ECLI:NL:RBROT:2017:2260

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
C/10/521616 / KG ZA 17-197
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding met betrekking tot een aannemingsovereenkomst en verrekening van kosten

In deze zaak heeft eiser, een eenmanszaak die zich bezighoudt met grondverzetwerkzaamheden, een kort geding aangespannen tegen Bronij Infra B.V., een aannemingsbedrijf. Eiser vordert een betaling van € 32.637,90 van Bronij, die hij stelt te zijn verschuldigd voor werkzaamheden die hij heeft verricht in het kader van een project in Bergen op Zoom. De partijen hebben een jarenlange samenwerking en eiser heeft facturen verzonden aan Bronij op basis van een conceptovereenkomst die nooit is ondertekend. Bronij heeft een bedrag van € 18.933,- voldaan met als omschrijving 'verrekening', wat aanleiding geeft tot een geschil over de kostenverdeling van het project.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat de facturen zijn gebaseerd op goedgekeurde werkbonnen en dat Bronij de inhoud van de facturen niet heeft betwist. Bronij heeft echter verweer gevoerd op basis van verrekening, stellende dat eiser en zijn medewerkende opdrachtnemers verantwoordelijk waren voor bepaalde kosten. De rechter heeft geoordeeld dat de gegrondheid van het beroep op verrekening niet eenvoudig vast te stellen is en dat de vordering van eiser kan worden toegewezen, zij het tot een lager bedrag van € 29.352,-. De wettelijke handelsrente is toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.

De voorzieningenrechter heeft Bronij veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 1.784,21. Dit vonnis is uitgesproken op 24 maart 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/521616 / KG ZA 17-197
Vonnis in kort geding van 24 maart 2017
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. H. den Besten te Almere,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRONIJ INFRA B.V.,
gevestigd te Oude-Tonge,
gedaagde,
vertegenwoordigd door [persoon 1] (directeur).
Partijen zullen hierna [eiser] en Bronij genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 maart 2017, met producties 1 t/m 9;
  • de productie 10 van [eiser] ;
  • het verweerschrift van Bronij, met producties A t/m O;
  • de mondelinge behandeling op 9 maart 2017;
  • de pleitnotities van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] drijft een eenmanszaak onder de naam [bedrijf] , die zich bezighoudt met grondverzetwerkzaamheden. Bronij is een aannemingsbedrijf. Partijen kennen een jarenlange samenwerking bij verschillende projecten.
2.2.
Op 8 juli 2016 heeft BAM, de hoofdaannemer van een project in Bergen op Zoom, een gedeelte van de werkzaamheden in dat project uitbesteed aan Bronij. Tijdens een vergadering tussen partijen op 13 juli 2016 ter zake van lopende projecten heeft Bronij [eiser] en [persoon 2] (h.o.d.n. HB2M Infra, hierna: “ [persoon 2] ”) gevraagd om in het project van BAM te participeren. Van die vergadering heeft Bronij notulen opgesteld die zij op 18 juli 2016 aan [eiser] heeft verzonden. In die notulen is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
Bergen op Zoom.
Bam heeft het project Bergen op Zoom gewonnen en besteed een gedeelte van de werkzaamheden uit aan BroNij. [persoon 3] en [persoon 4] gaan een meterprijs opgeven in solo en combi en nog een aantal variaties. Er zal worden gerekend met 2 blazensets (3 blazen) en waarschijnlijk 2 ploegjes. (…)”
2.3.
Nadat [eiser] en [persoon 2] , hierna gezamenlijk ook wel te noemen “de opdrachtnemers”, een prijsopgave hadden doorgegeven, heeft Bronij hen bij e-mail van
27 juli 2016 een conceptovereenkomst doen toekomen. In die overeenkomst is, voor zover relevant, het volgende vermeld:
“(…)
De duur van de overeenkomst bedraagt de looptijd van het project t.b.v. Warende in Bergen op Zoom periode week 35 tot en met week 48. Er wordt gewerkt conform het bestekno. Brabant Water D09541/ B.08926, wat in bezit is van de opdrachtnemers.
Het leidingwerk wat moet worden aangelegd, het aantal huisaansluitingen wat moet worden gesaneerd / overgezet, en het verwijderen van leidingen en kabels staan vermeld op tekeningen Eexis B.08926_LD en Brabant Water 29531. Beide tekeningen zijn in het bezit van de opdrachtnemers.
(…)
Gebruik Materieel opdrachtgever:
Voor het project wordt door opdrachtgever het volgende beschikbaar gesteld:
  • De inhoud aan materieel in de bus van [persoon 3] [persoon 2]
  • Verkeersafzetting
  • Schaftkeet
  • Toiletunit incl. reiniging
  • Drukmeters en persapparatuur t.b.v leidingtest
Voor bovenstaande geldt, indien het materieel / goederen, defect / beschadigd raakt zijn de kosten voor herstel / vernieuwen voor rekening van de opdrachtnemers.
Betaling / afrekening:
De volgende tarieven zullen worden berekend door opdrachtnemers:
  • Voor het vervangen van de combi huisaansluiting wordt een bedrag van € 565,00 berekend
  • Voor het leggen en verwijderen van leidingwerk wordt een bedrag van € 55,00 per meter berekend.
(…)
De betaling van de factuur van de opdrachtnemers zal binnen 6 weken na ontvangst factuur plaats vinden. Mocht de factuur gemaild worden dan wordt de ontvangstdatum van de email aangehouden. (…)”
2.4.
De conceptovereenkomst is nimmer door Bronij en de opdrachtnemers ondertekend. Wel zijn de opdrachtnemers gestart met hun werkzaamheden voor het project te Bergen op Zoom. [eiser] heeft voor die werkzaamheden facturen verzonden aan Bronij op basis van de in de overeenkomst vermelde prijzen.
2.5.
De facturen ten aanzien van de werkzaamheden in weken 44 t/m 47 bedragen in totaal € 41.712,50. Voor de verrichte werkzaamheden in week 48 en 49 is nog geen factuur opgesteld, doch [eiser] heeft het daarvoor te betalen bedrag gesteld op € 6.572,50.
De btw is verlegd.
2.6.
Tussen partijen is een discussie ontstaan over de vraag welke kosten van het project worden gedragen door welke partij.
2.7.
Op 23 februari 2017 heeft Bronij een bedrag van € 18.933,- voldaan aan [eiser] met als omschrijving ‘verrekening’.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Bronij te veroordelen tot het betalen van een bedrag groot € 32.637,90, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 december 2016 tot algehele voldoening, met veroordeling van Bronij in de kosten van de procedure.
3.2.
Bronij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
Ten aanzien van het spoedeisend belang wordt het volgende overwogen.
In aanmerking nemende dat [eiser] een eenmanszaak heeft die in een eerder project in [woonplaats] reeds te maken heeft gehad met een financiële tegenslag doordat hij
€ 33.550,- exclusief btw jegens Bronij heeft moeten crediteren – de achterliggende oorzaak daarvan kan in het midden blijven – is aannemelijk te achten dat de niet-betaling van de betreffende facturen een enorme aanslag is op de liquiditeitspositie van eiser. Daarmee is het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering gegeven.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat de opdrachtnemers in opdracht van Bronij werkzaamheden hebben verricht ten behoeve van het project in Bergen op Zoom, op grond waarvan [eiser] facturen heeft verzonden aan Bronij. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat de facturen zijn gebaseerd op gemaakte meters en werkbonnen die door [persoon 5] , de uitvoerder van Bronij, zijn goedgekeurd. Nu Bronij voor het overige de inhoud van de facturen en het bedrag van € 6.572,50 zoals nader omschreven onder 2.5. niet heeft betwist, is de verschuldigdheid van deze bedragen voldoende aannemelijk geworden.
4.4.
Bronij doet echter een beroep op verrekening.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:136 BW kan de rechter een vordering ondanks een beroep van de gedaagde op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dat verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. Dit laatste is in het voorgaande vastgesteld, zodat nu moet worden beoordeeld of de juistheid van het verweer van Bronij op eenvoudige wijze is vast te stellen.
Bronij heeft aangevoerd dat in de overeenkomst duidelijk een aantal zaken is opgenomen dat door Bronij zou worden geleverd en dat daaruit voortvloeit dat de opdrachtnemers het overige materiaal dat benodigd zou zijn voor het saneren van de leidingen en huisaansluitingen en alle bijbehorende werkzaamheden zouden aanleveren c.q. de kosten daarvan zouden dragen, waaronder de huur van de waterblazen, zand en transportkosten. Bovendien hadden de opdrachtnemers aan de hand van de bestektekeningen en de e-mail van 18 juli 2016 moeten weten dat zij dienden te werken met waterblazen, zodat zij daarmee rekening hadden kunnen houden in hun meterprijs. Nu de kosten van het overige materiaal door derden bij Bronij in rekening zijn gebracht en door Bronij zijn betaald, dienen de door haar voorgeschoten bedragen te worden verrekend met de factuurbedragen van de opdrachtnemers.
Daartegenover heeft [eiser] betwist dat hij en [persoon 2] de kosten van de overige materialen zouden dragen. Hun taken zagen op het leggen en verwijderen van leidingwerk en het vervangen van huisaansluitingen, waarvoor een tarief was bepaald. [eiser] heeft ter zitting verklaard dat hij vooraf wist dat met waterblazen diende te worden gewerkt en dat hij dat gegeven in de meterprijs heeft meegenomen, doch hij ontkent uitdrukkelijk dat hij en [persoon 2] de bestektekeningen hebben ontvangen en dat de huur van de waterblazen voor hun rekening zou komen.
4.5.
Hoewel er sprake is van een niet ondertekende overeenkomst, is gebleken dat partijen op grond van deze overeenkomst de samenwerking zijn aangegaan, zodat ervan uit wordt gegaan dat partijen hebben ingestemd met de inhoud daarvan. Wel is in geschil of de opdrachtnemers de in de overeenkomst vermelde (bestek)tekeningen hebben ontvangen, maar dat is voor de beoordeling van de verrekening niet relevant, nu [eiser] niet (meer) heeft betwist dat hij van tevoren wist dat hij met waterblazen diende te werken.
4.6.
Thans is in geschil hoe de afspraak ten aanzien van ‘Gebruik Materieel opdrachtgever’ moet worden uitgelegd. Voor de beantwoording van deze vraag dient de voorzieningenrechter in aanmerking te nemen dat blijkens het Haviltex-criterium het bij de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld niet enkel aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen, maar tevens op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.7.
Voorshands wordt geoordeeld dat het enkele feit dat in de overeenkomst is opgenomen welke zaken door Bronij worden aangeleverd, nog niet betekent dat het overige materieel ten behoeve van de te verrichten werkzaamheden voor rekening komt van de opdrachtnemers. Het standpunt van Bronij op dit punt vindt geen steun in de bewoordingen van de bepaling zelf en rijmt bovendien niet met het feit dat op andere plaatsen in de overeenkomst wel expliciet is vermeld dat bepaalde kosten door de opdrachtnemers worden gedragen, zoals de kosten van een KLIC-melding en de verwerkingskosten van vervuilde grond. Indien partijen hadden bedoeld af te spreken dat het overige materiaal door en/of op kosten van de opdrachtnemers moesten worden geregeld, had het in de rede gelegen om dat in die bepaling op te nemen. Ook de e-mail van 18 juli 2016 is onvoldoende om daaruit te concluderen dat de opdrachtnemers de huur van de waterblazen op zich dienden te nemen. In dat verband heeft [eiser] vooralsnog afdoende verklaard dat hij naar aanleiding daarvan een meterprijs heeft opgegeven waarbij rekening is gehouden met het gebruik van waterblazen. Daar komt bij dat, indien de redenering van Bronij zou worden gevolgd, het voor de hand had gelegen dat de opdrachtnemers de overige materialen die nodig waren voor de overeengekomen werkzaamheden zelf zouden bestellen of huren. Gesteld noch gebleken is echter dat de overige materialen, waarvan Bronij thans de kosten op de opdrachtnemers wensen te verhalen, waaronder de waterblazen, in opdracht van de opdrachtnemers zijn geleverd of dat zij daar enige inspraak in hebben gehad.
Al met al zijn de overgelegde stukken onvoldoende om aan te nemen dat de opdrachtnemers, naast de expliciet in de overeenkomst vermelde kosten, nog andere kosten voor hun rekening dienen te nemen. Daarvoor is nadere bewijslevering nodig, in het kader waarvan dit kort geding zich niet leent.
4.8.
De gegrondheid van het beroep op verrekening is daarom niet op eenvoudige wijze vast te stellen, zodat de vordering van [eiser] kan worden toegewezen, zij het tot een bedrag van € 29.352,-. Van de factuurbedragen van € 48.285,- (= € 41.712,50 + € 6.572,50) is immers reeds een bedrag van € 18.933,- voldaan door Bronij. Nu de btw is verlegd en daarmee geen rekening hoeft te worden gehouden, komt dit bedrag volledig in mindering op de factuurbedragen.
4.9.
Wat betreft het zogeheten restitutierisico merkt de voorzieningenrechter op dat Bronij niet heeft gesteld dat hiervan sprake zou zijn. Overigens is niet gebleken dat [eiser] zich, los van de uit het onderhavige geschil voortvloeiende financiële problemen, in een zodanig slechte financiële situatie bevindt dat er gegronde vrees bestaat dat hij te zijner tijd niet in staat zal zijn het op grond van dit vonnis betaalde aan Bronij terug te betalen.
4.10.
Voor het verschuldigd worden van de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW is niet vereist dat de schuldenaar in verzuim is. Met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als de uiterste dag van betaling is de schuldenaar automatisch de wettelijke handelsrente verschuldigd. Tussen partijen is overeengekomen dat de facturen van de opdrachtnemers binnen 6 weken na ontvangst van de factuur zullen plaatsvinden. Nu echter niet duidelijk is wanneer de betreffende facturen door Bronij zijn ontvangen en vaststaat dat van het laatste bedrag van € 6.572,50 nog geen factuur is opgesteld – hetgeen overigens te wijten is aan Bronij daar zij geen bon heeft gestuurd aan [eiser] – zal de wettelijke handelsrente worden toegewezen over de toe te wijzen hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding.
4.11.
Bronij zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] .
Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 85,21
- griffierecht € 883,00
- salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 1.784,21

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt Bronij tot het betalen van het bedrag van € 29.352,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt Bronij in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.784,21;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van den Hurk en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2017.
2091 / 427