ECLI:NL:RBROT:2017:2330

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
10/811356-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot hechtenis voor het medeplegen van het handelen in strijd met de Opiumwet

Op 24 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 25 liter GHB. De zaak kwam aan het licht na een politie-inval op 28 november 2016, waarbij de verdachte en medeverdachten werden aangetroffen in de nabijheid van een Ford Focus en een Opel Corsa. Tijdens de actie werden jerrycans met GHB aangetroffen, wat leidde tot de beschuldiging van het overtreden van de Opiumwet. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet van de verdachte op het vervoeren van GHB. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat hij GHB vervoerde en sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank achtte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit bewezen en legde een straf op van 7 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere veroordelingen voor Opiumwetmisdrijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/811356-16
Datum uitspraak: 24 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R. Tetteroo, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Inleiding
Op 28 november 2016 zag de politie bij de McDonald’s in de Spaanse Polder te Rotterdam een Ford Focus geparkeerd staan. De verdachte was de bijrijder en de bestuurder was medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Kort daarna kwam een door medeverdachte [naam medeverdachte 2] bestuurde Opel Corsa aanrijden. Er werden tussen de inzittenden van die auto’s over en weer gebaren gemaakt. Een “dikke man” stapte vervolgens uit de Opel Corsa en nam plaats in de Ford Focus. De Ford Focus reed vervolgens achter de Opel Corsa aan wat verder de straat in een bedrijventerrein op. Daar stapten de inzittenden van beide auto’s uit. [naam medeverdachte 2] pakte vervolgens boodschappentassen uit de kofferbak van de Ford Focus en plaatste deze in de kofferbak van zijn auto.
Op dat moment greep de politie in. In de boodschappentassen werden jerrycans aangetroffen met daarin, zo zou later blijken, in totaal 25 liter GHB. [naam medeverdachte 1] heeft een bedrag van
€ 5.400,-- bij zich.
De verdachte heeft verklaard zich van geen kwaad bewust te zijn. Eerder op die dag kwam hij al rijdend samen met [naam medeverdachte 1] een kennis “ [naam] ” tegen. Die bood hen aan om voor € 100,-- de door hem verstrekte jerrycans bij iemand af te leveren. Het ging, aldus “ [naam] ” om diesel.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
Primair is aangevoerd dat het impliciet primair ten laste gelegde, het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 25 liter GHB, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is - gelet op het navolgende - sprake van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De overdracht van de GHB heeft plaatsgevonden op een bedrijventerrein, terwijl op bedrijventerreinen vaak criminele activiteiten plaatsvinden. Het is opmerkelijk dat de verdachte heeft verklaard dat er diesel in de jerrycans zat, terwijl de afnemer [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat het om schoonmaakmiddelen zou gaan.
[naam medeverdachte 1] had een groot geldbedrag bij zich, waaronder ook briefjes van € 500. Het is een feit van algemene bekendheid dat briefjes van € 500 vooral worden gebruikt in het criminele circuit. De kostprijs van 25 liter diesel ligt vele malen lager dan het bedrag dat de verdachten met het transport zouden verdienen. De verdachte en [naam medeverdachte 1] hebben zelfs geen telefoonnummer van “ [naam] ” die de opdrachtgever zou zijn geweest van het transport. De “dikke man” uit de Opel, waarin de jerrycans hadden moeten worden overgeladen is in de auto van de verdachte en [naam medeverdachte 1] gestapt, dat lijkt te wijzen op een betaling voor de diensten van de verdachten. Het had de verdachte en [naam medeverdachte 1] moeten opvallen dat de jerrycans niet naar diesel roken.
Deze gang van zaken is zo opmerkelijk en verdacht dat de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat er GHB in de jerrycans zat als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. In ieder geval heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het vervoeren dan wel aanwezig hebben van 25 liter GHB. De verdachte heeft ieder onderzoek naar de inhoud van de jerrycans achterwege gelaten, terwijl hij daartoe wel was gehouden. Daardoor heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat de jerrycans verdovende middelen zouden bevatten.
Subsidiair is aangevoerd dat de impliciet subsidiair ten laste gelegde overtreding wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.3.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft het ten laste gelegde feit ontkend en namens hem is vrijspraak bepleit. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het vervoeren dan wel aanwezig hebben van 25 liter GHB.
De verdachte heeft de jerrycans op verzoek van een bekende meegenomen en die bekende heeft hem verteld dat er diesel in zat. De verdachte had geen reden om achterdochtig te zijn bij het meenemen van de jerrycans en daarom rustte op de verdachte niet de plicht de inhoud van de jerrycans nader te onderzoeken.
4.1.4.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het opzet of het voorwaardelijk opzet, inhoudende dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de jerrycans GHB bevatten, niet kan worden bewezen verklaard.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is de vraag of de verdachte opzet had op het vervoeren of aanwezig hebben van GHB. Om dat opzet aan te nemen is noodzakelijk dat de verdachte wist dat de jerrycans GHB bevatten.
Dat de verdachte het opzet had op het vervoeren of aanwezig hebben van GHB kan uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet blijken. Er is geen enkele aanwijzing dat de verdachte wist dat er GHB zat in de te vervoeren jerrycans. De door de officier van justitie aangevoerde bijzondere omstandigheden kunnen niet leiden tot de conclusie dat de verdachte wist dat hij GHB vervoerde.
Vervolgens dient te worden beantwoord de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet had.
Dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij GHB vervoerde en aanwezig had kan worden bewezen indien kan worden vastgesteld dat de omstandigheden waaronder hij de jerrycans vervoerde zodanig verdacht waren dat hij onderzoek had moeten doen naar de inhoud van die jerrycans.
De rechtbank oordeelt dat dat niet het geval was.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt immers dat de jerrycans weliswaar werden overgedragen op een bedrijventerrein, maar wel op een plek in het vrije zicht direct naast de rijbaan van een toegangsweg van dat terrein. De overdracht vond plaats om 15.30 uur in de middag, waardoor te verwachten was dat het overladen ook zichtbaar zou zijn voor iedere passant. De wijze van afleveren hoefde de verdachte niet tot de gedachte te brengen dat er iets mis was met het transport en dat nader onderzoek noodzakelijk was. Er kan dus ook niet worden vastgesteld dat hij, door dat onderzoek na te laten, bewust een aanmerkelijke kans op de koop toe nam dat het om GHB of een soortgelijk verboden middel zou gaan. Ook de beloofde beloning is niet zo hoog dat de verdachte argwaan had moeten krijgen.
De overige door de officier van justitie naar voren gebrachte verdachte omstandigheden geven evenmin aanleiding tot een ander oordeel.
De conclusie is dat de verdachte van het opzettelijk - ook in voorwaardelijke zin - vervoeren en aanwezig hebben van GHB moet worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat de jerrycans die de verdachte en [naam medeverdachte 1] bij zich hadden in de Ford Focus in totaal 25 liter GHB bevatten. Dit levert een overtreding van de Opiumwet op, zoals hierna preciezer omschreven. De verdachte is voor deze overtreding strafbaar, nu niet is gebleken dat hij
allemaatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd om naleving van het wettelijk verbod op het vervoeren van verdovende middelen te verzekeren.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen. Op grond van die bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 november 2016 te Heenvliet en Rotterdam en Schiedam,
tezamen en in vereniging met een ander,
heeft vervoerd,
ongeveer 25 liter, van een materiaal
bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van het handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn medeverdachte GHB vervoerd. In de Opiumwet is dit strafbaar gesteld als een overtreding.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van [datum uittreksel] , waaruit blijkt dat de verdachte eerder, laatstelijk in 2007, is veroordeeld voor Opiumwetmisdrijven.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 maart 2017. De reclassering heeft uiteengezet dat de kans op recidive als gemiddeld wordt geschat en dat er gronden zijn om geen reclasseringstoezicht te adviseren. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van hechtenis. Nu de rechtbank slechts de overtreding bewezen acht, zal een aanzienlijk lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht een straf van na te noemen duur passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
hechtenis voor de duur van 7 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. F.W. van Lottum en C.A. van Beuningen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 november 2016 te Heenvliet en/of Rotterdam en/of Schiedam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 25 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet