4.3.Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels Tegemoetkoming meerkosten zorg Rotterdam 2015 (de Beleidsregels) bedroeg, om in 2015 in aanmerking te kunnen komen voor een tegemoetkoming, het bruto jaarinkomen van een alleenstaande met of zonder kinderen in het jaar 2014 maximaal € 18.947,-.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat het feit dat eiseres voorheen op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) in aanmerking kwam voor een algemene tegemoetkoming, niet betekent dat zij op grond van de Verordening en de Beleidsregels ook zonder meer in aanmerking komt voor een tegemoetkoming. Op grond van artikel 2a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wtcg had een belanghebbende die op de laatste dag van het berekeningsjaar geen partner had en wiens toetsingsinkomen over het tweede jaar voorafgaande aan het berekeningsjaar, hoger was dan € 24.570,-, geen recht op een tegemoetkoming. Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 heeft de wetgever de bevoegdheid om een regeling te treffen in geval van meerkosten als gevolg van een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen overgedragen aan de gemeentes. De gemeentes zijn daarbij vrijgelaten al dan niet een dergelijke regeling in het leven te roepen. Bij het tot stand brengen van een dergelijke regeling bestaat er geen grond dat hetzelfde toetsingsinkomen gehanteerd moet worden als de Wtcg tot 2015 hanteerde.
6. In de Verordening heeft de gemeenteraad bepaald dat het ontvangen inkomen niet hoger mag zijn dan 130% van het wettelijk sociaal minimum. Gelet op deze formulering en de wijze waarop aan de tegemoetkoming verder vorm is gegeven, is ervoor gekozen om niet het jaarinkomen waarover inkomstenbelasting verschuldigd is, maar het bruto inkomen dat feitelijk is ontvangen als uitgangpunt te nemen. Het in de Verklaring geregistreerd inkomen 2014 vermelde bedrag, waarop eiseres zich beroept, betreft het inkomen dat is opgenomen in de basisregistratie inkomen als bedoeld in hoofdstuk IV A van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Uit de artikelen 21 en 21a van die wet volgt dat indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, het daarbij gaat om het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon. Indien over een kalenderjaar wel een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld gaat het om het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, te weten het gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning, het inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen. Uit de door eiseres overgelegde verklaring blijkt dat in haar geval het verzamelinkomen is geregistreerd. Nu daarbij ook rekening is gehouden met aftrekposten, zodat dit niet alleen betrekking heeft op ontvangen inkomsten, is verweerder terecht uitgegaan van het fiscaal loon uit de door eiseres overgelegde jaaropgave in plaats van het verzamelinkomen uit de Verklaring geregistreerd inkomen 2014 van de Belastingdienst.
7. Niet is in geschil dat het inkomen vermeld op de jaaropgave hoger is dan € 18.947,-. Gelet hierop heeft verweerder de aanvragen van eiseres voor een tegemoetkoming terecht afgewezen. Van bijzondere omstandigheden die verweerder aanleiding hadden moeten geven tot toepassing van de hardheidsclausule, zoals opgenomen in artikel 43 van de Verordening, is de rechtbank niet gebleken.
8. De omstandigheid dat in primair besluit 2 ten onrechte is opgenomen dat het bruto jaarinkomen over 2015 – waar 2014 wordt bedoeld – te hoog was berust op een kennelijke verschrijving en maakt niet dat verweerder het bezwaar tegen primair besluit 2 gegrond had moeten verklaren.
9. De beroepen worden dus ongegrond verklaard.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.