Op 14 maart 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde was op 24 juni 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld na het uitzitten van een gevangenisstraf van twee jaar, maar voldeed niet aan de voorwaarden die aan zijn invrijheidstelling waren verbonden. Hij had zich niet laten behandelen in een verslavingskliniek en vertoonde ongewenst gedrag in de kliniek, waaronder verbale agressie naar personeel. De officier van justitie diende op 2 februari 2017 een vordering in tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 94 dagen, omdat de veroordeelde de voorwaarden niet had nageleefd. Tijdens de zitting op 28 februari 2017 werd de zaak behandeld, waarbij de veroordeelde afstand deed van zijn recht om aanwezig te zijn. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde verwijtbaar de voorwaarden had geschonden en dat een adequate behandeling niet mogelijk was. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie toe, maar stelde vast dat de resterende gevangenisstraf 32 dagen bedroeg in plaats van de gevorderde 94 dagen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd op 14 maart 2017 openbaar uitgesproken.