4.2Beoordeling rechtbank
Vastgesteld kan worden dat [verdachte] een eenmanszaak heeft genaamd "[bedrijf 1]". [bedrijf 1] houdt zich bezig met de exploitatie van een sauna en zonnebanken en is gevestigd aan de [adres 3] te Rotterdam. Dit pand is eigendom van [bedrijf 3] waarvan [betrokkene 2] bestuurder is. Op het adres [adres 3] te Rotterdam was eerst een andere zonnestudio gevestigd, genaamd [bedrijf 4]. Deze onderneming was van [betrokkene 1] uit Rotterdam.
Contante stortingen
Uit onderzoek naar de inkomensgegevens van [verdachte] blijkt dat zij de volgende inkomsten heeft gehad:
2011: € 8.635,- (loon € 3.189,-; studiefinanciering € 4.610; zorgtoeslag € 836,-);
2012: - € 21.949,- (omzet € 46.865,-);
2013: onbekend (omzet € 76.607,-);
2014: onbekend (omzet 1e helft van het jaar € 41.120,-).
Voorts is gebleken dat er op de privé bankrekening van [verdachte] in de periode van 1 januari 2011 tot en met oktober 2014 voor een bedrag van € 62.460,- aan contante stortingen is gedaan. Op de rekening van [bedrijf 1] is in 2012 een totaalbedrag van € 32.660,- contant gestort. Per saldo heeft [verdachte] in voornoemde periode voor € 95.120,- aan contante stortingen ontvangen.
Verder is er in de administratie van [bedrijf 1] een Rente kredietovereenkomst aangetroffen. Hieruit blijkt dat [betrokkene 2] een krediet heeft verleend aan [verdachte] van € 20.000,-. De overeenkomst is gedagtekend op 1 december 2011. Door [betrokkene 2] is deze € 20.000,- contant overhandigd aan [verdachte].
In de periode mei 2012 tot en met juni 2014 voert [medeverdachte 1] regelmatig telefoongesprekken met [verdachte] waaruit naar voren komt dat [medeverdachte 1] regelmatig betalingen voor [verdachte] verricht en dat [verdachte] hem om geld vraagt.
De rechtbank stelt vast dat de stortingen hebben plaatsgevonden in een periode van 36 maanden (november 2011 tot en met oktober 2014). Het totaalbedrag van de stortingen op beide bankrekeningen bedraagt € 95.120,-. Gelet hierop, en in combinatie met de bekende inkomsten van [verdachte] bij de belastingdienst, zijn er voldoende feiten en omstandigheden aangedragen waarmee zonder meer een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen kan worden aangenomen. In dat geval mag van [verdachte] verwacht worden dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
[verdachte] heeft verklaard dat [bedrijf 1] goed liep en dat er regelmatig contant werd betaald. Zij heeft daartoe verwezen naar haar administratie die door de politie in beslag is genomen. Daarnaast had zij van [betrokkene 2] een startkapitaal geleend van € 20.000,-, welk bedrag zij contant heeft ontvangen. Dit vindt steun in de geldleningsovereenkomst tussen partijen die zich in het dossier bevindt. Hiermee heeft [verdachte] een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor de herkomst van het geld. De officier van justitie heeft geen nader onderzoek gedaan naar de, uit de verklaring van [verdachte] blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Thans kan niet met een voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat de geldbedragen een legale herkomst hebben en daarom een criminele herkomst als enig aanvaardbare herkomst moeten hebben. Dit klemt temeer nu voorts vastgesteld kan worden dat de contante stortingen over de 36 maanden (november 2011 t/m oktober 2014) verspreid slechts een gemiddeld bedrag van € 2.642,22 per maand oplevert. Een dergelijk bedrag aan maandelijkse inkomsten acht de rechtbank niet hoogst onwaarschijnlijk. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat [verdachte] voor dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van bovenstaande gegevens weliswaar een vermoeden bestaat dat [medeverdachte 1] betrokken kan zijn bij de contante stortingen, maar dat die vermoedens onvoldoende zijn om tot wettig en overtuigend bewijs te komen dat [medeverdachte 1] ook daadwerkelijk verantwoordelijk is voor de contante stortingen op de privérekening en zakelijke rekening van [verdachte]. Daarnaast is hiervoor al overwogen dat [verdachte] een concrete en min of meer verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld en dat die verklaring niet als hoogst onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt.
Overname [bedrijf 1]
Getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat zij met haar zonnestudio annex sauna ergens in november 2011 was gestopt. Zij heeft de onderneming inclusief inventaris verkocht aan een Turkse man. Zij kende deze alleen maar met de naam [naam 1]. Op een gegeven moment was de eigenaar van [naam fabriek], genaamd [naam 2], bij haar in de zaak gekomen. Later kwam [naam 2] samen met [naam 1] om de zaak te bezichtigen. Zij maakten toen plannen voor de verbouwing. Bij de verdere onderhandelingen had [naam 2] zich toen teruggetrokken. De onderneming inclusief inventaris had zij verkocht voor € 35.000,- aan de dochter van [naam 1]. Voorts heeft zij verklaard dat de koopprijs contant aan haar is betaald.
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niets weet over de overname van [bedrijf 1]. Zij komt pas later in beeld en huurt het pand van [betrokkene 2]. [betrokkene 2] heeft bij de politie verklaard dat hij het pand aan de [adres 3] te Rotterdam heeft gekocht van de vorige eigenaar voor ongeveer € 160.000,-. De inventaris van de onderneming die er in gevestigd was heeft hij apart overgenomen van de vorige huurder. Vervolgens is hij een huurovereenkomst met [verdachte] aangegaan, omdat zij interesse had om in die business te gaan beginnen.
Hoewel hier vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 1] een aanzienlijk contant bedrag aan [betrokkene 1] heeft betaald, heeft hier te gelden dat er in het dossier aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat dit bedrag afkomstig is van [betrokkene 2]. Het pand staat immers ook op naam van een bedrijf van [betrokkene 2] en [verdachte] huurt van hem de ruimte. Daarnaast verklaart [betrokkene 2] ook eigenaar te zijn van het pand en de inventaris te hebben overgenomen van [betrokkene 1]. Voor zover de officier van justitie [medeverdachte 1] als feitelijk eigenaar beschouwt van de onderneming ziet de rechtbank daarvoor onvoldoende ondersteuning in het dossier. Dat verdachte [verdachte] zelf enige betrokkenheid heeft bij de betaling van dit bedrag vindt geen steun in het strafdossier. Dit leidt ertoe dat [verdachte] van dit onderdeel zal worden vrijgesproken.
Verbouwing [bedrijf 1]
Tijdens het onderzoek werd vastgesteld dat [bedrijf 1] na de overname verbouwd was. [betrokkene 2] heeft bij de politie verklaard dat hij die werkzaamheden heeft betaald.
Uit de overgelegde gegevens van [bedrijf 5] blijkt dat de sauna van [bedrijf 1] verbouwd is voor een totaalbedrag van € 10.000,-. Dit bedrag is in twee termijnen per kas betaald, waarvan de tweede termijn ten bedrage van € 6.000,- waarschijnlijk door de vader van [verdachte] zou zijn betaald, aldus [betrokkene 3] van [bedrijf 5]. De vader was bekend onder de bijnaam [naam 1].
Door [bedrijf 6] werd een zogenoemde "Spa" geleverd aan [bedrijf 1]. De aankoop en de levering van deze Spa kostte volgens de factuur totaal € 8.800,-. Deze aankoopsom was volgens [betrokkene 4] door [medeverdachte 1] in twee termijnen contant voldaan.
[verdachte] heeft ter terechtzitting ontkend enige betaling ter zake de verbouwing aan [bedrijf 1] te hebben gedaan. Zij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat op het moment dat zij de sauna ging huren [naam 2] er een jacuzzi in heeft gemaakt en wat heeft geverfd en de vloer heeft gedaan. Er zijn later nog kleine verbouwingen gedaan door haarzelf. Die heeft zij wél zelf betaald.
Uit de zich thans in het dossier bevindende stukken blijkt onvoldoende dat [verdachte] de kosten van de verbouwing van de sauna ten bedrage van € 14.800,- heeft betaald. Voor zover de officier van justitie heeft willen betogen dat [verdachte] heeft geprofiteerd van de betalingen van haar vader [medeverdachte 1], overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het voorgaande kan weliswaar het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 1] contante betalingen heeft verricht ten behoeve van de verbouwing van de sauna, maar dat enkele vermoeden acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen concluderen dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. Immers, [verdachte] geeft een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van het geld of de goederen. Daarnaast stelt [betrokkene 3] slechts dat ‘waarschijnlijk’ de vader van [verdachte] een bedrag van € 6.000,- heeft voldaan. Met betrekking tot de spa wordt bovendien de verklaring van [betrokkene 4] weersproken door de verklaringen van [betrokkene 2] bij de politie en [verdachte] bij de rechter-commissaris. De rechtbank komt dan ook tot een vrijspraak voor dit onderdeel voor [verdachte].
Huur pand [bedrijf 2] te Rotterdam
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat [verdachte] enige betrokkenheid heeft bij de betaling van de huurpenningen voor dit pand. Derhalve is de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen is en zal [verdachte] hiervan worden vrijgesproken.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte van het ten laste gelegde feit vrijspreken.