ECLI:NL:RBROT:2017:2117

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
21 maart 2017
Zaaknummer
10/994620-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendverklaring van artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit en ontslag van rechtsvervolging

Op 6 maart 2017 vond de openbare terechtzitting plaats voor de economische politierechter in de Rechtbank Rotterdam, waar de verdachte werd aangeklaagd voor het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk, specifiek 45 stuks Super Cobra 6, en het voorbereiden van handelingen met dit vuurwerk. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van 130 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit onverbindend zou zijn. De economische politierechter oordeelde dat de onverbindendheid van een wettelijke bepaling een kwalificatiekwestie betreft en verwierp het verweer. De rechter verklaarde artikel 1.2.2, vijfde lid, van het Vuurwerkbesluit onverbindend en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging voor het tweede feit. De rechter legde een gevangenisstraf op van 60 dagen, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en ambulante behandeling voor verslavingsproblematiek. De verdachte werd vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummer: 10/994620-16
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de economische politierechter in de rechtbank Rotterdam op 6 maart 2017.
Tegenwoordig als:
economische politierechter mr. J.L.M. Boek,
officier van justitie mr. K. Broere,
griffier M.M. Cerpentier.
De zaak tegen na te noemen verdachte wordt uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de economische politierechter te zijn genaamd

[De verdachte],

geboren te [geboorteplaats] in 1992,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] en [woonplaats].
De economische politierechter heeft door deze ondervraging de identiteit van de verdachte vastgesteld.
Als raadsman van de verdachte is aanwezig mr. W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland.
In dit proces-verbaal zijn verklaringen en mededelingen steeds zakelijk weergegeven.
De economische politierechtervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede, dat hij niet tot antwoorden is verplicht.

De officier van justitie draagt de zaak voor.

De economische politierechter deelt mede de korte inhoud van:

1.
het ambtsedig proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016416898, d.d. 25 december 2016, met bijlagen;
2.
het ambtsedig proces-verbaal van de politie, eenheid Rotterdam, eerste aanvulling, nummer PL1700-2016416898, d.d. 27 januari 2017, met bijlagen;
3.
een fotokopie van het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van de politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016416898-13, d.d. 27 december 2016, met bijlagen;
4.
een fotokopie van het ambtsedig proces-verbaal van van bevindingen van de politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016416898-15, d.d. 29 december 2016;
5.
een fotokopie van het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte van de politie, eenheid Rotterdam, nummer PL1700-2016416898-19, d.d. 7 februari 2017;
6.
het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, d.d. 27 december 2016;
7.
het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 27 december 2016, betreffende de verdachte;
8.
het voorlichtingsrapport van Bouman GGZ, afdeling reclassering, d.d. 10 februari 2017, betreffende de verdachte;
9.
de stukken betreffende de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis van de verdachte;

De verdachte verklaart:

Het klopt dat ik in de periode van 1 december 2016 tot en met 24 december 2016 in [plaatsnaam] 45 stuks Super Cobra 6 voor handen heb gehad.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit beroep ik mij op mijn zwijgrecht.
Op een vraag van de officier van justitie antwoordt de verdachte:
Ik ben bereid om mij te houden aan de bijzondere voorwaarden, die de reclassering voorstelt. Dat lijkt me in het belang van mijn toekomst.

De officier van justitie houdt haar requisitoir. Zij deelt desgevraagd mede:

Sinds 2012 is de strafbaarstelling van artikel 1.2.2 lid 5 in het Vuurwerkbesluit opgenomen. In de toelichting staat vermeld dat dit artikel het equivalent is van artikel 10a van de Opiumwet. Dit artikel voorziet in de behoefte, die was ontstaan doordat de handel in vuurwerk steeds professioneler werd. De Raad van State had geen opmerkingen over deze wijziging. Artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer is bedoeld om een heel ruim kapstokartikel te zijn. De opsomming van gedragingen in dit artikel is niet bedoeld limitatief te zijn. Het vuurwerkbesluit valt onder dit artikel en daarmee is er voldoende grondslag voor de onder 2
ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.
Beide feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen. Ik vorder dat de verdachte ter zake van beide ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 130 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en aan de verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals geadviseerd door de reclassering.

De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert aan:

Primair stel ik mij op het standpunt dat in artikel 1 van zowel het Wetboek van Strafrecht als van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat een uitbreiding van strafbaarstelling uitsluitend is toegestaan bij wet en niet middels een algemene maatregel van bestuur. Het openbaar ministerie dient niet-ontvankelijk te worden verklaard ten aanzien van het onder 2 ten lastegelegde feit.
Subsidiair bepleit ik de verdachte vrij te spreken van beide feiten. De politie heeft de woning betreden met een machtiging tot binnentreden. Zij waren derhalve slechts bevoegd om zoekend rond te kijken. Het verplaatsen van spullen in iemands woning is slechts voorbehouden aan de rechter-commissaris tijdens een doorzoeking. De verbalisanten hebben onrechtmatig gehandeld door een deken op te tillen, terwijl zij daartoe niet bevoegd waren. Daardoor is de privacy en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte geschonden. Dit klemt te meer, nu op de deken spullen van mijn client lagen, die de verbalisanten hebben opgetild, terwijl zij dit niet in het desbetreffende proces-verbaal hebben opgeschreven. De daaruit voortvloeiende bewijsmiddelen, te weten het aangetroffen vuurwerk, de aanhouding en de verklaring van de verdachte en de inbeslagname van de telefoon zijn als “fruits of the poisonous tree” eveneens onrechtmatig verkregen en dienen derhalve van het bewijs uitgesloten te worden. Ik concludeer dat er vervolgens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om de verdachte te veroordelen.
Geheel voorwaardelijk verzoek ik u -mocht u bovenstaande onvoldoende vinden om tot bewijsuitsluiting over te gaan- de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden om de verbalisanten, de moeder en de zus van de verdachte als getuigen te horen.
Meer subsidiair bepleit ik de duur van de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf te beperken.
De officier van justitiewordt in de gelegenheid gesteld te repliceren. Zij deelt mede:
De handeling, die door een van de verbalisanten is verricht, te weten het optillen van een deken, maakt niet dat er sprake was van een doorzoeking. De verbalisanten hoeven wat mij betreft niet nader gehoord te worden.
Mocht u oordelen dat de verbalisanten onrechtmatige handelingen hebben verricht dan is dat wat mij betreft niet een zodanige inbreuk op de privacy dat dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden. Alsdan verzoek u de straf te matigen.

De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld te dupliceren en deelt mede:

Ik persisteer bij mijn standpunt dat de verbalisanten hun bevoegdheid hebben overschreden.

De verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij verklaart:

Ik zie mijn fouten in en hoop op een tweede kans.
De economische politierechterverklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De economische politierechterspreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
A a n t e k e n i n g van het m o n d e l i n g v o n n i s
--------------------------------------------------------------------

Inhoud van de tenlastelegging

Bij de dagvaarding is aan de verdachte ten laste gelegde dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 24 december 2016
te [plaatsnaam], in elk geval in Nederland,
opzettelijk,
als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis,
professioneel vuurwerk, te weten 45 stuks knalvuurwerk (Super Cobra 6),
heeft opgeslagen en/of voorhanden heeft gehad;
[artikel 1.2.2 lid 3 Vuurwerkbesluit]
art 1.2.2 lid 3 Vuurwerkbesluit
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2016 tot en met 24 december 2016
te [plaatsnaam], in elk geval in Nederland,
opzettelijk,
teneinde,
handelingen als bedoeld in het eerste lid van artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit,
te weten:
- het voorhanden hebben en/of opslaan en/of aan een ander ter beschikking
stellen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik (lid 1),
voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens),
- heeft getracht anderen te bewegen om die handelingen te plegen en/ of mede
te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn,
en/of
- heeft getracht zich en/of anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen
tot het verrichten van die handelingen te verschaffen,
immers, heeft hij, verdachte (telkens) via whatsapp berichten en/of op
internet, te weten door het plaatsen van meerdere posts en/of advertenties op
een website, te weten [naam website], Super Cobra 6 en nitraten,
in ieder geval professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te
koop heeft aangeboden;
(artikel 1.2.2 lid 5 Vuurwerkbesluit jo art. 9.2.2.1 Wet Milieubeheer jo art.
1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten)
art 1.2.2 lid 5 ahf/ond a Vuurwerkbesluit

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de strafvervolging wat betreft feit 2, nu artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit onverbindend is. De politierechter verwerpt het verweer, aangezien de onverbindendheid van een wettelijke bepaling een kwalificatiekwestie betreft.

Bewijsverweer

Standpunt verdediging
De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verbalisanten onrechtmatig hebben gehandeld door een deken op te tillen, terwijl zij daartoe niet bevoegd waren. Daardoor is de privacy en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte geschonden. Al het bewijs, verkregen door deze onrechtmatige handeling, dient te worden uitgesloten van de bewijsvoering. De raadsman heeft voor beide ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit.
Beoordeling:
De verbalisanten beschikken op grond van een machtiging tot binnentreden in een woning over bepaalde bevoegdheden, zoals het zoekend rondkijken. De economische politierechter oordeelt in lijn met de jurisprudentie dat in casu geen sprake was van een huiszoeking. Dat wordt niet anders als de verbalisanten voorwerpen die op de deken lagen zouden hebben opgetild. Ten overvloede, indien de handelingen van de verbalisanten al een inbreuk op de privacy zouden opleveren, dan betekent dat nog niet zonder meer dat de verdachte is getroffen in een strafprocessueel belang als bedoeld in artikel 6 EVRM. En, zoals de officier van justitie tenslotte terecht heeft opgemerkt, behoeft schending van een desbetreffend strafprocessueel voorschrift nog niet te betekenen dat het daardoor verkregen bewijsmateriaal wordt uitgesloten.
Conclusie:
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen. Er is geen noodzaak om nader getuigen te horen.

Bewijsmiddelen en voor bewijs redengevende feiten en omstandigheden

1.
De
bekennende verklaring van verdachteop de terechtzitting van 6 maart 2017, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik in de periode van 1 december 2016 tot en met 24 december 2016 in [plaatsnaam] 45 stuks Super Cobra 6 voor handen heb gehad.
2.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1700-2016416898-5 (pagina 4 e.v. van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als relaas van de verbalisanten of één van hen:
Op 24 december 2016 zag ik in een woning aan de [adres verdachte] te [plaatsnaam] dat onder een deken diverse soorten doze vuurwerk stonden, waaronder dozen met nitraatmatten en een doosje met Cobra 6 vuurwerk. Ik nam het vuurwerk in beslag.
3.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1700-BVH 2016416898 KVI, pagina 11 e.v. van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Op 24 december 2016 is door mij, verbalisant, het inbeslaggomen vuurwerk als materiedeskundige te [plaatsnaam] op uiterlijke kenmerken onderzocht.
Ik zag dat de door mij onderzochte partij was voorzien van een Kennisgeving van inbeslagname (KVI) met nummer PL1700-2016416989. Het onderzochte vuurwerk (45 stuks) is door mij ingedeeld in “Lijst III, bangers (knalvuurwerk) met meer dan 6 gram NEM of knalvuurwerk zonder opschriften en langer dan 55 mm (b.v. vlinders)” conform strafvorderingsrichtlijn.
4.
Een bijlage bij het proces-verbaal van politie nummer PL1700-BVH 2016416898 KVI, pagina 28 e.v. van de doorgenummerde bijlagen), inhoudende als relaas van de verbalisant:
Ik zag dat dit vuurwerk was van het soort knalvuurwerk (Flash Bangers) - (Ground Maroon). Diam. Uitw. Circa < 30 mm.
Merk: Super Cobra 6 met CE-merk 2014
NEM (netto explosieve massa): volgens etiket 28 gram, Cat. F4; volgens NFI >42,5 gram; Lengte: circa >130 mm.
Aantal stuks: 45; CE-markering: 0163 F4.
Knalvuurwerk van hetzelfde merk, naam, type en/of artikelnummer, met gelijke uiterlijke kenmerken als door mij onderzocht, is onderzocht door het NFI. Uit dit onderzoek is gebleken dat dit knalvuurwerk niet voldeed aan de gestelde eisen van het Vuurwerkbesluit en/of de Regeling nadere eisen aan vuurwerk 2004 en/of de Regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk. (zie deskundigenrapport van het NFI, nummer 2016.03.03.233)
Op basis van mijn bevindingen stelde ik vast dat dit vuurwerk is aan te merken als professioneel vuurwerk.
5.
Het ambtsedig
rapport van het Nederlands Forensisch Instituutte Den Haag, d.d. 16 maart 2016, nummer 2016.03.03.233, opgemaakt door de vast gerechtelijk deskundige H. Woortmeijer, voor zover inhoudende:

Onderzoeksmateriaal: 3x cobra

Uiterlijke kenmerken:
Onderzoeksmateriaal betrof een transparant kleurloos zakje (primaire verpakking) afgesloten met een etiket, met hierin drie visueel soorgelijke cilinders. Op het etiket staat onder andere de opdruk “Cobra”, “Di Blasio Elio Fireworks en CE”.
De buitenste zelfklevende laag (wikkel) van de drie cilinders was ovewegend zwart en voorzien van opdrukken, waaronder: “Super Cobra 6”, “Generic Type: Report (Ground maroon), “Category F4”, “REG: 0163-F4-1018”, “CE 0163”, “NEC: 28 grs”, Year of production: 2014”, Marnufactured by Di Blasio Elio Fireworks-Teramo-Italy” en een afbeelding van een slang.

Op grond van de onderzoeksresultaten wordt het volgende geconcludeerd:

1. De onderzochte cilinders betreffen pyrotechnisch artikelen. Onder de aanname dat deze bedoeld zijn ter vermaak kunnen deze worden getypeerd als knalvuurwerk met flitspoeder (overeenstemmende terminologie in NEN-EN 16261: generic type “Report” en subtype “Flash Banger” of “Ground maroon”).
Onderzoeksmateriaal is zowel op basis van de typering die volgt uit de opbouw en de samenstelling als volgens de aangetroffen opdrukken aan te duiden als professioneel vuurwerk conform het Vuurwerkbesluit.
3. De onderzochte cilinders van onderzoeksmateriaal bevatten gemiddeld circa 42,6 gram (=NEM) pyrotechnische lading;
6.
Het proces-verbaal van politie, documentcode 1701231715.AMB, inhoudende als relaas van de verbalisanten of één van hen:
Op 14 december 2016 heb ik, politiële pseudokoper, via whatsapp contact opgenomen met het telefoonnummer van de aanbieder en gevraagd of hij PF3 te koop had. Dit vuurwerk werd aangeboden via [naam website].
De aanbieder deelde mij mede dat hij FP3 te koop had. Wij maakten een afspraak op 19 december 2016 om 19.30 uur aan het [afgesproken adres] te [plaatsnaam].
Op 19 december omstreeks 19.30 uur stonden wij aan het [afgesproken adres]. Wij zagen een man in onze richting lopen. Wij zagen dat dit een getinte man was, vermoedelijk Hindoestaans. Ik vroeg de man of ik contact met hem had gehad. De man beantwoordde bevestigend. Wij zagen dat de man een portiek van een woning inliep aan de [straatnaam].
7.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1700-2016416898-16, inhoudende als relaas van de verbalisanten of één van hen:
Op 19 december 2016 zag ik, verbalisant, dat de man die de ontmoeting had met de pseudokopers de woning met adres [adres verdachte] te [plaatsnaam] in ging.
8.
Het proces-verbaal van politie nummer PL1700-2016416898-17, inhoudende als relaas van de verbalisant:
De telefoon van de verdachte is door een digitaal expert uitgelezen. Deze gegevens zijn door mij, verbalisant bekeken en geanalyseerd. Op 15 december 2016 vindt er tussen de telefoon van de verdachte en het contact [naam] een gesprek plaats waaruit op te maken valt dat de verdachte Cobra 6 vuurwerk en Nitraten te koop aanbiedt aan [naam].
De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.

Bewijsmotivering

De bewezenverklaring steunt op de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, leverende op de redengevende feiten en omstandigheden voor die bewezenverklaring.
De inhoud van de bewijsmiddelen wordt daarbij telkens - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het betrekking heeft.

Bewezenverklaring

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op die wijze dat
1.
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 24 december 2016
te [plaatsnaam], opzettelijk, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis,
professioneel vuurwerk, te weten 45 stuks knalvuurwerk Super Cobra 6, heeft opgeslagen en voorhanden heeft gehad;
2.
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 24 december 2016
te [plaatsnaam], opzettelijk, teneinde, handelingen als bedoeld in het eerste lid van artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit,
te weten:
- het aan een ander ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik (lid 1), voor te bereiden
- heeft getracht anderen te bewegen om die handelingen mede te plegen,
immers, heeft hij, verdachte telkens via whatsapp berichten en op internet, te weten door het plaatsen van meerdere posts en advertenties op een website, te weten [naam website], Super Cobra 6 en nitraten, in ieder geval professioneel vuurwerk, bestemd voor particulier gebruik, te koop heeft aangeboden;

Kwalificatie

Feit 1:
Het bewezen feit levert op:
Overtreden van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Feit 2:
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer bedoeld is om een heel ruim kapstokartikel te zijn. De opsomming van gedragingen in dit artikel is niet bedoeld limitatief te zijn. Het Vuurwerkbesluit valt onder dit artikel en daarmee is er voldoende grondslag voor de onder 2 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen.
Beoordeling:
Art. 1.2.2, vijfde lid, Vuurwerkbesluit verbiedt, kort gezegd, voorbereidingshandelingen met vuurwerk (“Het is eenieder verboden, ten einde handelingen als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, voor te bereiden of te bevorderen”). Handelingen als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid zijn, indien opzettelijk gepleegd, op grond van artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer jo. de artikelen 1a, sub 1 en 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten misdrijven met een strafmaximum van hooguit zes jaar. Dit wijkt af van het bepaalde in de hogere regeling van artikel 46 Van het Wetboek van Strafrecht (Sr) dat voorbereidingshandelingen van een misdrijf met een strafmaximum van acht jaar en hoger strafbaar stelt. In elk geval voor een algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen als is voorzien in het Vuurwerkbesluit dient deze bepaling als uitputtende regeling te worden gezien:
"Indien principieel de strafwaardigheid van de voorbereidingshandeling wordt erkend, dient zulks plaats te vinden in het Algemeen Deel van het Wetboek van Strafrecht, waar ook de overige uitbreidingen van de strafrechtelijke aansprakelijkheid - anders dan voor het door een enkel persoon begaan voltooid delict - hun plaats hebben gevonden. Duidelijk dient aanstonds te zijn dat de strafrechttoepasser te maken heeft met een onvolkomen delictsvorm, waarvan de reikwijdte en betekenis geheel accessoir zijn ten opzichte van de eigenlijke verbodsnormen van de zelfstandige delictsomschrijvingen uit Boek II van het Wetboek van Strafrecht en, via artikel 91 van dat Wetboek, ook, indien nodig, uit de Bijzondere Strafwetten voorzover daarbij misdrijven in het leven geroepen worden" (MvT strafbaarstelling voorbereidingshandeling TK 1990-1991, 22 268, nr. 3, p. 3).
Deze laatste zinsnede maakt eens te meer duidelijk dat buiten de regeling van het Wetboek van Strafrecht om geen regeling van voorbereidingshandelingen in lagere regelingen kan plaatsvinden. Dit klemt te meer, nu in het Vuurwerkbesluit, anders dan in artikel 46b Sr, niet is voorzien in een regeling van vrijwillige terugtred.
Een grondslag voor een uitbreiding van de strafbaarheid als hier bedoeld, wordt ook niet gevonden in artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer. Kort gezegd, bepaalt artikel 9.2.2.1 van de Wet Milieubeheer dat bij AMvB regels kunnen worden gesteld met betrekking tot het verrichten van handelingen met stoffen etc., als het vermoeden is gerezen dat daardoor ongewenste effecten voor de gezondheid van de mens of voor het milieu ontstaan. Nog daargelaten dat een open bepaling, zoals artikel 9.2.2.1 volgens de officier van justitie dient te worden gezien, in strijd is met het in artikel 1 Sr neergelegd lex certa gebod, machtigt deze bepaling niet expliciet tot het strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen in algemene zin. Dit laat onverlet dat de wetgever in het Vuurwerkbesluit concrete gedragingen in de vorm van concrete krenkingsdelicten strafbaar stelt.
Conclusie:
Verklaart artikel 1.2.2, vijfde lid, van het Vuurwerkbesluit onverbindend.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit zal de verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Strafbaarheid feit

Het onder 1 bewezen verklaarde feit is strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

De verdachte is strafbaar

Motivering strafoplegging

De straf die aan de verdachte wordt worden opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in zijn woning 45 stuks knalvuurwerk, Super Cobra 6, opgeslagen en voorhanden gehad. Dergelijk vuurwerk heeft een explosieve kracht die tot op zekere hoogte is te vergelijken met de explosieve kracht van een handgranaat. Het behoeft nauwelijks betoog dat dergelijk vuurwerk in handen van consumenten gevaarlijk is en het veroorzaakt niet zelden letsel en schade. Door aldus te handelen heeft de verdachte een onverantwoord risico in het leven geroepen voor de veiligheid en gezondheid van personen en hun omgeving.
Op een dergelijk feit dient in beginsel te worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf, zij het van beperkte duur.
Uit het op zijn naam gestelde uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 december 2016 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen, zal de hiervoor overwogen gevangenisstraf grotendeels voorwaardelijk worden opgelegd.
Alles afwegend worden na te noemen straffen passend en geboden geacht.

Toegepaste wetsartikelen

Artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d Wetboek van Strafrecht.
Artikel 1.2.2 Vuurwerkbesluit.
Artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer
Artikel 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten.

Strafoplegging

Gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen,

met bevel, dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
met bevel dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
50 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt.

Algemene en bijzondere voorwaarden

Algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal onder ambulante behandeling blijven voor zijn verslavingsproblematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de ambulante behandelaar verantwoord vindt;
- indien nodig geacht door de reclassering zal de veroordeelde deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een Leefstijltraining van GGZ, of een soortgelijke instelling;
Aan genoemde reclasseringsinstelling wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

Bijkomende beslissing

Niet bewezen wordt geacht hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
_________________________________________________________________________
De economische politierechtergeeft aan de verdachte kennis dat hij binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt hem opmerkzaam op het recht om op de terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de economische politierechter en de griffier.