ECLI:NL:RBROT:2017:1851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
10 maart 2017
Zaaknummer
10/750068-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voorhanden hebben van grote hoeveelheid cocaïne en verwerven van geld afkomstig uit misdrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid cocaïne en het verwerven van geld afkomstig uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van cocaïne via een container op een schip, dat op 6 februari 2015 vertrok vanuit [naam land] en op 20 februari 2015 in Nederland aankwam. De verdachte heeft geholpen met het uitladen van de container, waarin cocaïne verborgen zat. De rechtbank heeft de bewijswaarde van afgeluisterde gesprekken (OVC-gesprekken) beoordeeld en geconcludeerd dat deze gesprekken voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar hem wel schuldig bevonden aan het subsidiair tenlastegelegde feit van het voorhanden hebben van cocaïne en het verwerven van geld dat afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft overwogen dat het voorhanden hebben van het geld niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, omdat het geld afkomstig was uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en niet heeft bijgedragen aan het verbergen van de criminele herkomst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750068-15
Datum uitspraak: 15 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats] ,
[adres] ,
raadsman mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19, 21, 22, 23 september 2016; 24, 26 oktober 2016; 18, 24 januari 2017; 15 maart 2017. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 15 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. J. Spaans en M. Boheur hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde;
  • ontslag van rechtsvervolging wat betreft het onder 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren met aftrek van voorarrest, alsmede de gevangenneming van de op de datum van de uitspraak.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

De verdediging heeft zich aangesloten bij eventueel door andere raadslieden nog te voeren verweren over de inzet van criminele burgerinfiltranten. De rechtbank begrijpt het verweer aldus dat als een dergelijk verweer zou worden gehonoreerd in de zaak van een medeverdachte, de officier van justitie ook in de zaak van de verdachte niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden. De rechtbank begrijpt dit daarom als een voorwaardelijk gedaan verzoek en stelt vast dat aan deze voorwaarde niet is voldaan. Verdere behandeling hiervan is daarom niet nodig.

5.Waardering van het bewijs

OVC-gesprekken
In het dossier bevindt zich een groot aantal OVC-gesprekken; OVC-gesprekken die voornamelijk zijn opgenomen in de woning van de verdachte [naam medeverdachte 1] . Het openbaar ministerie heeft zich bij de vraag of de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, voornamelijk gebaseerd op deze gesprekken. De vraag die derhalve moet worden beantwoord, is welke bewijswaarde aan deze gesprekken kan worden toegekend.
Uit de jurisprudentie volgt dat wanneer de verdachte ontkent, dan wel de gesprekken niet voor één uitleg vatbaar zijn, niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gesprekken over bepaalde strafbare gedragingen gaan. Om de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op cocaïne, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van deze gesprekken in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Deze behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde en opgenomen gesprekken de door het openbaar ministerie voorgestelde betekenis slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud, het onderling verband daarvan en het verband met eventuele andere bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal moeten worden nagegaan of de voor het bewijs te gebruiken verslagen van die gesprekken, gelet op hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken deelnemen in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen ten aanzien van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid bij cocaïne. Voorts kunnen onder omstandigheden en in het licht van overig bewijs ten nadele van de verdachte conclusies worden getrokken uit het zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
In de eerste plaats dient hier te worden opgemerkt dat de kwaliteit van de OVC-gesprekken, zeker die in de woning van [naam medeverdachte 1] , goed is. De rechtbank heeft zelf kennisgenomen van de kwaliteit van de OVC-gesprekken door fragmenten (ter terechtzitting) te beluisteren. Voor zover nog is gesteld dat de kwaliteit van de opnames in de weg staat aan het gebruik ervan voor het bewijs, merkt de rechtbank op dat alle procesdeelnemers de OVC-gesprekken op een geluidsband hebben mogen ontvangen, om op die manier de gesprekken te beluisteren. Daarnaast is ter terechtzitting een aantal fragmenten beluisterd. De rechtbank heeft hierbij vastgesteld dat hetgeen door de politie is weergegeven ook daadwerkelijk op de opnames is te horen. De omstandigheid dat een enkele keer is weergegeven dat iets “niet te verstaan (NTV)” was, terwijl dit wel het geval bleek, maakt dit niet anders. Dit geldt temeer nu, met uitzondering van commentaar op een aantal punten, de weergave van de gesprekken inhoudelijk niet is bestreden.
Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de
(OVC-)gesprekken, zoals deze in de bijlage II zijn opgenomen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende blijkt van betrokkenheid van de verdachte, zoals ook per feit nader zal worden weergegeven.
Feit 1 en 2 (zaak [naam schip] )
De onder parketnummer [nummer] tenlastegelegde invoer van een hoeveelheid cocaïne heeft – kort gezegd – betrekking op het volgende. Op 6 februari 2015 is het schip [naam schip] (hierna: [naam schip] ) vertrokken vanuit [naam land] . Op dit schip waren onder meer drie containers aanwezig, die waren geladen met ananassen, afkomstig van het bedrijf [naam bedrijf 1] uit [naam land] . De betreffende containers waren ingevolge de zogenaamde Bill of Lading bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf 2] te [plaats 1] . Dit bedrijf had het bedrijf van [naam medeverdachte 2] , genaamd [naam bedrijf 3] ., gemachtigd alle formaliteiten af te handelen. Op 20 februari 2015 is de [naam schip] aangekomen in de haven van [plaats 2] . Een van de drie containers, te weten de container met nummer [containernummer] is apart van de andere containers opgehaald op 21 februari 2015. Deze container is vervolgens vervoerd door een chauffeur van het bedrijf [naam bedrijf 4] te [plaats 3] en diezelfde middag afgeleverd bij een loods aan [naam weg] te [plaats 4] . Aldaar is de container leeggehaald en zijn de pallets met ananassen verkocht aan een opkoper. In de desbetreffende loods noch bij de verdachten is een hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
Heeft er cocaïne in de container [containernummer] gezeten?
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze container een hoeveelheid cocaïne heeft bevat, welke tussen de lading met ananassen was verborgen. Deze cocaïne is er in de loods aan [naam weg] uitgehaald en verkocht.
De verdediging heeft betoogd dat niet is gebleken dat er cocaïne in de betreffende container heeft gezeten. De container is bij de douane door de scan gehaald en vervolgens onderworpen aan een 100%-controle. Nu niet is gebleken van onregelmatigheden op die scan, voor zover dat al te zien is geweest op de in het dossier aanwezige scanafdruk, en de officier van justitie de container daarna heeft vrijgegeven, kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van invoer van cocaïne.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de jurisprudentie volgt dat als uitgangspunt wordt genomen dat de opzettelijke invoer van cocaïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk een hoeveel cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen. Dit uitgangspunt lijdt onder omstandigheden uitzondering, te weten indien de inhoud van de bewijsmiddelen waaronder bijvoorbeeld OVC-gesprekken, in het licht van hetgeen overigens kan worden vastgesteld, voor geen andere uitleg vatbaar is dan dat de tenlastegelegde invoer kan worden bewezen. In dat geval is dit naar het oordeel van rechtbank ook het geval waarbij in het bijzonder de combinatie van de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen (OVC-)gesprekken en de modus operandi van betekenis zijn.
Overigens is voor die conclusie geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van aan hem voorgehouden relevante
(OVC-)gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden
en die verklaring niet kan worden weerlegd.
Uit het dossier [naam schip] blijkt het volgende.
Op 16 juli 2014 vond een ontmoeting plaats bij [naam horecagelegenheid] tussen in elk geval [naam medeverdachte 3] ,
[naam medeverdachte 1] en twee andere personen. Er is toen een opname gemaakt van hetgeen werd besproken en daaruit blijkt – ook als rekening wordt gehouden met de kanttekeningen die de verdediging van diverse verdachten daarbij hebben geplaatst – dat er werd gesproken over de invoer van verdovende middelen.
Op 22 januari 2015 spreken [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] met elkaar over een schip, waarvan
[naam medeverdachte 3] het boekingsnummer wil hebben. Hierop zegt [naam medeverdachte 1] dat hij pas over twee weken, 6 februari, weggaat. Op 2 februari 2015 wordt dan wederom gesproken over “
dat ie 6 februari de boot op gaat”, in combinatie met genoemde geldbedragen en hoeveelheden kilo’s.
Op 2 februari 2015 wordt door [naam medeverdachte 3] tegen [naam medeverdachte 1] gezegd: “
Kijk we pakken al op een kilo, 10 rooien”. Hierop zegt [naam medeverdachte 1] dat zij ook wat krijgen, gewoon de helft. Dat dit gaat over het vertrek van de boot op 6 februari 2015, blijkt uit dat [naam medeverdachte 1] vraagt: “vrijdag toch?”. Hierop antwoordt [naam medeverdachte 3] : “
6 februari gaat ie op de boot, dat staat op de papieren”.
Op 5 februari 2015 wordt in het gesprek met [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] gezegd: “
of het ding er op staat”. [naam medeverdachte 1] reageert daarop door te zeggen dat je dat pas zaterdag of vrijdag laat weet. De rechtbank merkt op dat 6 februari 2015 op een vrijdag was. Vervolgens wordt door [naam medeverdachte 1] gezegd: “
Ja ik vind 220 toch best wel eh .. ze geloven je toch eh zomaar he. Is toch 6 miljoen, zeg maar
Met betrekking tot de aankomstdatum blijkt uit de gesprekken van 6 en 7 februari 2015 tussen [naam medeverdachte 1] en zijn vriendin [naam medeverdachte 4] het volgende. [naam medeverdachte 1] zegt dat 19 en 20 februari heel belangrijk zijn. Hij zegt daarbij dat ze moet zorgen dat ze 18, 19 en 20 niets te doen heeft. Vervolgens zegt hij dat hij dan zwaar gaat verdienen. Hij denkt wel een half miljoen.
Op 21 februari 2015, te weten de datum dat de container is aangekomen, vinden er diverse gesprekken plaats tussen [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] . Uit deze gesprekken blijkt onder meer dat er grote geldbedragen worden geteld; het is blijkbaar zoveel geld dat er een geldtelmachine nodig is en wordt gekocht. Zo wordt onder meer gezegd : ”
Help mij eens effe...tel eens 1 pakketje, ik denk dat het 10 ruggen zijn...nee van dit, en er een van deze....”, “Zit op de 50en half ...hoeveel heb je daar?”, “lk eh denk dat er dit inderdaad 10 zijn , ik heb er hier al 4. lk zit al bijna op de helft...”, “ Eerst zien, dat is ook 50 he bij elkaar?”, “Ah ik ken het wel gaan tellen maar ken niet ntv, je moet een telmachine, ik ga morgen een telmachine kopen want dat ken... dat ken niet”.
Diezelfde avond wordt ook gesproken over de inhoud van de afgeleverde container.
[naam medeverdachte 3] zegt “
Maar dat maakt helemaal niet uit. Je haalt 6 pallets er uit” en “dan pak je de pallet waar het in zit, die breng hij gelijk naar de eerste loods” en “lk gaat ook morgen proberen die ananassen weg te doen”.[naam medeverdachte 1] reageert hierop: “
Ja ik kon die pallets niet heel laten”, “lk heb lekker gegooid ermee, ze zijn helemaal verrot”.[naam medeverdachte 3]
: “Voor mij part verrotten ze, ik moet die gozer toch betalen, ik ga 10-12 rooien betalen en klaar”.
Vervolgens zegt [naam medeverdachte 3] : “
Maar eh nou heb ik nog een vraag wat moet ik met die kanker brokken van die Mokumers?[naam medeverdachte 1] reageert:
lk heb ... [naam 1] was die ananassen liggen gewoon op de grond ntv”, “Ja dat kon niet anders, die dingen zaten er helemaal tussen”, “Hun hebben 21, 2 — 50, ze hebben 2 kilo eh 42 gehad ze moeten die Pan 750 gram terug geven”.
Vervolgens wordt in dit gesprek gesproken over de verdeling van geld. Onder meer komt aan de orde: “
en die [naam 2] krijgt nog 250 ruggen?”, “Dan hebben wij nog 800 en dan moet je [naam 3] geven, wat wil je [naam 3] geven? 2 ton of zo?”, “Nee, 150 of zo, ik ga tegen die mensen gewoon zeggen er zit weinig in”. “Dus als [naam 3] 150 ruggen heb dan hebben wij
6 en een halve ton plus die kilo, die 750 dus hebben wij bijna”.
Voorts wordt gesproken over de wijze van verpakken
: “lk zeg tegen die die die [naam 4] zat heel de tijd te wijzen naar die pallet ik zeg ... ik zeg kom ik zeg eh... wijzen, ik zeg kom op, hij was blij jongen die ene grote die kleine ook”, “ Nah ze hadden het niet goed verpakt”, “Nee luister ze had, ...verpakking eh weet je wat het is? Ze hadden het te vol gedaan, heel de doos zat vol, als douane langs loopt, die kon zo de pakken zien zitten”, “Ze hadden het wel goed verpakt qua verpakking”,
Als er een hond erin had gezet, de hond had het zo geroken”.
Over de wijze van het innen en de verdere verdeling van het geld wordt het volgende besproken. [naam medeverdachte 1] : “
Ze hebben het omgegooid, hij pakte die auto mee, hij zeg wacht, ik heb 10 minuten binnen gezeten, ze kwamen terug geven die tas, zeg, hier heb je die auto...doei”.[naam medeverdachte 3] reageert daarop: ”
Goed tellen he!”. [naam medeverdachte 1] : “
Het zijn allemaal vijftigjes als het goed is”. [naam medeverdachte 3] : ”
Durf je het niet allemaal mee te nemen in de stash auto?” Hierop reageert [naam medeverdachte 1] : “
Maar waarom zou ik het risico nemen snap u? Het is godverdomme zaterdag, stel ik rij echt in een fuik, fuik met een hond...Ze ruiken drugs en heel die auto gaat open, ben ik alles kwijt”.
Nog weer iets later die avond vertelt [naam medeverdachte 1] : “
die blokken die heb ik gewoon aangeraakt met die handschoenen”, “Ja, die blokken, die gozer zegt ze zien er goed uit maar ik ga ze morgen pas testen” en “
Het enigste wat het probleem was sommige waren nat door die ananassen”.
Tot slot wordt in het gesprek van 25 februari 2015 wederom gesproken over de lading van de container en waarom [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] denken dat de lading niet is gepakt
. “Maar weet je waarom ze het niet gepakt hebben? Omdat die pallets tegen elkaar aan staan. Als het goed weer was geweest”, “Hadden ze waarschijnlijk open effe gelost”. “Dan zouden ze wel echt... of ja maar kijk weet je wat het kutte was, hun hebben het op die bovenste pallet gedaan dus als er eentje op de ladder gaat staan ken die kijken”.
Over de inhoud van de container wordt dan nog gezegd:
“Hoeveel van die ananassen zaten er in een doos? Maar ik bedoel luister er zitten 5 blokken in dan leggen er 2 ananassen op en klaar”.
Over hetgeen na het lossen van de container in de loods aan [naam weg] is gebeurd, verklaren een tweetal getuigen, te weten [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij is benaderd door [naam medeverdachte 3] met de vraag of hij ananassen kwijt kon. Naar aanleiding van dit contact is hij samen met [naam getuige 2] naar een loods in [plaats 4] gegaan. [naam getuige 1] verklaart daarover dat de ananassen in een ongekoelde ruimte lagen en dat, gelet op de wijze waarop het contact was gelegd en de wijze waarop hij de ananassen zijn aangetroffen, “ze er wel iets mee gedaan hadden”. De getuige [naam getuige 2] bevestigt dat hij degene is geweest die de ananassen heeft gekocht. Hij heeft verklaard dat hij voor deze lading € 6,- per doos heeft betaald. Hij vond dit zelf ook een laag bedrag, maar dacht dat het “die gasten” niet zou uitmaken als het een dekmantel was. Hij heeft voorts verklaard dat hij in de loods de origineel verpakte pallets heeft aangetroffen, waarbij één pallet in het folie was verpakt. Later bij het uitladen bleek dat de ananassen uit die betreffende pallet geen kroontje meer hadden. Dit vond de getuige gek.
Gelet op de inhoud van voornoemde OVC-gesprekken, kan de conclusie worden getrokken dat door [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] wordt gesproken over de container die op 6 februari 2015 op de [naam schip] is gegaan en 20 februari 2015 in [plaats 2] is aangekomen. Dat het daarbij niet om de lading ananassen in die container ging, maar om een verborgen bijproduct, blijkt wel uit het feit dat met de ananassen is gegooid en hen dat niets kon schelen. Dat dit “bijproduct” cocaïne is geweest, volgt tevens uit de gesprekken die zijn gevoerd op de dagen nadat de container was vrijgegeven en vervoerd naar [naam weg] , te weten 21 februari 2015. Vanaf dat moment is men druk doende geweest met het tellen van grote hoeveelheden geld en de verdeling ervan. Tevens wordt die dag gesproken over blokken en het testen daarvan, honden die drugs zouden kunnen ruiken, de wijze van laden en de reden waarom deze lading niet is aangetroffen. Tot slot betreft het een container uit [land] , een gebied waarvan bekend is dat vaker dergelijke containers worden gebruikt voor het vervoer van cocaïne. Kortom, gelet op de inhoud van deze gesprekken, de deelnemers aan de gesprekken en de periode waarin de gesprekken hebben plaatsgevonden kan uit deze gesprekken blijken dat in de container van het schip [naam schip] een hoeveelheid cocaïne heeft gezeten.
Dat de getuige [naam getuige 3] (werkzaam bij de douane en het Harc team) – zoals de verdediging heeft aangevoerd – heeft verklaard dat hij er niet van overtuigd is dat er daadwerkelijk iets in de container heeft gezeten, maakt dit niet anders. In het zelfde verhoor verklaart hij namelijk ook dat hoewel er die avond niet geconstateerd is dat er cocaïne in de lading zat, niet wil zeggen dat de cocaïne er niet in zat. Een 100%- garantie kun je daar namelijk niet op geven, aldus de getuige.
Niet kan worden vastgesteld wat de exacte hoeveelheid cocaïne in de container is geweest; er worden diverse hoeveelheden (kilo’s) in het dossier genoemd. Gelet echter op de geldbedragen waar over gesproken in de OVC-gesprekken, gaat de rechtbank er van uit dat het een grote hoeveelheid cocaïne betreft.
Over de rollen van de verschillende verdachten ten aanzien van de [naam schip] wordt het volgende overwogen.
[naam medeverdachte 3]
Uit het voorgaande blijkt dat [naam medeverdachte 3] de leiding had in het drugstransport van de [naam schip] . Hij heeft die periode veel contact met [naam medeverdachte 1] , waarbij zij een groot aantal gesprekken voeren – bij gebrek aan een aannemelijke verklaring over de inhoud van deze gesprekken – over dit drugstransport.
[naam medeverdachte 1]
De verdediging van deze verdachte heeft betoogd dat [naam medeverdachte 1] slechts een ondergeschikte rol had. Vastgesteld kan worden dat [naam medeverdachte 1] (samen met [naam verdachte] ) de container in de loods aan [naam weg] heeft leeggehaald. Hij spreekt hierover in de OVC-gesprekken en zijn DNA is in de betreffende loods aangetroffen. Daarnaast voert hij veelvuldig gesprekken met [naam medeverdachte 3] over de zaak [naam schip] . Hij spreekt hierbij regelmatig over ‘wij’ (en niet alleen [naam medeverdachte 3] ) die geld verliezen of verdienen en dat hij meebeslist over de verdeling van de opbrengsten. Weliswaar blijkt uit de OVC-gesprekken dat [naam medeverdachte 3] daarbij de grootste inbreng heeft en hij weet duidelijk ook beter dan [naam medeverdachte 1] wat de laatste ontwikkelingen zijn, maar anders dan de verdediging van [naam medeverdachte 1] aanvoert, praat
[naam medeverdachte 1] niet alleen maar met [naam medeverdachte 3] mee. Dit blijkt ook de beloningen die voor de diverse handelingen worden genoemd. In het OVC-gesprek van 6 februari 2015 zegt
[naam medeverdachte 1] tegen [naam medeverdachte 4] : “
Ja, 18 19 20 zorg maar dat je die gewoon helemaal heel de dag niets te doen heb. En als ik weet welke dag ... ntv ... dat je telefoon uitstaat moet je me alleen met iets helpen oke?.. “
ik ga echt zwaar verdienen he..”, “…Want dan verdien ik gewoon denk wel een half miljoen dus ik zou maar gauw ..”.Tot slot wijst de rechtbank op het gesprek dat hij voert met [naam medeverdachte 4] op de dag na het lossen van de container. Hij zegt: “
ik heb 400 ruggen verdiend”, “En m’n pa ook veel, we hebben bij elkaar gewoon een miljoen verdiend, klaar, Vind je dat niet veel?”. Een paar dagen daarna, op 25 februari 2015, spreekt hij met [naam medeverdachte 3] over de verdeling van geld. Hij zegt dan: ”
Dat is genoeg…maar, je moet 1 ding niet vergeten, kijk tuurlijk lieg je toch gewoon, maar voor de rest hebben we alles geregeld daar, en ik voor de rest alles geregeld en gedaan, dus”. Gelet op de samenhang met de OVC-gesprekken tussen [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] , in samenhang met het [naam horecagelegenheid] gesprek en het DNA in de loods kan uitgesloten worden dat dit alleen maar grootspraak van [naam medeverdachte 1] is, zoals door de verdediging van [naam medeverdachte 1] was aangevoerd.
[naam verdachte]
Met betrekking tot de rol van de verdachte [naam verdachte] , wordt hier volstaan met de vaststelling dat [naam verdachte] heeft bekend dat hij heeft geholpen de container van de [naam schip] uit te laden.
[naam medeverdachte 2] / [naam medeverdachte 5] / [naam medeverdachte 6]
De rechtbank overweegt dat uit het dossier blijkt dat de lading ananassen zijn gekocht door [naam medeverdachte 2] . Vervolgens heeft hij het transport naar Nederland geregeld, alsmede de douaneformaliteiten en het vervoer van de containers in Nederland.
[naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij vanaf 2014 gesprekken heeft gevoerd met [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 5] en dat zij voornemens waren om een verdovende middelenlijn op te zetten vanuit [naam land] . Met zijn bedrijf [naam bedrijf 3] . kocht hij ananassen in [naam land] . Om de kosten van de vrachten te voldoen, werd hij betaald door [naam medeverdachte 5] . De contacten met [naam medeverdachte 6] en [naam medeverdachte 5] werden onderhouden door middel van PGP-telefoons. Met betrekking tot de lading op de [naam schip] heeft [naam medeverdachte 2] – kort samengevat – verklaard dat hem door [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] was gevraagd bij een bedrijf in [naam land] drie containers met ananassen te bestellen. Dit heeft hij gedaan. Als afleveradres heeft hij zijn vaste klant (te weten [naam bedrijf 5] ) gebruikt. Ter betaling van de zeevracht- en inklaringskosten heeft hij een bedrag van € 10.000,- betaald gekregen van [naam medeverdachte 5] . Na het lossen van de container aan [naam weg] heeft [naam medeverdachte 2] de factuur verstuurd naar de koper van de ananassen.
Deze verklaring wordt op een groot aantal punten ondersteund door de verklaring van [naam medeverdachte 5] . Hij heeft bevestigd dat er vanaf eind 2014 gesprekken zijn geweest over het opzetten van een drugslijn. Dit waren gesprekken tussen hemzelf, [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] . [naam medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij ten aanzien van de invoer van de container op de [naam schip] handelingen heeft verricht. Hij heeft onder meer een bedrag van € 10.000,- aan [naam medeverdachte 2] heeft overhandigd. Daarnaast heeft hij, samen met [naam medeverdachte 6] , een bedrag van € 250.000,- aan [naam medeverdachte 2] gegeven. Zelf hebben [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] daarvan € 25.000,- elk gehouden. [naam medeverdachte 2] regelde het vervoer en de inklaring van de containers.
In het dossier zijn OVC-gesprekken opgenomen die weliswaar voornamelijk tussen
[naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] gaan, maar waarin wordt gesproken over “ [bijnaam medeverdachte 6] ”, “ [bijnaam medeverdachte 6] ” en “ [naam 2] ”. Uit de verklaringen van de verdachten zelf, alsmede de verklaring van [naam medeverdachte 2] kan worden vastgesteld dat met “ [bijnaam medeverdachte 6] ” en “ [bijnaam medeverdachte 6] ” [naam medeverdachte 6] wordt bedoeld en met “ [naam 2] ” de verdachte [naam medeverdachte 5] . In deze OVC-gesprekken wordt genoemd dat er met hen is afgesproken, dat er boekingsnummers aan hen werden doorgegeven, dat zij de loods regelden en dat er geld aan hen is betaald. Dit geld is betaald na aankomst van de container op de [naam schip] .
Gelet op bovenstaande kan worden vastgesteld dat [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] bezig zijn geweest met de invoer van cocaïne middels de container op de [naam schip] . Hiervoor hebben [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] contacten onderhouden met [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] . [naam medeverdachte 2] heeft er voor gezorgd dat de container met ananassen naar Nederland is vervoerd. In de loods hebben [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] de container uitgeladen. Voor dit alles hebben allen een geldbedrag ontvangen.
Het alternatieve scenario zoals dit door de raadsman van [naam medeverdachte 2] is geschetst in die zin dat het mogelijk zendingen betrof van het bedrijf [naam bedrijf 6] , dan wel dat een verkeerde lading bij [naam bedrijf 5] is afgeleverd, wordt dan ook niet aannemelijk geacht. Het verweer hieromtrent wordt verworpen.
Tevens blijkt uit bovenstaande geenszins dat [naam medeverdachte 5] slechts een ondergeschikte rol vervulde, zoals door diens raadsman is betoogd. Uit de verklaringen blijkt dat [naam medeverdachte 5] van het begin af aan betrokken is geweest bij de besprekingen over een drugslijn vanuit [naam land] . Ook nadien blijft [naam medeverdachte 5] betrokken en onderhoudt hij contacten met de PGP-telefoon. Tevens onderhoudt hij contacten met [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] , van wie hij een bedrag van 250.000 krijgt. Een deel daarvan, 200.000,- betaalt hij aan [naam medeverdachte 2] en zelf houdt hij – samen met [naam medeverdachte 6] – elk 25.000 voor gedane arbeid. Tot slot is gebleken dat [naam medeverdachte 5] met zijn auto achter de vrachtauto met de container heeft gereden. Dit komt overeen met het OVC-gesprek van 7 februari 2015 waarin het volgende wordt gezegd: [naam medeverdachte 3] :
Ja, wat nou, ik zorg dat ik ...er moet toch iemand zijn van ons hoor om het op te halen.[naam medeverdachte 1] zegt dan:
Stel dat je ziet dat er een auto achter die container aan rijd. [naam medeverdachte 3] :
je bent wel verantwoordelijk er voor.Waarop [naam medeverdachte 1] antwoordt:
Jaaa en die [naam 2] moet gewoon en die [bijnaam medeverdachte 6] …komen zitten”.De verklaring van [naam medeverdachte 5] dat hij daar reed omdat hij een kaartje met gegevens moest wegbrengen, is dan ook niet geloofwaardig. Dit geldt temeer nu dit gestelde kaartje met gegevens pas een dag later zou zijn overhandigd.
Invoer
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair tenlastegelegde invoer van verdovende middelen. De verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Aanwezig hebben
Wetenschap van de inhoud van de containers
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte weliswaar heeft geholpen met het uitladen van ananassen uit de container op 21 februari 2015 in de loods aan [naam weg] te [plaats 4] , doch dat hij van de aanwezigheid van cocaïne in die betreffende container geen wetenschap heeft gehad zodat hij ook van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken.
Het dossier [naam schip] bevat een groot aantal OVC-gesprekken. Dit betreffen onder meer gesprekken in de periode voorafgaand en omstreeks de data dat het schip de [naam schip] is vertrokken uit [naam land] , aangekomen in [plaats 2] en de container is afgeleverd aan [naam weg] te [plaats 4] . Deze gesprekken worden voornamelijk gevoerd door
[naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] . In deze gesprekken wordt gesproken óver [naam verdachte] ( [bijnaam verdachte] ), maar ook in het bijzijn van [naam verdachte] , waarbij hij zelf te horen is.
Mede gelet op de inhoud van deze gesprekken moet het er voor worden gehouden dat de verdachte heeft geweten dat er cocaïne in de container aanwezig was. Meer specifiek wijst de rechtbank op de volgende gesprekken:
In het OVC-gesprek van 21 februari 2015 om 22:44u wordt door [naam medeverdachte 1] gezegd: “
Maar waarom zou ik het risico nemen snap u? Het is godverdomme zaterdag, stel ik rij echt in een fuik, fuik met een hond …Ze ruiken drugs en heel die auto gaat open, ben ik alles kwijt”. [naam verdachte] reageert daar kort daarna op met de woorden: “
nee precies”,
In ditzelfde gesprek wordt om 22:45u gesproken door [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] over de loods en het uithalen van pallets. [naam medeverdachte 3] antwoordt hier op “
dan pak je de pallet waar het in zit, die breng hij gelijk naar de eerste loods”. [naam verdachte] reageert hierop “
jaha”. Vervolgens vertelt [naam medeverdachte 1] dat hij de pallets niet heel kon laten en met de ananassen heeft gegooid.
Uit de gesprekken van 21 en 24 februari 2015 blijkt dat [naam verdachte] die betreffende dagen heeft geholpen met het tellen van geld. Dit was zoveel geld, dat hij met [naam medeverdachte 1] heeft besloten een geldtelmachine aan te schaffen. Bij het tellen van het geld is eveneens besproken wat de beloning voor hem zou zijn. Overeengekomen is dat hij bedragen van “10” kon meenemen, maar ook bedragen als “15” en “50” zijn genoemd. En als het op zou zijn, zou hij er weer “10” krijgen. Bij gebrek aan een redelijke alternatieve uitleg hierover, en het feit dat het hier gaat over betaling van een drugstransport houdt de rechtbank het er op dat het hier gaat om respectievelijk 10, 15 en 50 duizend euro.
Uit het gesprek van 22 februari 2015 blijkt vervolgens dat [naam verdachte] in de avond van
21 februari 2015 in de woning van [naam medeverdachte 1] is gebleven. Dit, terwijl in die woning kort daarvoor het geld was geteld en op het moment dat hij daar weg ging en de vriendin van
[naam medeverdachte 1] daar achter bleef, tegen haar werd gezegd dat ze voor niemand open mocht doen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de wijze waarop de ananassen in de loods zijn afgeleverd en de pallets zijn leeggehaald, alsmede de inhoud van de OVC-gesprekken, kan worden afgeleid dat [naam verdachte] wel degelijk op de hoogte was van het feit dat er cocaïne in de container was gestopt. Te weten, de container waarvan hij heeft verklaard deze te hebben leeggehaald. Het verweer wordt dan ook verworpen.
De conclusie is dat [naam verdachte] , tezamen met anderen, cocaïne voorhanden heeft gehad (feit 1 subsidiair). Voorts volgt uit het voorgaande dat [naam verdachte] geldbedragen heeft ontvangen en daarna voorhanden heeft gehad, welke bedragen een criminele herkomst hebben (feit 2).
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden voor feit 1 subsidiair en 2. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair.
hij op of omstreeks [pleegdatum 2] te [plaats 4] , althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid (van een materiaal bevattende)
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
2.
hij in de periode van [pleegdatum 1] tot en met [pleegdatum 3] , in Nederland, een voorwerp, te weten geld, heeft verworven en
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat
voorwerp middellijk afkomstig was
uit enig misdrijf.
Feit 3 (12 gram cocaïne)
Het onder 3 tenlastegelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden voor feit 3. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
3.
hij op [pleegdatum 3] te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12 gram (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

Feit 2 (zaak Witwassen)

Voorhanden hebben geldbedrag
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat kan worden vastgesteld dat de verdachte een geldbedrag heeft verdiend aan het onder feit 1 tenlastegelegde. Echter, gelet op het feit dat dit geld uit eigen misdrijf afkomstig is, wordt geëist de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte enig geldbedrag heeft ontvangen dan wel voorhanden heeft gehad. Subsidiair heeft hij zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
Uit de hiervoor genoemde OVC-gesprekken, in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat de verdachte een hoeveelheid geld heeft verworven en voorhanden heeft gehad dat afkomstig van het onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit.
Echter, indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als (schuld)witwassen worden gekwalificeerd. In dergelijke gevallen moet sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
Nu niet is gebleken dat het voorhanden hebben van dat geldbedrag een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst gericht karakter heeft, kan het onder 2 bewezenverklaarde daarom niet als witwassen worden gekwalificeerd en ook overigens geen strafbaar feit opleveren en dient de verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit.
De onder 1 subsidiair en 3 bewezen feiten leveren op:
1 subsidiair.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten 1 subsidiair en 3 zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte wat betreft de feiten 1 subsidiair en 3 uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid cocaïne, in die zin dat hij actief heeft bijgedragen aan het uitladen van cocaïne, verbogen in een zeecontainer, afkomstig uit [naam werelddeel] en bestemd voor verdere verspreiding binnen het criminele milieu.
Aldus heeft de verdachte bijgedragen aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogensdelicten. Het is algemeen bekend dat gebruikers van verdovende middelen veelvuldig strafbare feiten plegen om aan geld voor drugs te komen. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker.
De verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een relatief kleine hoeveelheid cocaïne, bestemd voor eigen gebruik.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
[datum uittreksel] , waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gezien de ernst van met name het onder 1 bewezenverklaarde feit, dient te worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. Gelet hierop en overigens op al hetgeen hiervoor, in samenhang daarmee, is overwogen, zal de gevangenneming van de verdachte worden bevolen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het onder 2 bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
stelt vast dat het onder 1 subsidiair en 3 bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en S. Jordaan, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk en mr. L.S. Zawierko, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2017.
Bijlage I
Tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaak [naam schip]
hij op of omstreeks [pleegdatum 1] te [plaats 2] en [plaats 4] ,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1
lid 4 van de Opiumwet, een grote hoeveelheid (van een materiaal bevattende)
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks [pleegdatum 2] te [plaats 4] , althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk
aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid (van een materiaal bevattende)
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I;
art 2 Opiumwet
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
Zaak [naam schip]
hij in de periode van [pleegdatum 1] tot en met [pleegdatum 3] , te [plaats 2] ,
althans in Nederland, (een) voorwerp(en), te weten geld, heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of van (een)
voorwerp(en), te weten geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat/die
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk afkomstig was
uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks [pleegdatum 3] te [plaats 2]
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 12 gram (van een materiaal
bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet