ECLI:NL:RBROT:2017:1817

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
5269867
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens niet goed huurderschap en overlast door huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vestia en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Vestia vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat [gedaagde] zich niet als een goed huurder gedroeg. De procedure begon met een dagvaarding op 22 juli 2016, gevolgd door een conclusie van antwoord en een comparitie van partijen. Tijdens de comparitie werd duidelijk dat er herhaaldelijk klachten waren over overlast veroorzaakt door [gedaagde], waaronder geluidsoverlast en zelfs brand in de woning. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] zich niet als goed huurder heeft gedragen, wat resulteerde in de ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter oordeelde dat de brand op 29 januari 2016, die was ontstaan door nalatigheid van [gedaagde], de druppel was die de emmer deed overlopen. De rechter concludeerde dat de overlast en het gedrag van [gedaagde] onacceptabel waren en dat de belangen van Vestia zwaarder wogen dan die van [gedaagde]. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op één maand na betekening van het vonnis, en [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van de huur tot aan de ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5269867 CV EXPL 16-31641
uitspraak: 10 maart 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.S.H.M. van Woerkom te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaatsnaam] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Claassen te Schiedam.
Partijen worden hierna ‘Vestia’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van 22 juli 2016;
  • de conclusie van antwoord in conventie met producties;
  • het tussenvonnis van 20 september 2016 waarin een comparitie van partijen is bepaald
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 23 november 2016 (bij welke ge-legenheid [gedaagde] haar vordering in reconventie ingetrokken heeft).
Partijen zijn na de comparitie van partijen in de gelegenheid gesteld hun geschil in onderling overleg op te lossen. [gedaagde] (bij brief van 1 februari 2017) en Vestia (bij brief van 3 februari 2017) hebben laten weten daar niet in geslaagd te zijn.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[gedaagde] huurde in 2008 van Vestia de woning aan de [straat- en plaatsnaam] .
2.2
Een medewerker van Vestia heeft op 6 oktober 2008 bij de politie aangifte gedaan van bedreiging door [gedaagde] . In de aangifte staat, voor zover nu van belang:
Op 30 september 2008 had ik [gedaagde] uitgenodigd op mijn werk om het een en ander af te handelen in verband met de brand in haar woning. [gedaagde] kwam op mij over als zeer agressief en explosief. (…) Ik hoorde [gedaagde] tegen mij zeggen dat zij een andere woning wilde omdat de woning al nat was toen zij de woning huurde. Ik heb toen tegen [gedaagde] gezegd dat wij zouden kijken wat wij voor haar zouden kunnen doen. Ik heb [gedaagde] de keus gegeven om mee te werken omdat [gedaagde] aangaf niet mee te willen werken. Er is toen een afspraak gemaakt dat [gedaagde] op 1 oktober de sleutel van de woning zou komen afgeven bij Vestia om de bedrijven de gelegenheid te geven om de werkzaamheden te kunnen doen. [gedaagde] vond dat op dat moment een goede afspraak. Op 1 oktober 2008 omstreeks 15:00 uur was [gedaagde] bij mij op het genoemde bedrijf om de sleutel van de woning in te leveren. Ik hoorde [gedaagde] tegen mij zeggen dat zij de sleutel niet wilde inleveren omdat zij niet wilde dat er vreemde mensen in haar woning zouden komen. Ik hoorde [gedaagde] tegen mij zeggen: “Jij moet opletten want Holland is een land wat goed is voor zijn kinderen, als ik geen ander huis krijg voor vrijdag, voor mijn kinderen maak ik jou dood en je moet zien wie ik nog meer van jullie dood ga maken”. (…) Ik voelde mij door de woorden van [gedaagde] bedreigd. Ik voel bij deze vrouw dat ik op mijn hoede moet zijn voor haar. [gedaagde] komt op mij over als een vrouw met heel veel woede. Dat is te zien aan haar lichaamshouding en aan de woorden die zij uitspreekt.
2.3
[gedaagde] huurt sinds 29 mei 2013 van Vestia de woning aan de [nieuwe straat- en plaatsnaam] ).
2.4
Een van de buren van [gedaagde] schrijft in een e-mail aan Vestia van 20 september 2013, voor zover nu van belang:
Politie wijkteam is deze ochtend langs geweest en dan bij de buurvrouw, er was een hoop geschreeuw en nadat de deur werd dicht gegooid ben ik met de Politie gaan praten. De beide heren gaven aan dat er inderdaad niet met haar te praten valt en dat in het vervolg ik maar gelijk 112 moest bellen. Vervolgens kwam de buurvrouw weer naar buiten, en het schreeuwen begon opnieuw.
2.5
Vestia schrijft in een brief aan [gedaagde] van 20 november 2014, voor zover nu van belang:
U huurt een woning van Vestia. In de afgelopen tijd heb ik een aantal klachten ontvangen over overlast die u veroorzaakt. In deze brief informeer ik u verder hierover.
Klachten
De klachten gaan over het met name ’s nachts smijten van de deuren en het heel hard praten aan bijvoorbeeld de telefoon. Bij het huren van uw woning bent u verplichtingen aangegaan die staan in de Algemene Voorwaarden. Eén daarvan is de woning als ‘een goede huurder’ te gebruiken. Een goed huurder veroorzaakt natuurlijk geen overlast en houdt rekening met zijn/haar buren.
2.6
Op 29 januari 2016 is er brand geweest in de woning van [gedaagde] . Een van haar buren schrijft hierover in een e-mail aan Vestia van 10 februari 2016, voor zover nu van belang:
Ik heb van uw collega begrepen dat [gedaagde] terug naar haar woning keert na haar verblijf in de crisis opvang, ondanks dat dit de tweede keer is dat ze brand heeft veroorzaakt, dit hebben we van de politie vernomen. (…) Samen hebben we met ons kind van drie jaar vier uur in het ziekenhuis gezeten, door dat hij te veel rook binnen had gekregen. We hebben geluk gehad dat hij nog in een ledikantje ligt (10 cm boven de grond) sliep. Toen ik zijn kamer binnenkwam stormen was de gehele kamer gevuld met rook. Hij heeft in het ziekenhuis aan de zuurstof gelegen. (…) Ook is bij ons vrijdagavond bloed afgenomen, daar ook wij te veel rook hadden binnen gekregen. (…) We gaan ook het huis weer anders indelen, we hebben pas een verbouwing gedaan, nu ligt onze zoon grenzend aan haar kamer, alleen bij de gedachte al doen we geen oog meer dicht, dus hij zal moeten verhuizen naar de andere kant van het huis (…). Het laatste kunt u zeker begrijpen wij willen nooit meer een herhaling van deze gebeurtenis.
2.7
De politie schrijft in een brief aan Vestia van 21 april 2016, voor zover nu van belang:
Daarnaast is sprake van herhaaldelijke woonoverlast, voornamelijk in de vorm van geluidsoverlast, veroorzaakt door [gedaagde] . De wijkagent concludeert dat zij, gelet op de incidenten en veroorzaakte overlast, kennelijk niet in staat is om zelfstandig te wonen en een terugkeer naar de woning aan de [nieuwe straat- en plaatsnaam] (na reparatie aan de woning als gevolg van de brand op 29 januari 2016) is buitengewoon onwenselijk. Buurtbewoners leven in constante angst. Indien mevrouw blijft wonen aan de [nieuwe straat- en plaatsnaam] , dan zal dit vermoedelijk leiden tot escalaties in de buurt. (…) Van incidenten betreffende [gedaagde] is veelvuldig melding bij de politie gemaakt. Hieronder zijn chronologisch alleen die meldingen over betrokkene kort weergegeven, die betrekking hebben op de openbare orde en vallen onder het zwaarwegende belang:
07-01-2010 Brand in de woning [straat- en plaatsnaam] ). [gedaagde] had ter nagedachtenis aan haar 6 jaar geleden overleden zoontje een kaarsje aangestoken. De slaapkamer is nagenoeg uitgebrand, waarbij de vloer ook was doorgebrand. Kinderen waren op dat moment niet thuis. Woning onbewoonbaar. Er was veel rook- en waterschade.
20-09-2013 N.a.v. een melding van buren is de politie naar [nieuwe straat- en plaatsnaam] gegaan. Buren hebben al lange tijd last van [gedaagde] . Het gaat met name om geluidsoverlast door muziek en geschreeuw. Dit is ook gemeld bij Vestia. [gedaagde] opende de deur en rochelde met tandpasta naar de politiemedewerkers. Gesprek op normaal geluidsniveau was niet mogelijk. Door de politie werd gewezen op een PV bij een volgende melding en evt. inbeslagname van stereo. Ze bleef schreeuwen dat het haar niet interesseerde.
20-09-2013 Melding ruziezoekende personen voor [nieuwe straat- en plaatsnaam] . Ter plaatse geen personen aangetroffen. Deur van de woning stond open en de radio in de woning stond hard. Het was niet mogelijk om met [gedaagde] een gesprek aan te gaan. Meerdere (over)buren ondervinden overlast van [gedaagde] . Overlast bestaat uit de radio die hard aanstaat, schreeuwen in en om de woning zeer hard smijten met deuren. Dit zou [gedaagde] niet met opzet doen, maar is haar dagelijkse manier van leven. De achtertuin is een grote puinhoop met van de eerste verdieping naar beneden gegooide goederen (matrassen, karton, etc.). Met kranten zijn de ramen van de woning dichtgeplakt. [gedaagde] vertoont onaangepast gedrag en is niet bereid dit te veranderen. Aan haar werd medegedeeld dat bij een volgende constatering van overlast zij een bekeuring zou krijgen. De politiemedewerkers wisten niet van de eerdere melding die dag.
04-09-2015 Gesprek met de buren van [gedaagde] . Ze ervaren nog steeds overlast. De overlast bestaat uit muziek en het slaan van deuren. Hier zijn ze inmiddels wel aan gewend. Het probleem is dat [gedaagde] haar slaapkamer heeft verplaatst naar de achterzijde van de woning. De kamer waar zij nu verblijft grenst aan de kinderkamer van de melder. [gedaagde] zit tot laat in de avond te bellen met zeer luide en boze stem. Verder zijn zorgen over [gedaagde] geuit, omdat zij niet goed voor zichzelf en haar omgeving zorgt.
29-01-2016 Brand in de woning aan de [nieuwe straat- en plaatsnaam] . [gedaagde] had op de tv in haar slaapkamer een brandende kaars neergezet en had de woning verlaten. I.v.m. de inademing van rook is zij voor controle overgebracht naar het ziekenhuis. Dit geldt ook voor de 3-jarige buurjongen, die in de naastgelegen woning rook heeft ingeademd. De bovenste etage van de woning nr [huisnummer] is onbewoonbaar verklaard. Het is oa de wijkagent bekend dat [gedaagde] psychisch in de war is. Dit zorgt al langer voor problemen. Daar de brand vermoedelijk door nalatigheid van [gedaagde] is ontstaan zorgt dit voor spanningen in de buurt.
2.8
De politie schrijft in een aanvullende verklaring van 24 mei 2016, een verklaring waar in de dagvaarding onder randnummer 17 naar wordt verwezen maar die niet bij de stukken zit, maar [gedaagde] betwist niet dat deze verklaring bestaat, voor zover nu van belang:
Eigen waarnemingen
In de verstrekking van 21 april 2016 is een aantal registraties van geluidsoverlast vermeld. Dit zijn meldingen die door omwonenden aan de politie zijn gedaan en geregistreerd. Alleen in 2013 is er tweemaal door de politie zelf geluidsoverlast geconstateerd. De wijkagent constateert dat veel buurtbewoners ‘meldingsmoe’ zijn en de overlast incasseren.
Bemiddeling
De ervaring van politieambtenaren is dat een gesprek met [gedaagde] onvoorstelbaar is. Meestal reageert zij buitengewoon defensief en soms ook agressief. (…) Op basis van de contacten tussen de politieambtenaren en [gedaagde] acht de politie dat er geen goede basis aanwezig is voor een succesvolle buurtbemiddeling.
Ontstaan van de brand op 29 januari 2016
Na enige tijd zagen politieambtenaren [gedaagde] lopen en zij hebben haar aangesproken. Zij verklaarde uit eigen beweging aan hen:
“Ik was in mijn slaapkamer en heb daar een kaars aangestoken. Deze heb ik op de televisie in mijn slaapkamer gezet. Na enige tijd heb ik mijn woning verlaten, terwijl de kaats nog aanstond. Ik ben toen bij de buurvrouw haren gaan vlechten. Vervolgens ben ik terug gegaan naar mijn woning. In de gang van mijn woning zag ik een hoop rook. Ik zag al snel dat de rook van bovenaf kwam. Ik heb nog geprobeerd de trap op te lopen naar de eerste verdieping van mijn woning. Alleen door de rook lukte dit niet. Hierop ben ik naar buiten gegaan.”
Er is bij de betrokken politieambtenaren geen vermoeden ontstaan van opzet aan brandstichting waardoor er verder geen strafrechtelijk onderzoek naar de oorzaak van de brand heeft plaatsgevonden. In het kader van de uitvoering van de politietaak is verklaring van [gedaagde] vastgesteld in het betreffende proces-verbaal van bevindingen.
De specifieke oorzaak van de brand is dan ook niet nader onderzocht en niet vastgesteld. Wel blijkt uit registraties van de brand in januari 2016 en de brand in januari 2008 dat die zeer sterke gelijkenis vertonen. Bij beide branden is sprake van onbeheerd achterlaten van brandende objecten in een woning, zoals is verklaard door [gedaagde] .
2.9
Een medewerker van Vestia schrijft in een e-mail van 2 mei 2016 over een gesprek met [gedaagde] :
Op 4 februari 2016 heb ik op het kantoor van Vestia aan de [straat- en plaatsnaam] persoonlijk gesproken met [gedaagde] . Hierbij aanwezig was ook de heer [W.] van Stichting Mee. Dit gesprek verliep erg moeizaam omdat mevrouw erg boos was omdat er volgens haar niks aan de hand was in de woning en wij van een mug een olifant maakte. Het beetje rookschade zou ze wel schoonmaken. Toen ze eenmaal wat rustiger was heeft mevrouw verklaard dat ze brandend kaarsje op de tv had staan. Ze is naar haar buurvrouw gegaan en toen is de brand uitgebroken. We hebben het erover gehad dat dit niet handig was. Op mijn vraag waarom ze de kaars niet uitgeblazen had kon mevrouw geen antwoord geven. Ik heb haar geen woorden in de mond gelegd. Sterker nog mevrouw was zo boos dat ze niet hoorde wat ik te zeggen had ik heb daardoor mevrouw aan het woord gelaten op het moment dat ze boos was. Toen ze rustig was heb ik alleen vragen gesteld. Geen situaties geschetst die mevrouw in kon vullen.
2.1
Een buurvrouw van [gedaagde] verklaart in een als productie 15 aan de dagvaarding ge-hechte verklaring van 18 juli 2016, voor zover nu van belang:
Al heel snel begon de geluidsoverlast d.m.v. muziek en hard schreeuwen. Mijn vriend heeft toen 2 keer aan haar gevraagd of het wat zachter kon omdat mijn zoontje lag te slapen. Toen ik het ook een keer vroeg begon [gedaagde] vreselijk te schreeuwen dat ik me er niet mee moest bemoeien en dat ik op moest rotten. (…) Toen wederom de muziek weer zo hard stond hebben wij de politie gebeld (…) en die hebben een waarschuwing gegeven. Ze was hier zo boos over dat ze de hele avond bij ons voor de deur en in de straat heeft staan te schreeuwen dat het belachelijk was en waar wij het lef vandaan haalden om de politie te bellen. Toen [gedaagde] de woning betrok was de tuin in prachtige staat achtergelaten door de oude bewoners. Zij heeft daar in de loop van de jaren niets aan gedaan en ontving een melding van de Vestia dat wat aan haar tuin moest doen. Ze heeft toen met een kettingzaag alles met de grond gelijk gemaakt. Ik ben naar binnen gegaan want ik vind het verontrustend en beangstigend om iemand met zo’n explosief en onvoorspelbaar karakter met een kettingzaag in haar handen bezig te zien. (…) Wat ik altijd het ergste gevonden heb is dat ze vaak tot laat in de avond aan het schreeuwen was tegen iemand aan de telefoon. Mijn zoontje zijn slaapkamer grenst aan haar woning en heeft zo vaak wakker gelegen omdat ze zo vreselijk tekeer ging, soms wel tot elf uur. (…) Ik ben een keer met [gedaagde] tegelijkertijd bij de woning aangekomen. Ik parkeerde mijn auto en had mijn zoontje bij me toen zij aan kwam fietsen op de stoep. Toen ze ons zag spuugde ze naar ons. (…) Verder hebben we meerdere keren de politie gebeld vanwege geluidsoverlast. Vaak kwam de politie dan een uur later en was het al voorbij of ze had de muziek net zachter gezet. Ik snap dat er geen prioriteit ligt bij zo’n melding maar het wordt dan ook wel lastig om er iets aan te veranderen. (…) Ze gooit in de avond als ze laat thuis komt keihard met alle deuren zodat bij ons alles staat te trillen. Ze heeft dit ook een keer gedaan toen ik met de politie stond te praten en die heeft daar toen ook iets van gezegd. Maar ze begint dan alleen te schelden en heeft overal maling aan. Het laatste voorval is geweest dat er brand is ontstaan in de woning van [gedaagde] . Ik lag te dutten op de bank en [voornaam] was aan het koken. [voornaam] had al een paar keer gekeken of er iets aan stond te branden en ik dacht dat er buiten iemand stond te roken of iets dergelijks. [voornaam] lag boven te slapen. Toen ineens stopte de brandweer voor de deur met loeiende sirenes dus ik keek uit het raam wat er aan de hand was. Vervolgens zag ik ze bij [gedaagde] naar binnen gaan. Wij zijn naar boven gerend naar [voornaam] zijn kamer. Toen we binnen kwamen was zijn kamertje al gevuld met rook. Hij schrok wakker omdat we binnen kwamen stormen en we hebben hem uit bed getrokken en meegenomen naar de buren. Door de gang van zaken was hij helemaal in paniek en wij ook. (…) Ik heb de dag na de brand de brandweer gebeld. [gedaagde] was in de middag een aantal uur in de woning geweest met de ramen dicht om spullen te halen en ik was bang dat ze misschien weer iets aangestoken had. Ze is uit de woning verwijderd door de politie en ze moest daarna naar het ziekenhuis omdat ze bloed op aan het hoesten was. Ook hieruit blijkt dat ze niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. Elk ander mens had op zijn minst de ramen geopend. Zij had alle ramen gesloten dus het kon niet doorluchten. Het rook in [voornaam] zijn kamertje weer alsof er een nieuwe brand was. De brandweer heeft metingen verricht maar er was gelukkig niets aan de hand. Maar ik was goed bang en bij de gedachte dat zij weer in de woning komt wonen krijg ik al hartkloppingen.

3.Het geschil

3.1
Vestia stelt dat [gedaagde] zich niet als een goed huurder gedraagt en zij vordert daarom (primair) ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [gedaagde] tot ontruiming van de woning die zij van Vestia huurt.
3.2
[gedaagde] betwist dat zij overlast veroorzaakt. Voor het geval de kantonrechter hier anders over oordeelt en de huurovereenkomst toch ontbindt, verzoekt [gedaagde] om een ruimere ont-ruimingstermijn en verzoekt zij het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op hetgeen partijen voor het overige naar voren hebben gebracht.

4.De beoordeling

4.1
[gedaagde] moet zich als goed huurder gedragen (artikel 7:213 BW). Doet zij dit niet, dan geeft dit Vestia recht op ontbinding van de huurovereenkomst (artikel 6:265 BW). In deze zaak moet beoordeeld worden of [gedaagde] zich, zoals Vestia stelt, niet als goed huurder heeft gedragen. [gedaagde] gedraagt zich níet als goed huurder, als zij voor overlast zorgt in de buurt waar zij woont.
4.2
De brand van 29 januari 2016 is de spreekwoordelijke druppel die de emmer heeft doen overlopen. Daarbij wordt voor juist aangenomen dat de brand is ontstaan doordat [gedaagde] in haar slaapkamer een kaars aangestoken heeft en deze is vergeten uit te blazen toen zij weg-ging. Dat dit de oorzaak van de brand is, is inderdaad niet onderzocht, maar [gedaagde] heeft zo-wel tegen de politie (zie 2.8) als tegen een medewerker van Vestia (zie 2.9) verklaard dat het zo is gegaan. Gelet op deze verklaringen van [gedaagde] was er geen aanleiding om de oorzaak van de brand nader te onderzoeken. Aan de stelling van [gedaagde] dat de woorden bij haar in de mond zijn gelegd wordt geen waarde gehecht. Dat dit zo is blijkt namelijk nergens uit. Het kan zo zijn dat [gedaagde] zoals zij aanvoert laag intelligent is en makkelijk beïnvloedbaar, maar dit betekent niet dat alles wat zij zegt met een korreltje zout genomen moet worden en dat zij daar ‘zomaar’ op terug kan komen. Het is daarnaast ook volstrekt onaannemelijk dat de politie, toen zij [gedaagde] kort na de brand aantrof, in plaats van aan haar te vragen: ‘Wat is er gebeurd?’, tegen haar zei: ‘U heeft zeker in uw slaapkamer een kaars aangestoken en bent deze vergeten uit te blazen toen u wegging?’ (waarop [gedaagde] dan ja gezegd zou hebben).
4.3
De buren van [gedaagde] hebben met hun zoon van drie na de brand vier uur in het zieken-huis gezeten omdat hij te veel rook had binnengekregen. [gedaagde] lijkt niet in te zien hoe ern-stig dit is en hoe deze gebeurtenis de hiervoor genoemde spreekwoordelijke druppel is in een op dat moment al (uiterst) gespannen relatie met de buren. Uit niets blijkt dat [gedaagde] de brand met opzet veroorzaakt heeft, maar ook bij een per ongeluk ontstane brand in het huis van [gedaagde] , mag enig medeleven met het ‘lot’ van de buren verwacht worden. Van dit mede-leven geeft [gedaagde] geen blijk, sterker nog: zij ontkent haar aandeel in de brand en houdt nu, ondanks het feit dat ze twee keer anders heeft verklaard, vol dat ze niets met het ontstaan van de brand te maken heeft. Dat dit niet de eerste brand is in een woning van [gedaagde] , het gebrek aan zelfinzicht en het gebrek aan medeleven met de buren, maken het aannemelijk dat de buren van [gedaagde] haar als een gevaar zijn gaan zien. Dat, in combinatie met het hier-na te bespreken gedrag van [gedaagde] , maakt de positie van [gedaagde] in de buurt niet langer houd-baar.
4.4
Dat [gedaagde] zich ogenschijnlijk niets aantrekt van wat (ook) de buren is overkomen, past in het beeld dat uit de in deze zaak overgelegde stukken naar voren komt, namelijk dat zij, zoals het staat in het politierapport van 21 april 2016 (zie 2.7), ‘onaangepast gedrag vertoont en niet bereid is dit te veranderen.’ Er is onder de vaststaande feiten uitgebreid geciteerd uit de overgelegde stukken om een beeld te schetsen van wat er de afgelopen jaren allemaal is gebeurd. De stelling van [gedaagde] dat alleen de naaste buren klagen strookt niet met de opmer-king van de wijkagent in de brief van de politie van 24 mei 2016 (zie 2.8) waarin het gaat om meldingen door ‘omwonenden’, die ‘meldingsmoe zijn en de overlast incasseren’. Ook al zouden echter alleen de naaste buren van [gedaagde] klagen, dan betekent dit niet per definitie dat aan die klachten geen waarde gehecht kan worden (nog los van het feit dat naaste buren in het algemeen het meeste last van overlastgevende buren zullen ondervinden). Mogelijk overdrijft de buurvrouw in haar verklaring van 18 juli 2016 (zie 2.10) enigszins of is haar visie inmiddels gekleurd dat wat er allemaal is gebeurd, maar ook met dat in gedachten blijft de situatie voldoende ernstig. Het door de buren beschreven gedrag van [gedaagde] wordt daar-naast ook bevestigd door de politie, die uit eigen waarneming bijvoorbeeld constateert dat ‘ [gedaagde] de deur opende en rochelde met tandpasta naar de politiemedewerkers’ en dat ‘de radio hard stond in de woning en dat het niet mogelijk was om met [gedaagde] een ge-sprek aan te gaan’ (brief politie 21 april 2016, zie 2.7).
4.5
De voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, leiden de kantonrechter tot het oordeel dat [gedaagde] zich niet als goed huurder gedraagt. Daar-mee schiet zij tekort in de nakoming van de huurovereenkomst. Er is daarom aanleiding die huurovereenkomst te ontbinden. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] belang bij behoud van de woning heeft, maar dit belang weegt niet op tegen het belang van Vestia, namelijk zorgen voor een leefbare omgeving voor haar huurders.
4.6
De ontruimingstermijn wordt vastgesteld op één maand na de betekening van dit vonnis. Er is geen aanleiding om, zoals [gedaagde] vraagt, een langere ontruimingstermijn toe te staan. Tot dit oordeel leidt met name het feit dat [gedaagde] al sinds de mondelinge behandeling van deze zaak op 23 november 2016 in de gelegenheid is een nieuw onderkomen te zoeken. Een nieuw huis was namelijk de insteek van de onderhandelingen tussen partijen. [gedaagde] schrijft in haar brief van 1 februari 2017 weliswaar dat dit niet is gelukt omdat zij niet in het bezit is van een IB60-formulier, maar zij gaat in die brief niet in op de vraag waarom zij dat formu-lier niet heeft.
4.7
De vordering van Vestia [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de huur tot het moment dat zij de woning ontruimt, is ook toewijsbaar.
4.8
Als, zoals [gedaagde] doet, verweer wordt gevoerd tegen de vordering het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, moet het belang dat Vestia heeft bij ontruiming van de woning af-gewogen worden tegen het belang dat [gedaagde] erbij heeft de bestaande toestand voort te laten duren totdat in hoger beroep in deze zaak is beslist. Deze belangenafweging valt uit in het voordeel van Vestia. Vestia moet rekening houden met de belangen van haar overige huur-ders. Gelet op wat reeds is voorgevallen, kan van die overige huurders niet gevergd worden dat [gedaagde] een eventuele hogerberoepprocedure af kan wachten in haar huidige woning.
4.9
[gedaagde] is de in het ongelijk gestelde partij. Zij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure.

5.De beslissing

De kantonrechter:
ontbindt de huurovereenkomst tussen Vestia en [gedaagde] voor de woning aan de [straat- en plaatsnaam] ) en veroordeelt [gedaagde] om binnen één maand na de bete-kening van dit vonnis de woning te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege haar daar bevinden en de woning onder overgave van de sleutels ter beschikking van Vestia te stellen;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Vestia van de huur van (thans) € 436,78 per maand, tot aan het moment dat [gedaagde] de woning ontruimt, een ingegane maand voor een volle gere-kend, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf de vervaldag van elke huurtermijn tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 96,01 aan dagvaardingskosten, € 117,00 aan griffierecht en € 250,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H. Poiesz en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686