ECLI:NL:RBROT:2017:2287

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
27 maart 2017
Zaaknummer
ROT 16/4986
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing indicatie banenafspraak en geschiktheid drempelfuncties voor eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een aanvraag ingediend voor een indicatie banenafspraak, maar deze werd afgewezen. Het primaire besluit van 20 januari 2016, waarin werd medegedeeld dat eiseres geen indicatie banenafspraak zou krijgen, werd door het UWV gehandhaafd in het bestreden besluit van 29 juni 2016. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 10 maart 2017 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de geschiktheid van eiseres voor de drempelfuncties facilitair medewerker en wikkelaar beoordeeld, rekening houdend met de door verweerder vastgestelde medische beperkingen. Eiseres stelde dat de drempelfuncties niet geschikt waren, maar de rechtbank oordeelde dat er geen grond was om dit te concluderen. De rechtbank vond dat eiseres in staat was om ten minste één drempelfunctie te verrichten en dat zij daarmee het minimumloon kon verdienen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/4986

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] , eiseres,
gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Roodenburg.

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard-Oud Beijerland medegedeeld dat eiseres geen indicatie banenafspraak krijgt.
Bij besluit van 29 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van een aanvraag van de Regionale Sociale Dienst Hoeksche Waard-Oud Beijerland, heeft verweerder bij het primaire besluit medegedeeld dat eiseres geen indicatie banenafspraak kan krijgen, omdat zij het minimumloon kan verdienen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Op grond van de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juni 2016 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 juni 2016 is verweerder van mening dat terecht is vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak.
3.1.
Op grond van artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv), wordt in deze paragraaf en de daarop berustende bepalingen onder een arbeidsbeperkte verstaan de persoon, die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie uitsluitend op verzoek van het college van burgemeester en wethouders door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet.
Op grond van artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c, van de Wfsv worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, ten eerste, ten behoeve van de opname van personen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.
3.2.
Artikel 3.5 van het Besluit SUWI luidt als volgt:
“1. Het UWV verricht op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
2. (…).
3. In het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon beoordeeld.
4. Het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
5. Onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
6. Indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren wordt de persoon niet geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
7. Indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding wordt de persoon geacht in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
8. (…).”
4.1.
De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres in staat is om ten minste één drempelfunctie als bedoeld in artikel 3.5, vijfde lid, van het Besluit SUWI, te verrichten. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of eiseres, rekening houdend met de door verweerder vastgestelde medische beperkingen, in staat is de functies facilitair medewerker en/of wikkelaar te verrichten.
4.2.
Eiseres heeft geen gronden gericht tegen de door verweerders verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) vastgestelde medische beperkingen. Samengevat stelt eiseres dat de haar voorgehouden drempelfuncties niet geschikt zijn, althans dat verweerder daarnaar onvoldoende onderzoek heeft gedaan. Gelet op de bij haar vastgestelde beperkingen dient een manager over bepaalde kwaliteiten te beschikken. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat een manager over die kwaliteiten beschikt. Daarnaast zijn beide functies volgens eiseres omgeven met een veelheid aan prikkels, is zij in die functies afhankelijk van mondelinge en schriftelijke instructies en dient zij samen te werken.
4.3.
In het door eiseres gestelde ziet de rechtbank geen grond om de drempelfuncties niet geschikt te achten voor eiseres. Eiseres is licht beperkt geacht ten aanzien van het omgaan met kritiek, in een mate waar een manager normaal gesproken mee om moet kunnen gaan door de kritiek op een positieve, opbouwende wijze te verwoorden. Van een manager mag in het algemeen worden verwacht dat deze zijn wijze van communiceren afstemt op zijn medewerkers. De betreffende drempelfuncties zijn voorbeeldfuncties en geen feitelijke vacatures zodat het doen van onderzoek naar de vraag of een manager in een concreet geval berekend is op het uitvoeren van zijn taken, feitelijk niet mogelijk is. Los van de vraag of één dan wel beide drempelfuncties in een prikkelrijke omgeving moet(en) worden uitgevoerd, is eiseres niet beperkt geacht om in een dergelijke omgeving te werken. Verder heeft eiseres niet gemotiveerd op grond van welke medische beperking(en) zij niet in staat kan worden geacht mondelinge en schriftelijke instructies te ontvangen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat in de drempelfunctie van facilitair medewerker sprake is van een zekere mate van samenwerken, maar met een afgebakende deeltaak. Er is geen sprake van een intensieve groepsinteractie en de samenwerking blijft beperkt tot praktische werkafspraken met een collega. Hiertoe wordt eiseres in staat geacht. Ook overigens is de geschiktheid van de beide drempelfuncties afdoende gemotiveerd in de rapporten van de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.4.
Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geschikt is tot het verrichten van ten minste één drempelfunctie en dat zij hiermee het minimumloon kan verdienen, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor een indicatie banenafspraak.
5. Het beroep van eiseres is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzitter, en mr. W.M.P.M. Weerdesteijn en mr. M.G.L. de Vette, leden, in aanwezigheid van J. van Mazijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.