7)
Op 12 januari 2015 spreken de verdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] over een bezoek van ‘die [schuilnaam medeverdachte 2] ’ aan ‘dat wijf van [naam verdachte] ’. [naam medeverdachte 2] zegt dat ‘die [schuilnaam medeverdachte 2] ’ haar moet vragen hoe het zit met die expediteur en dat geld van dat autootje. [naam medeverdachte 2] zegt verder dat hij toch ‘30.000’ heeft neergelegd voor ‘ [pleegplaats 2] ’. Uit de verklaring van [naam medeverdachte 4] blijkt dat dit gaat over een bezoek van [naam medeverdachte 5] aan haar en over € 30.000,00 die [naam verdachte] heeft gekregen van de verdachte [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 2] .
In dit OVC-gesprek wordt verder door [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] gesproken over de noodzaak om een loods te hebben ( [naam medeverdachte 2] ), dat er weer een dummy moet komen
( [naam medeverdachte 1] ) en dat duurt 17 dagen ( [naam medeverdachte 2] ), over eerst mailen en geld overmaken ( [naam medeverdachte 1] ), over mailen met [naam verdachte] over die 30 rooien ( [naam medeverdachte 2] ), dat Panama ‘nog geen kanker verdiend, hij ( [naam medeverdachte 1] ) heeft het uit zitten rekenen’ ( [naam medeverdachte 1] ), over 22 kilo
( [naam medeverdachte 1] ) maal 30 rooien ( [naam medeverdachte 2] ), dat is 6 en een halve ton toch? ( [naam medeverdachte 1] ), dat hij ( [naam medeverdachte 2] ) die jongens van die vrachtwagen, van dat bedrijf wat moet geven
( [naam medeverdachte 1] ), dat de chauffeur er 80 moet hebben en dat bedrijf moet er 150 hebben en dat over de rest is te praten ( [naam medeverdachte 2] ), dat er dan nog 4 ton over is ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘we die niet kennen afscheppen met 50 rooien allemaal’ ( [naam medeverdachte 1] ), ‘dan verdienen wij samen misschien 100 ruggen, daarom ga ik ( [naam medeverdachte 1] ) ook niet in een loods staan als die spullen er komen ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘ze minimaal 150 sturen en hij ( [naam medeverdachte 2] ) er gewoon 30 procent afhaalt’ ( [naam medeverdachte 2] ), dat ‘het mooie van [naam verdachte] is dat we niemand hoeven te betalen’ en ‘als er dan 400 komen dan is het casi’ want ‘dan heb je 100 blokken voor jezelf’ ‘houwen we er gewoon een miljoen aan over’ ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘hij ( [naam medeverdachte 2] ) er geen voorstander van is dat dat wijf van die [naam verdachte] alles weet’ ( [naam medeverdachte 2] ). Het ‘wijf van [naam verdachte] ’ betreft, zoals uit het voorgaande blijkt, de vrouw van verdachte [naam verdachte] , zodat de rechtbank ervan uitgaat dat met [naam verdachte] in dit gesprek [naam verdachte] wordt bedoeld.
Verder wordt er in het gesprek gesproken over de douane en [naam natuurproduct] . [naam medeverdachte 2] wil weten wat er gebeurt, dat hij ‘tegen die expediteur zegt dat ie na gaat vragen waarom die douane dat doet’, dat ‘hij ( [naam medeverdachte 2] ) dat toch vandaag hoort van die vent dan’
( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘hij ( [naam medeverdachte 1] ) gewoon wil weten waardoor het komt’, dat ‘het misschien ook door die [naam natuurproduct] komt’; ‘dan moet ie het ergens ander in doen’ ( [naam medeverdachte 1] ), dat die vent tegen hem ( [naam medeverdachte 2] ) de vorige keer zei ‘het ken 3 dingen zijn’ ( [naam medeverdachte 2] ), dat hij überhaupt over de scan gaat ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘hij (die vent) zegt ‘kijk, die ene, de eerste, is via [naam land] gekomen’ ( [naam medeverdachte 2] ), dat hij (die vent) zegt ‘maar het is een natuurproduct en waarschijnlijk komt er niet zoveel van dat product hier in Nederland’, dat ze dan gaan kijken ( [naam medeverdachte 1] ), dan ‘zien ze allerlei kleuren op die scan en gaan ze kijken, nou denken ze misschien, he de eerste keer hebben ze niks d’r in geflikkerd ( [naam medeverdachte 2] ), de tweede keer wel (beiden), ‘op zich is het nog geen eens zo erg’ ( [naam medeverdachte 2] ) ‘als het bedrijf maar goed is’ ( [naam medeverdachte 1] ), dat hij ( [naam medeverdachte 2] ) dat vanavond van hem hoort ( [naam medeverdachte 2] ) en dat ‘we desnoods 5 van die containers sturen, dan doet ie er 4 door die scanner’ ( [naam medeverdachte 1] ), dat hij ( [naam medeverdachte 2] ) er van hem maar 2 containers per BL hoeft te sturen ( [naam medeverdachte 2] ), maar ‘stel die [naam natuurproduct] staan op rood, 3’ ( [naam medeverdachte 1] ), ‘hij gooit er 1 groen ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘die Annassen allebei naar de scan gaan he’ ( [naam medeverdachte 2] ), ‘ja maar.. als wij tegen hem zeggen, de lading zit er in en hij ken er niks aan doen, dan kankert ie ‘m alsnog op de groen, al krijgt hij gezeik ( [naam medeverdachte 1] ). Later in het gesprek zegt
[naam medeverdachte 2] dat die [naam natuurproduct] naar een andere loods gehaald kunnen worden, want het is natuurlijk geld en vraagt [naam medeverdachte 1] hoeveel ze er nou hebben.
In het gesprek wordt ook gesproken ‘of een ander met water kwam/komt’ ( [naam medeverdachte 1] ), maar die is er nog niet ( [naam medeverdachte 2] ) en ‘bijschrijven he van die [naam verdachte] ., hij heb er nou 30 of 40 gehad’ ( [naam medeverdachte 2] ).