In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, in dit geval zijn achtjarige buurmeisje. De tenlastelegging betrof het betasten en wrijven over de vagina van het slachtoffer op 26 juli 2015. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging en een gevangenisstraf van 143 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden.
Tijdens de zitting op 10 maart 2017 werd het bewijs besproken. Het slachtoffer verklaarde dat de verdachte haar had opgetild, gekieteld en over haar vagina had gewreven. De verdachte ontkende echter de beschuldigingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank wees op de inconsistenties in de verklaringen van het slachtoffer en de omstandigheden waaronder deze verklaringen tot stand kwamen.
De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende overtuigend was om tot een bewezenverklaring te komen. Er was geen ander bewijs dat de verklaring van het slachtoffer kon ondersteunen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank verklaarde ook de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.