In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, hebben de huurders een vordering ingesteld tegen de verhuurder voor de terugbetaling van een bedrag van € 1.764,--. Dit bedrag is door de huurders onverschuldigd betaald, omdat de huurprijs tijdelijk was verlaagd door de Huurcommissie vanwege gebreken in de huurwoning. De huurders huren sinds 10 januari 2011 een woning voor € 490,-- per maand, maar de huurprijs werd verlaagd naar € 196,-- per maand vanaf 1 november 2015. De verhuurder heeft de huurders gesommeerd om een bedrag terug te betalen, maar de huurders stellen dat de uitspraak van de Huurcommissie bindend is en dat het gebrek nog steeds niet is verholpen.
De verhuurder voert verweer en stelt dat de huurders zelf verantwoordelijk zijn voor de lekkage, omdat zij de goten niet hebben schoongemaakt. De verhuurder vordert in reconventie betaling van huurachterstand en ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter oordeelt dat de uitspraak van de Huurcommissie bindend is, omdat geen van de partijen binnen de gestelde termijn naar de kantonrechter is gegaan. Hierdoor is de tijdelijke huurverlaging geldig en moet de verhuurder het onverschuldigd betaalde bedrag terugbetalen.
De kantonrechter wijst de vorderingen van de verhuurder in reconventie af, omdat de huurders voldoende bewijs hebben geleverd dat zij aan hun betalingsverplichtingen hebben voldaan. De kantonrechter oordeelt dat de verhuurder de kosten van het geding moet betalen en dat de wettelijke rente toewijsbaar is vanaf 9 mei 2016. De vordering van de huurders wordt toegewezen, terwijl de vordering van de verhuurder wordt afgewezen.