) en anderzijds 31 gedaagden, waaronder verzoeker, speelt zich een dagvaardingsprocedure af.
Op donderdag 16 februari jl. heeft in deze zaak ten overstaan van de rechter een comparitie plaatsgevonden. Tijdens de comparitie heeft de rechter diverse vragen gesteld aan de vereffenaar én aan verzoeker, hetgeen behoort tot de rechterlijke taak. Daarbij zijn méér vragen gesteld aan verzoeker dan aan de eisende partij, mede vanwege de door verzoeker zelf ter comparitie overgelegde, nieuwe (tweede) beheersovereenkomst. Tot dan toe was in de stukken alleen sprake geweest van één andere beheersovereenkomst.
2.2.2
Omdat de vereffenaar in de dagvaarding aandacht besteedt aan de strafzaak die tegen verzoeker heeft gelopen, heeft de rechter op enig moment laten blijken dat hij in die strafzaak als rechter-commissaris heeft geopereerd. De rechter deed dat uit een oogpunt van transparantie naar partijen toe. Dat wil geenszins zeggen dat de rechter bevooroordeeld is jegens verzoeker. Daarbij is van belang dat rechter niet een van de strafrechters was die hem hebben veroordeeld. Verzoeker beschrijft de rol van de rechter als rechter-commissaris als het horen van getuigen (de rechter voegt daaraan toe: op verzoek van de verdediging). Belangrijker nog is volgens de rechter dat de strafbare feiten waarvoor verzoeker is veroordeeld speelden vóór het overlijden van de moeder. De onderhavige procedure ziet op de periode ná haar overlijden. De veronderstelling van verzoeker dat de rechter uitgaat van het adagium 'eens een fraudeur, altijd een fraudeur' kan de rechter in het geheel niet plaatsen.
2.2.3
De rechter heeft de ter zitting aanwezige broer van verzoeker toegestaan iets te zeggen over hoe hij de verhoudingen tussen de vier kinderen en wijlen hun moeder ziet. Ook heeft hij iets gezegd over hoe het volgens hem werkt met het tekenen voor ontvangst van aangetekende brieven, nadat hij had aangegeven dat hij een postagentschap heeft. Verzoeker en zijn gemachtigde hebben tijdens de comparitie op geen enkele wijze laten blijken daarmee moeite te hebben.
2.2.4
Kort vóór de comparitie heeft verzoeker een verzoek ingediend om een voorlopig getuigenverhoor te laten plaatsvinden. Tussen dat verzoek en de dagvaardingsprocedure zit een direct verband. Het is juist dat de rechter ter comparitie heeft gemeld dat om redenen van proces-economie het voor de hand ligt dat de rechter dat verzoek zal gaan behandelen.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Het behoort tot de taak van de (kanton)rechter om naar aanleiding van de stellingen van de partijen nader onderzoek te doen en zo nodig kritische vragen te stellen. Een comparitie van partijen heeft onder meer tot doel het verkrijgen van inlichtingen en de rechter kan zich hierbij actief opstellen.
Uit het proces-verbaal van de comparitie van partijen, het wrakingsverzoek, de schriftelijke reactie van de rechter en de verklaringen ter zitting van de wrakingskamer blijkt dat de rechter ter zitting van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De wrakingskamer is van oordeel dat de wijze waarop de rechter van zijn bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, niet zodanig is, dat daaruit de schijn van vooringenomenheid kan blijken. De omstandigheid dat daarbij méér vragen zijn gesteld aan verzoeker dan aan de eisende partij, levert op zichzelf geen aanwijzing van vooringenomenheid op: het komt nu eenmaal voor dat de stellingen van de ene partij soms meer toelichting behoeven dan de stellingen van de andere partij. In deze zaak heeft de rechter bovendien toegelicht waarom er meer vragen waren aan verzoeker. Die toelichting is inhoudelijk niet betwist door verzoeker. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wijze van vraagstelling geen aanwijzing geeft voor vooringenomenheid.
3.6
Ten aanzien van het door de rechter ter comparitie van partijen aan het woord laten van een toeschouwer – een broer van verzoeker –, staat voldoende vast dat daar staande de zitting door verzoeker en zijn gemachtigde geen bezwaar tegen is gemaakt. Voorts heeft de rechter voor die gang van zaken een verklaring gegeven, die van de zijde van verzoeker verder niet is betwist en die niet onbegrijpelijk voorkomt.
3.7
Een rechter dient uit hoofde van zijn professionaliteit iedere individuele zaak – strafrechtelijk of civielrechtelijk – met onbevangenheid en zonder belemmering door voorvallen in het verleden te behandelen en te beoordelen. Die professionaliteit en onpartijdigheid worden bij de rechter voorondersteld. Het enkele gegeven dat de rechter in het verleden in zijn toenmalige hoedanigheid van rechter-commissaris in de strafzaak tegen verzoeker getuigen heeft gehoord en verzoeken van de verdediging tot het horen van nog andere getuigen heeft afgewezen, levert op zichzelf geen grond op voor het oordeel dat er sprake is van partijdigheid en evenmin vormt het een omstandigheid die – objectief bezien - grond geeft te vrezen dat het bij de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. Hier komt bij dat de rechter in de strafzaak geen oordeel heeft gegeven over het handelen van verzoeker. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden maken zijn niet gebleken.
3.8
Verzoeker heeft gewezen op artikel 268, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, waarin is bepaald dat de rechter-commissaris die onderzoek heeft verricht in een strafzaak, geen deel uitmaakt van de rechtbank die de zaak inhoudelijk beoordeelt. Hij heeft verzocht deze regel analoog toe te passen ten aanzien van de nu aanhangige civiele procedure, maar dat verzoek vindt geen steun in het recht.
3.9
Noch afzonderlijk, noch gezamenlijk beschouwd leveren de aangevoerde gronden een voldoende aanwijzing op van vooringenomenheid.
3.1
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. G.A.F.M. Wouters.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.N. van Zelm van Eldik, voorzitter, mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en mr. drs. J. van den Bos, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 maart 2017 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker
- mr. P.J. de Bruin
- mr. G.A.F.M. Wouters
- mr. E. den Hartog