ECLI:NL:RBROT:2017:2328

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
10/811358-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot hechtenis voor het opzettelijk aanwezig hebben van GHB

Op 24 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 28 november 2016 in Schiedam 25 liter GHB aanwezig had. De verdachte werd betrapt door de politie terwijl hij jerrycans met GHB in zijn auto plaatste. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat het opzet van de verdachte niet bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist dat hij GHB vervoerde en sprak hem vrij van het opzettelijk aanwezig hebben van GHB. Wel werd hij veroordeeld tot 7 dagen hechtenis voor de overtreding van de Opiumwet, omdat hij niet de nodige maatregelen had genomen om de aanwezigheid van verdovende middelen te voorkomen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder was veroordeeld en dat het recidiverisico laag werd ingeschat. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor opzet in strafzaken en de beoordeling van de omstandigheden waaronder de verdachte handelde.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/811358-16
Datum uitspraak: 24 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P.J. Silvis, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en tot een geldboete ter hoogte van € 1.350.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Inleiding
Op 28 november 2016 zag de politie bij de McDonald’s gelegen in de Spaanse Polder te Rotterdam een Ford Focus geparkeerd staan. De medeverdachte [naam medeverdachte 1] was de bijrijder en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] was de bestuurder. Kort daarna kwam een de verdachte bestuurde Opel Corsa aanrijden. Er werden tussen de inzittenden van die auto’s over en weer gebaren gemaakt. Een “dikke man” stapte vervolgens uit de Opel Corsa en nam plaats in de Ford Focus. De Ford Focus reed vervolgens achter de Opel Corsa aan wat verder de straat in een bedrijventerrein op. Daar stapten de inzittenden van beide auto’s uit. De verdachte pakte vervolgens boodschappentassen uit de kofferbak van de Ford Focus en plaatste deze in de kofferbak van zijn auto. Op dat moment greep de politie in. In de boodschappentassen werden jerrycans aangetroffen met daarin, zo zou later blijken, in totaal 25 liter GHB. De verdachte had een bedrag van € 1.350 bij zich. De verdachte heeft verklaard zich van geen kwaad bewust te zijn. Hij was op zoek naar werk en kreeg koerierswerk aangeboden. Hij moest naar de Spaanse Polder rijden om schoonmaakmiddel te halen. Het schoonmaakmiddel zou geleverd worden door twee personen in een Ford Focus. Op zijn eigen verzoek zou die levering plaatsvinden in de Spaanse Polder. Hij zou later te horen krijgen waar hij dit moest afleveren en hij zou na afloop € 50 of € 75 euro krijgen voor zijn diensten.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
Primair is aangevoerd dat het impliciet primair ten laste gelegde, het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van 25 liter GHB, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Er is - gelet op het navolgende - sprake van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin.
De overdracht van de GHB heeft plaatsgevonden op een bedrijventerrein, terwijl op bedrijventerreinen vaak criminele activiteiten plaatsvinden.
Het is opmerkelijk dat de verdachte heeft verklaard dat er schoonmaakmiddel in de jerrycans zat, terwijl de medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat het om diesel zou gaan.
De “dikke man” uit de auto waarin ook de verdachte zat, waarin de jerrycans moesten worden overgeladen is in de auto van de verdachten gestapt, dat lijkt te wijzen op een betaling voor de diensten van de verdachten.
Deze gang van zaken is zo opmerkelijk en verdacht dat de verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat er GHB in de jerrycans zat als ongeloofwaardig terzijde moet worden geschoven. In ieder geval heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het vervoeren dan wel aanwezig hebben van 25 liter GHB. De verdachte heeft ieder onderzoek naar de inhoud van de jerrycans achterwege gelaten, terwijl hij daartoe wel was gehouden. Daardoor heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat de jerrycans verdovende middelen zouden bevatten.
Subsidiair is aangevoerd dat de impliciet subsidiair ten laste gelegde overtreding wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.3.
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent het ten laste gelegde feit en namens hem is vrijspraak bepleit. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het vervoeren dan wel voorhanden hebben van 25 liter GHB. De verdachte was op zoek naar werk en zou met zijn eigen auto een koeriersdienst verrichten. Hij zou schoonmaakmiddel ophalen in de Spaanse Polder en dat verder vervoeren naar een voor hem nog onbekende bestemming. Het inladen van de jerrycans heeft op de openbare weg plaatsgevonden. Nog voordat hij zich zou kunnen realiseren dat er iets verdacht zou zijn had de politie al ingegrepen.
4.1.4.
Beoordeling
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het (voorwaardelijk) opzet, inhoudende dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de jerrycans GHB bevatten, niet kan worden bewezen verklaard.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De eerste vraag die moet worden beantwoord is de vraag of de verdachte opzet had op het vervoeren of aanwezig hebben van GHB. Vast staat dat de verdachte de jerrycans niet heeft vervoerd. Hij heeft ze in zijn auto gezet en daarmee kan wel worden vastgesteld dat hij de jerrycans aanwezig heeft gehad.
Om opzet op het aanwezig hebben van GHB aan te nemen is noodzakelijk dat de verdachte wist dat de jerrycans GHB bevatten.
Dat de verdachte wist dat hij jerrycans met GHB in zijn auto zette kan uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet blijken. Er is geen enkele aanwijzing dat de verdachte wist dat er GHB zat in die jerrycans. De door de officier van justitie aangevoerde bijzondere omstandigheden kunnen niet leiden tot de conclusie dat de verdachte wist dat hij GHB vervoerde.
Vervolgens dient te worden beantwoord de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet had.
Dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij GHB aanwezig heeft gehad kan worden bewezen indien kan worden vastgesteld dat de omstandigheden waaronder hij de jerrycans in bezit kreeg zodanig verdacht waren dat hij onderzoek had moeten doen naar de inhoud van die jerrycans.
De rechtbank oordeelt dat dat niet het geval was.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt immers dat de jerrycans weliswaar werden overgedragen op een bedrijventerrein, maar wel op een plek in het vrije zicht direct naast de rijbaan van een toegangsweg van dat terrein. De overdracht vond plaats om 15.30 uur in de middag, waardoor te verwachten was dat het overladen ook zichtbaar zou zijn voor iedere passant. De wijze van de overdracht hoefde de verdachte niet tot de gedachte te brengen dat er iets mis was met de inhoud van die jerrycans en dat nader onderzoek noodzakelijk was. Er kan dus ook niet worden vastgesteld dat hij, door dat onderzoek na te laten, bewust een aanmerkelijke kans op de koop toe nam dat het om GHB of een soortgelijk verboden middel zou gaan. Daar komt bij dat de verdachte niet of nauwelijks in de gelegenheid is geweest om onderzoek te doen. Immers, vrijwel direct nadat hij de jerrycans in zijn kofferbak had gedaan greep de politie in. Ook de beloofde beloning is niet zo hoog dat de verdachte argwaan had moeten krijgen.
De overige door de officier van justitie naar voren gebrachte verdachte omstandigheden geven evenmin aanleiding tot een ander oordeel.
De conclusie is dat de verdachte van het opzettelijk - ook in voorwaardelijke zin - aanwezig hebben van GHB moet worden vrijgesproken.
De rechtbank stelt vast dat de jerrycans die de verdachte aanwezig had een hoeveelheid van in totaal 25 liter GHB bevatten. Dit levert een overtreding van de Opiumwet op, zoals hierna preciezer omschreven. De verdachte is voor deze overtreding strafbaar, nu niet is gebleken dat hij
allemaatregelen heeft genomen die in redelijkheid van hem konden worden gevergd om naleving van het wettelijk verbod op het aanwezig hebben van verdovende middelen te verzekeren.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen. Op grond van die bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 november 2016 te Schiedam,
aanwezig heeft gehad,
ongeveer 25 liter, van een materiaal
bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Opiumwet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft GHB aanwezig gehad. In de Opiumwet is dit strafbaar gesteld als een overtreding.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 februari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 21 februari 2017. Dit rapport houdt in dat het recidiverisico als laag wordt ingeschat en dat
toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen niet zijn geïndiceerd.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van hechtenis. Nu de rechtbank anders dan de officier van justitie slechts de overtreding bewezen acht, zal een aanzienlijk lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank acht een straf van na te noemen duur passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
hechtenis voor de duur van 7 dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde hechtenis in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.J.P. van Essen, voorzitter,
en mrs. F.W. van Lottum en C.A. van Beuningen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 maart 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 november 2016 te Heenvliet en/of Rotterdam en/of Schiedam,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
ongeveer 25 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende 4-hydroxyboterzuur (GHB), zijnde 4-hydroxyboterzuur (GHB) een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet