ECLI:NL:RBROT:2017:2304
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering onroerende zaken en invloed van hoogspanningsmasten op WOZ-waarde
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een onroerende zaak voor de onroerende-zaakbelastingen. Eiser, eigenaar van een tussenwoning, was het niet eens met de door het dagelijks bestuur van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling (SVHW) vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning voor het belastingjaar 2016. De waarde was vastgesteld op een bedrag dat eiser betwistte, en hij stelde een hogere waarde voor.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 2015 was en dat verweerder de waarde had vastgesteld op een bedrag dat volgens eiser te hoog was. Tijdens de zitting op 17 februari 2017 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. E. Blom. De rechtbank heeft in haar overwegingen geconcludeerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de waardedruk die voortvloeit uit de aanwezigheid van hoogspanningsmasten nabij de woning.
De rechtbank oordeelde dat de WOZ-waarde gelijk moet zijn aan de prijs die de meest biedende koper zou betalen na de meest geschikte voorbereiding. Verweerder had een taxatierapport overgelegd, maar de rechtbank vond dat de onderbouwing van de vastgestelde waarde niet voldoende was. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit vernietigd en zelf de waarde vastgesteld op een lager bedrag, waarbij zij oordeelde dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht moest vergoeden.