ECLI:NL:RBROT:2017:1815

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
10/750209-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van en medeplichtigheid aan de invoer van grote hoeveelheden cocaïne via de Rotterdamse haven

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een georganiseerde drugshandel, waarbij cocaïne verborgen zat in containers die als dekladingen dienden. De rechtbank heeft de bewijsvoering gebaseerd op afgeluisterde gesprekken (OVC-gesprekken) en getuigenverklaringen, waaruit blijkt dat de verdachte actief betrokken was bij de voorbereidingen en uitvoering van de drugssmokkel. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie zwaar laten meewegen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar deze waren niet voldoende om een lichtere straf op te leggen. De uitspraak benadrukt de maatschappelijke impact van drugshandel en de noodzaak om hiertegen op te treden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/750209-14
Datum uitspraak: 15 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam , meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [woonplaats 1] ,
[adres 1] ,
raadsman mr. S. Lodder, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19, 21, 22, 23, 27, 29 september 2016;
24 oktober 2016; 13, 16, 18, 25 januari 2017; 15 maart 2017. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 15 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 19 september 2016 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie nader is omschreven. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. J. Spaans en M. Boheur hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest, alsmede de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis op de datum van de uitspraak.

4.Waardering van het bewijs

OVC-gesprekken
In het dossier bevindt zich een groot aantal OVC-gesprekken; OVC-gesprekken die voornamelijk zijn opgenomen in de woning van de verdachte [naam medeverdachte 1] . Het openbaar ministerie heeft zich bij de vraag of de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, voornamelijk gebaseerd op deze gesprekken. De vraag die derhalve moet worden beantwoord, is welke bewijswaarde aan deze gesprekken kan worden toegekend.
Uit de jurisprudentie volgt dat wanneer de verdachte ontkent, dan wel de gesprekken niet voor één uitleg vatbaar zijn, niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gesprekken over bepaalde strafbare gedragingen gaan. Om de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op cocaïne, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van deze gesprekken in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Deze behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde en opgenomen gesprekken de door het openbaar ministerie voorgestelde betekenis slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud, het onderling verband daarvan en het verband met eventuele andere bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal moeten worden nagegaan of de voor het bewijs te gebruiken verslagen van die gesprekken, gelet op hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken deelnemen in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen ten aanzien van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid bij cocaïne. Voorts kunnen onder omstandigheden en in het licht van overig bewijs ten nadele van de verdachte conclusies worden getrokken uit het zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
In de eerste plaats dient hier te worden opgemerkt dat de kwaliteit van de OVC-gesprekken, zeker die in de woning van [naam medeverdachte 1] , goed is. De rechtbank heeft zelf kennisgenomen van de kwaliteit van de OVC-gesprekken door fragmenten (ter terechtzitting) te beluisteren. Voor zover nog is gesteld dat de kwaliteit van de opnames in de weg staat aan het gebruik ervan voor het bewijs, merkt de rechtbank op dat alle procesdeelnemers de OVC-gesprekken op een geluidsband hebben mogen ontvangen, om op die manier de gesprekken te beluisteren. Daarnaast is ter terechtzitting een aantal fragmenten beluisterd. De rechtbank heeft hierbij vastgesteld dat hetgeen door de politie is weergegeven ook daadwerkelijk op de opnames is te horen. De omstandigheid dat een enkele keer is weergegeven dat iets “niet te verstaan (NTV)” was, terwijl dit wel het geval bleek, maakt dit niet anders. Dit geldt temeer nu, met uitzondering van commentaar op een aantal punten, de weergave van de gesprekken inhoudelijk niet is bestreden.
Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de
(OVC-)gesprekken, zoals deze in de bijlage II zijn opgenomen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende blijkt van betrokkenheid van de verdachte, zoals ook per feit nader zal worden weergegeven.
Feiten 1 en 2 – zaken [naam strafzaak 1] en [naam strafzaak 2]
Op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage II worden de navolgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
1)
Op 16 juli 2014 vond een ontmoeting plaats bij [naam horecagelegenheid] tussen de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] en een vierde man. Er is toen een opname gemaakt van hetgeen werd besproken en daaruit blijkt – ook als rekening wordt gehouden met de kanttekeningen die de verdediging van diverse verdachten daarbij hebben geplaatst – dat er werd gesproken over de invoer van verdovende middelen, met name door [naam medeverdachte 2] en de onbekend gebleven vierde man.
2)
Op 29 oktober 2014 had verdachte [naam medeverdachte 2] een ontmoeting met [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . Er werd gesproken over de smokkel van verdovende middelen, zoals blijkt uit de opname van dat gesprek en de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] . Verdachte [naam medeverdachte 2] heeft het in dit gesprek over een dummy sturen en dan in januari ‘beuken’, over een afnemer die 30 of 35 ruggen betaalt voor een kilo en dat ‘die dingen in vruchten zitten, het eerst gekapt moet worden, dan schoonmaken, drogen en dat ze dan naar ons komen in [pleegplaats 1] , dat moet [naam verdachte] allemaal regelen’. [naam getuige 2] zegt dat ‘er een soort van olie omheen gaat, waardoor de honden helemaal niets ruiken’. [naam getuige 2] heeft bevestigd dat dit gesprek gaat om het smokkelen van drugs.
3)
Op 22 november 2014 is een gesprek gevoerd tussen de verdachten [naam medeverdachte 2] en
[naam medeverdachte 1] . Daarin beschrijft [naam medeverdachte 2] een ontmoeting met ‘ [schuilnaam medeverdachte 1] ’. [naam medeverdachte 2] vertelt [schuilnaam medeverdachte 1] te hebben gezegd ‘500 ruggen per container te betalen’, maar hij ( [schuilnaam medeverdachte 1] ) zei ‘dat is een lulverhaal’ en [schuilnaam medeverdachte 1] heeft [naam medeverdachte 2] gezegd het voor hem voor zeveneneenhalf procent te doen. Hij (de rechtbank begrijpt: [schuilnaam medeverdachte 1] ) heeft verder gezegd ‘ik haal alles er uit, als er wat gebeurt, dan krijg je een uitdraai uit de computer van mij’ ‘maar die mag je nooit afgeven want dan ben ik de lul’ en ‘ik weet van te voren als dat manifest komt, die heb wel eens boten daar staan ... Worden d'r honderd, worden d'r gecontroleerd, gewoon, ineens met een actie. Dan staan er vijftig douanebeambtes klaar, die gaan allemaal open. Maar voordat ze de wal raken, weet ik de nummers. Kan ik je allemaal laten zien. (…) ik weet alles. En ik ken ook mensen natrekken. Hij zeg, ik ga jou niet navragen. Want dan gaan bij mij de toeters en bellen.’ [naam medeverdachte 2] vertelt verder: hij (de rechtbank begrijpt nog steeds [schuilnaam medeverdachte 1] ) ‘werkt met de FIOD samen en met het HARC’. [naam medeverdachte 1] zegt over [schuilnaam medeverdachte 1] ‘die kan gaan lullen en met de kit samenwerken’.
Tijdens hetzelfde gesprek komt meerdere keren de naam ‘ [naam verdachte] ’ voor. [naam medeverdachte 2] spreekt over een Colombiaan die tweehonderd kilogram aan [naam verdachte] wil geven, ‘honderd voor hem, de prijs van hier, en honderd krijgen wij op krediet’. Op de vraag van [naam medeverdachte 1] of ‘er al een container van [naam verdachte] is geweest’, zegt [naam medeverdachte 2] ‘ja, ze hebben hem op de boot gezet achter en toen hebben ze hem gezien en een fout gemaakt. Dus ik geef dat nummer aan
( [naam medeverdachte 1] vult aan: die vent). [naam medeverdachte 2] : “hij zegt, die komt drie december. Hij zegt, die komt in [naam land] aan eerst die boot. [naam medeverdachte 2] vraagt zich dan af wat ze daar in [pleegplaats 2] fout hebben gedaan? Dit sluit – in ieder geval qua inhoud - aan bij een gesprek dat verdachte [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] op 18 november 2014 hadden. Zij hadden het er toen over dat een container via [pleegplaats 3] zou gaan naar [pleegplaats 4] , terwijl eerder gezegd was dat de boot rechtstreeks zou gaan.
4)
Op 30 november 2014 bespreken [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] dat ‘ [pleegplaats 1] doorgaat’: ‘dat het doorgaat is leuk maar het moet wel hier komen, kijk als het gepakt wordt’ ( [naam medeverdachte 1] ), ‘maar hij (rechtbank: een derde persoon) zegt zelf, daar heb je mij niet eens voor nodig’ ( [naam medeverdachte 2] ). [naam medeverdachte 1] zegt daarover ‘wij zijn anderhalve ton kwijt of zo hoor’.
5)
Begin december 2014 en begin januari 2015 kwamen in de haven van [pleegplaats 4] twee containers aan met [naam natuurproduct] vanuit [pleegplaats 1] , [pleegplaats 2] . Deze waren verzonden door verdachte [naam verdachte] en zijn afgeleverd bij een door hem gehuurde loods aan [naam weg] te [pleegplaats 5] .
6)
Op 5 januari 2015 wordt door [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] onder meer gesproken over ‘ [naam verdachte] ’. [naam medeverdachte 1] vraagt [naam medeverdachte 2] of ‘ze het al bij [naam verdachte] hebben gebracht’, waarop
[naam medeverdachte 2] zegt dat ‘ [naam verdachte] het niet heeft aangepakt, hij (de rechtbank begrijpt: die [naam verdachte] ) zegt dat hij het aanpakt als jij (de rechtbank begrijpt [naam medeverdachte 2] ) het zegt. Verder vraagt [naam medeverdachte 1] of die schaaltjes al verkocht zijn en antwoordt [naam medeverdachte 2] dat dat ‘morgen gaat [gebeuren] en dat die ander staat in de haven’ en dat hij ‘nog niet weet of die open is geweest en dat hij van die [schuilnaam medeverdachte 1] de reden gaat krijgen waarom ze dat doen’. Verder wordt door [naam medeverdachte 1] gesproken over ‘een zwarte die kilo’s verkoopt voor ons’ en over ‘100 ruggen voor [naam 1] ’.
7)
Op 12 januari 2015 spreken de verdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] over een bezoek van ‘die [schuilnaam medeverdachte 2] ’ aan ‘dat wijf van [naam verdachte] ’. [naam medeverdachte 2] zegt dat ‘die [schuilnaam medeverdachte 2] ’ haar moet vragen hoe het zit met die expediteur en dat geld van dat autootje. [naam medeverdachte 2] zegt verder dat hij toch ‘30.000’ heeft neergelegd voor ‘ [pleegplaats 2] ’. Uit de verklaring van [naam medeverdachte 4] blijkt dat dit gaat over een bezoek van [naam medeverdachte 5] aan haar en over € 30.000,00 die [naam verdachte] heeft gekregen van de verdachte [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 2] .
In dit OVC-gesprek wordt verder door [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] gesproken over de noodzaak om een loods te hebben ( [naam medeverdachte 2] ), dat er weer een dummy moet komen
( [naam medeverdachte 1] ) en dat duurt 17 dagen ( [naam medeverdachte 2] ), over eerst mailen en geld overmaken ( [naam medeverdachte 1] ), over mailen met [naam verdachte] over die 30 rooien ( [naam medeverdachte 2] ), dat Panama ‘nog geen kanker verdiend, hij ( [naam medeverdachte 1] ) heeft het uit zitten rekenen’ ( [naam medeverdachte 1] ), over 22 kilo
( [naam medeverdachte 1] ) maal 30 rooien ( [naam medeverdachte 2] ), dat is 6 en een halve ton toch? ( [naam medeverdachte 1] ), dat hij ( [naam medeverdachte 2] ) die jongens van die vrachtwagen, van dat bedrijf wat moet geven
( [naam medeverdachte 1] ), dat de chauffeur er 80 moet hebben en dat bedrijf moet er 150 hebben en dat over de rest is te praten ( [naam medeverdachte 2] ), dat er dan nog 4 ton over is ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘we die niet kennen afscheppen met 50 rooien allemaal’ ( [naam medeverdachte 1] ), ‘dan verdienen wij samen misschien 100 ruggen, daarom ga ik ( [naam medeverdachte 1] ) ook niet in een loods staan als die spullen er komen ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘ze minimaal 150 sturen en hij ( [naam medeverdachte 2] ) er gewoon 30 procent afhaalt’ ( [naam medeverdachte 2] ), dat ‘het mooie van [naam verdachte] is dat we niemand hoeven te betalen’ en ‘als er dan 400 komen dan is het casi’ want ‘dan heb je 100 blokken voor jezelf’ ‘houwen we er gewoon een miljoen aan over’ ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘hij ( [naam medeverdachte 2] ) er geen voorstander van is dat dat wijf van die [naam verdachte] alles weet’ ( [naam medeverdachte 2] ). Het ‘wijf van [naam verdachte] ’ betreft, zoals uit het voorgaande blijkt, de vrouw van verdachte [naam verdachte] , zodat de rechtbank ervan uitgaat dat met [naam verdachte] in dit gesprek [naam verdachte] wordt bedoeld.
Verder wordt er in het gesprek gesproken over de douane en [naam natuurproduct] . [naam medeverdachte 2] wil weten wat er gebeurt, dat hij ‘tegen die expediteur zegt dat ie na gaat vragen waarom die douane dat doet’, dat ‘hij ( [naam medeverdachte 2] ) dat toch vandaag hoort van die vent dan’
( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘hij ( [naam medeverdachte 1] ) gewoon wil weten waardoor het komt’, dat ‘het misschien ook door die [naam natuurproduct] komt’; ‘dan moet ie het ergens ander in doen’ ( [naam medeverdachte 1] ), dat die vent tegen hem ( [naam medeverdachte 2] ) de vorige keer zei ‘het ken 3 dingen zijn’ ( [naam medeverdachte 2] ), dat hij überhaupt over de scan gaat ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘hij (die vent) zegt ‘kijk, die ene, de eerste, is via [naam land] gekomen’ ( [naam medeverdachte 2] ), dat hij (die vent) zegt ‘maar het is een natuurproduct en waarschijnlijk komt er niet zoveel van dat product hier in Nederland’, dat ze dan gaan kijken ( [naam medeverdachte 1] ), dan ‘zien ze allerlei kleuren op die scan en gaan ze kijken, nou denken ze misschien, he de eerste keer hebben ze niks d’r in geflikkerd ( [naam medeverdachte 2] ), de tweede keer wel (beiden), ‘op zich is het nog geen eens zo erg’ ( [naam medeverdachte 2] ) ‘als het bedrijf maar goed is’ ( [naam medeverdachte 1] ), dat hij ( [naam medeverdachte 2] ) dat vanavond van hem hoort ( [naam medeverdachte 2] ) en dat ‘we desnoods 5 van die containers sturen, dan doet ie er 4 door die scanner’ ( [naam medeverdachte 1] ), dat hij ( [naam medeverdachte 2] ) er van hem maar 2 containers per BL hoeft te sturen ( [naam medeverdachte 2] ), maar ‘stel die [naam natuurproduct] staan op rood, 3’ ( [naam medeverdachte 1] ), ‘hij gooit er 1 groen ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘die Annassen allebei naar de scan gaan he’ ( [naam medeverdachte 2] ), ‘ja maar.. als wij tegen hem zeggen, de lading zit er in en hij ken er niks aan doen, dan kankert ie ‘m alsnog op de groen, al krijgt hij gezeik ( [naam medeverdachte 1] ). Later in het gesprek zegt
[naam medeverdachte 2] dat die [naam natuurproduct] naar een andere loods gehaald kunnen worden, want het is natuurlijk geld en vraagt [naam medeverdachte 1] hoeveel ze er nou hebben.
In het gesprek wordt ook gesproken ‘of een ander met water kwam/komt’ ( [naam medeverdachte 1] ), maar die is er nog niet ( [naam medeverdachte 2] ) en ‘bijschrijven he van die [naam verdachte] ., hij heb er nou 30 of 40 gehad’ ( [naam medeverdachte 2] ).
8)
Op 17 januari 2015 zegt [naam medeverdachte 2] tegen [naam medeverdachte 1] dat hij ( [naam medeverdachte 2] ) vanochtend nog met ‘hem’ gesproken heeft, en ‘dat hij nog wat tips heeft gegeven’, dat ‘hij het helemaal uit het systeem doet’, dat ‘hij’ heeft gezegd dat ze naar zijn website hebben gekeken, daar klopt allemaal niks van, daar staat dat ie aluminium doet, ‘hij’ heeft hem ook een expediteur gegeven in [plaats] , die haalt 800.000 containers per jaar binnen. Verder wordt besproken dat er dummies moeten komen ( [naam medeverdachte 2] ), dat ‘we dat bedrijf gebruiken zonder dat hij het weet ( [naam medeverdachte 1] ), dat ‘jij ( [naam medeverdachte 1] ) maandag of dinsdag naar hem toe rijdt, dan zegt joh, mijn vader zit in [land] , die zegt … ( [naam medeverdachte 2] ) dat je gegevens moet hebben ( [naam medeverdachte 1] ), dan ‘zeg je gewoon ik moet nog effe die gegevens hebben, er komen 3 of 4 dummies uit [pleegplaats 2] . Verder wordt over [naam natuurproduct] gesproken: ‘hij’ (die man met wie [naam medeverdachte 2] heeft gesproken) zegt ‘daar ken ik niks aan doen, want elke keer als de [naam natuurproduct] van hem komen, en nou komt er water, dan zien ze weer aluminium staan, dan gaat ie gelijk weer open’. Verder wordt besproken dat ‘hij (kennelijk dezelfde man) er voor zorgt dat ze niet in het rood staan, dat hij hem dat containernummer geeft’. [naam medeverdachte 2] zegt ook dat hij
( [naam medeverdachte 2] ) hem (die man) heeft gezegd ‘er zitten er nu 150 in’ en dat ‘er de tweede keer kommen d’r minimaal 500’, dat hij gewoon zijn zeveneneenhalf procent krijgt, dat hij (die man) zegt (kennelijk over ‘die drie ton, genoemd door [naam medeverdachte 1] ) ‘dat hij hem vrij gemaakt heeft, hij stond helemaal vrij en de FIOD heeft een tip gehad ( [naam medeverdachte 2] ), dat hij zegt dat hij dan niks meer kan doen ( [naam medeverdachte 2] ), maar hij krijgt wel papier van als dat gebeurt ( [naam medeverdachte 2] ).
9)
In het voorjaar van 2015 heeft verdachte [naam verdachte] drie containers met flessen water van [pleegplaats 1] naar [pleegplaats 4] laten vervoeren. Op [pleegdatum 1] is in één van deze containers een partij cocaïne van afgerond 399 kg aangetroffen. De bill of loading van deze container vermeldt als consignee en notified party het bedrijf [naam bedrijf 1] . Dit bedrijf is ingeschakeld door een of meerdere personen die gebruik maakten van het emailadres/domein [emailadres/domeinnaam] De bedrijfsnaam [naam bedrijf 2] is in een OVC-gesprek d.d. 26 januari 2015 genoemd door verdachte [naam medeverdachte 2] .
10)
Op 14 februari 2015 spreken [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] over ‘ [afkorting pleegplaats] ’ en ‘ [pleegplaats 2] ’. [naam medeverdachte 2] heeft liever dat ‘het met [afkorting pleegplaats] fout gaat dan met [pleegplaats 2] ’ en er wordt gesproken over ‘5 ruggen voor een kilo daar’ en ‘het kopen van 200 kilo’. ‘ [naam verdachte] heeft die containers al betaald en het staat in de loods’ ( [naam medeverdachte 2] ) en [naam medeverdachte 1] zegt dat hij ‘die [naam 2] effe ken berichten’.
11)
Op 16 en 25 februari 2015 spreken [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] over een afspraak die [naam medeverdachte 2] heeft voor ‘die [naam natuurproduct] ’ met die ‘man van [naam tuincentrum] ’ en wordt gesproken over ‘ [naam verdachte] ’ en de kosten en dat ‘ [naam verdachte] moet luisteren want ik ( [naam medeverdachte 2] ) zegt wanneer hij moet laaien’. Er wordt gesproken over verkoop van de [naam natuurproduct] en over bedragen en ‘we hebben een miljoen verdiend’ ( [naam medeverdachte 1] ).
12)
Op 3 april 2015 zegt [naam medeverdachte 1] tegen zijn vriendin [naam vriendin] dat hij over 3 weken een half miljoen verdiend. Op [pleegdatum 1] (de dag van de onderschepping van de [naam deelstaat] container) zegt verdachte [naam medeverdachte 1] tegen [naam vriendin] ‘ik zeg half miljoen kwijt, auto kapot, misschien naar de bajes’.
13)
[naam medeverdachte 6] , douanier bij pre-arrival, heeft bij de politie verklaard dat hij als douanier tegen betaling containers met cocaïne doorliet en dat hij dat deed voor vier mannen, waaronder een man die hij in zijn verhoren aanduidt als ‘ [bijnaam verdachte] ’. Dat betrof volgens [naam medeverdachte 6] ook de [naam deelstaat] container. Uit de verklaring van [naam 3] in combinatie met de OVC op [naam medeverdachte 6] van 25 februari 2015 blijkt dat met deze ‘ouwe’ wordt bedoeld de verdachte [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 6] heeft onder meer verklaard dat hij voor het doorlaten van een container zeveneneenhalf procent van de waarde van de verdovende middelen kreeg.
14)
Onder [naam medeverdachte 6] en verdachte [naam verdachte] zijn PGP-telefoons in beslag genomen.
In de telefoon van [naam medeverdachte 6] zijn de navolgende PGP-berichten aangetroffen:
- berichten van 10 en 13 april 2015 waarin iemand, aangeduid als ‘ [bijnaam verdachte] ’, aan [naam medeverdachte 6] de naam van de [naam containerschip] en het nummer [containernummer] doorgeeft – [containernummer] is het nummer van de [naam deelstaat] -container waarin op [pleegdatum 1] 400 kg cocaïne is ontdekt. [naam medeverdachte 6] schrijft in reactie daarop dat hij ‘de andere op rood zet’;
- twee berichten van 16 april 2015: om 20.27 schrijft ‘ [bijnaam verdachte] ’ aan [naam medeverdachte 6] dat hij ‘over 45 minuten met een nieuwe mail komt’ en om 21.19 uur volgt een bericht van een gebruiker met de naam ‘ [gebruikersnaam] ’ met de inhoud ‘goede avond dit is de nieuwe grt faktuur man’;
- Op [pleegdatum 1] wordt tussen ‘ [gebruikersnaam] ’ en [naam medeverdachte 6] via de PGP overlegd dat er een probleem was, de FIOD erop zat en ‘ze hem kwijt waren’. [naam medeverdachte 6] vraagt ‘hoeveel erin zit’, waarop ‘ [gebruikersnaam] ’ antwoordt ‘rond de 400’.
Gelet op de inhoud van deze berichten en het feit dat in de container [containernummer] op [pleegdatum 1] 400 kg cocaïne is gevonden, moet geconcludeerd worden dat ‘ [gebruikersnaam] ’ de nieuwe gebruikersnaam van ‘ [bijnaam verdachte] ’ is (zoals aangekondigd in het bericht van 16 april 2015 om 20.27 uur) en dat de berichten van 10, 13 en [pleegdatum 1] betrekking hebben op deze container.
Vastgesteld kan worden dat ‘ [bijnaam verdachte] ’ (en later dus ‘ [gebruikersnaam] ’) verdachte [naam medeverdachte 2] is. Dit blijkt uit de navolgende omstandigheden. (1) Op 13 april 2015 vraagt ‘ [bijnaam verdachte] ’ aan [naam medeverdachte 6] in de PGP berichten om kenteken [kentekennummer] na te trekken van een witte Audi omdat die stond te posten bij het huis van de zoon van ‘ [bijnaam verdachte] ’. (2) [naam medeverdachte 6] reageert daarop door te schrijven dat die auto op naam staat van [naam 4] met het adres [adres 2] [woonplaats 2] (3) Uit een OVC van 12 april 2015 in de woning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] , uit een getapt gesprek tussen hem en zijn vriendin van 11 april 2015, uit een foto op de telefoon van [naam medeverdachte 1] en uit de verklaring van 1 mei 2015 van [naam medeverdachte 1] , blijkt dat dit ziet op een witte Audi die bij [naam medeverdachte 1] kwam en dat [naam medeverdachte 2] voor [naam medeverdachte 1] heeft nagegaan wie de bestuurder daarvan is.
Uit de telefoon van [naam verdachte] blijkt dat deze op 5 april 2015 aan de ontvanger met de gebruikersnaam ‘ [naam 5] ’ het boekingsnummer en de naam van de [naam containerschip] heeft doorgegeven. Op 10 april 2015 is de naam van dit schip en het adres van de door [naam verdachte] gehuurde loods doorgegeven vanaf de telefoon van [naam verdachte] in een PGP-bericht aan ‘ [naam 5] ’. Gebruiker ‘ [naam 5] ’ maakt gebruik van hetzelfde emailadres als de gebruiker ‘ [bijnaam verdachte] ’ uit de telefoon van [naam medeverdachte 6] – en van ‘ [bijnaam verdachte] ’ is hiervoor vastgesteld dat dit de verdachte [naam medeverdachte 2] betreft. Gelet op het gebruikte email adres, maar ook gelet op het feit dat ‘ [naam 5] ’ op 10 april 2015 van [naam verdachte] de naam [naam containerschip] doorkrijgt en ‘ [bijnaam verdachte] ’ zeven minuten [1] later deze naam doorzendt aan [naam medeverdachte 6] en het gebrek aan enige uitleg door de verdachten [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] , concludeert de rechtbank dat [naam medeverdachte 2] degene is die als ‘ [naam 5] ’ in de telefoon van [naam verdachte] staat.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Gelet op het [naam horecagelegenheid] gesprek, de ontmoeting van de verdachte [naam medeverdachte 2] met [naam getuige 1] en [naam getuige 2] en de inhoud van de OVC-gesprekken in de woning van [naam medeverdachte 1] kan slechts geconcludeerd worden dat de verdachten [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [naam verdachte] een drugslijn hebben opgezet vanuit [pleegplaats 1] , [pleegplaats 2] naar Nederland. Daarbij waren de [naam natuurproduct] containers dummies, een term die regelmatig terug komt in de OVC’s in de woning van [naam medeverdachte 1] . In die OVC-gesprekken hebben [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] het ook regelmatig over [naam natuurproduct] . Wanneer de OVC’s worden bezien in combinatie met de aanwezigheid van verdachte [naam verdachte] bij het [naam horecagelegenheid] gesprek en het gegeven dat hij [naam natuurproduct] verzond vanuit [pleegplaats 1] naar Nederland, dan blijkt dat het gaat om de [naam natuurproduct] die deze verdachte uit [pleegplaats 1] verzond. In dit verband kan gewezen worden op het OVC-gesprek van 5 januari 2015 waarin [naam medeverdachte 2] het heeft over ‘ [naam verdachte] ’, op het OVC-gesprek van 12 januari 2015 met de verwijzing naar Wilk, de vrouw van [naam verdachte] , als ‘het wijf van [naam verdachte] ’ en op het OVC-gesprek van 16 februari 2015 waarin [naam medeverdachte 2] aangeeft een afspraak te hebben voor de [naam natuurproduct] met de man van [naam tuincentrum] (de door [naam verdachte] beoogde koper van de [naam natuurproduct] ) en dat ‘hij de gegevens van [naam verdachte] ’ bij zich heeft. De uiteindelijke vondst in de [naam deelstaat] container bevestigt dat het om een drugslijn gaat, meer specifiek om cocaïne. De PGP-contacten over de [naam deelstaat] container tussen [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] bevestigen eens te meer de betrokkenheid van deze verdachten bij de smokkel van drugs in die container.
Het verweer van de verdediging van [naam medeverdachte 2] dat de drugs mogelijk in de [naam deelstaat] container zijn geplaatst nadat de [naam deelstaat] [pleegplaats 1] had verlaten, slaagt gelet op het voorgaande niet, waarbij het bovendien op de weg van deze verdachte had gelegen om tekst en uitleg te geven over de hiervoor geschetste omstandigheden.
Over de rol van de individuele verdachten wordt nog het volgende overwogen.
Over de rol van [naam medeverdachte 2]
had de leiding. Hij gaf geld aan [naam verdachte] om de dekladingen en containertransporten te regelen en hij bepaalde wanneer [naam verdachte] de drugs aannam. Hij had veelvuldig contact met medeverdachte [naam medeverdachte 1] en zij voerden veel gesprekken die betrekking hadden op de smokkel van drugs samen met [naam verdachte] vanuit [pleegplaats 2] .
[naam medeverdachte 2] was mede betrokken bij de verkoop van de deklading [naam natuurproduct] . Hij had verder contacten met [naam medeverdachte 6] , die hij omkocht voor de invoer van cocaïne en van wie hij informatie verkreeg over de werkwijze van de douane. Deze link tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] blijkt, naast de verklaring van [naam medeverdachte 6] en [naam 3] , ook uit het feit dat regelmatig ontmoetingen tussen [naam medeverdachte 6] en deze verdachte door de politie zijn waargenomen in de periode januari tot en met april 2015 en dat zij per PGP-contact over de [naam deelstaat] hadden. Uit de inhoud van de OVC-gesprekken, de verklaring van [naam medeverdachte 6] dat hij zeveneneenhalf procent kreeg en hij ‘een [schuilnaam medeverdachte 1] was’ en de vastgestelde contacten en PGP-berichten tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 6] , maakt de rechtbank – mede bij gebreke van enige verklaring van de zijde van [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 1] daarover – op dat met ‘ [schuilnaam medeverdachte 1] ’ in de OVC-gesprekken [naam medeverdachte 6] wordt bedoeld.
Het verweer van de verdediging van [naam medeverdachte 2] dat de politie en justitie de drugs mogelijk in de haven van [pleegplaats 4] in de container hebben geplaatst heeft zelfs niet het begin van aannemelijkheid.
Over de rol van [naam medeverdachte 1]
Uit het voorgaande blijkt dat [naam medeverdachte 1] veelvuldig overlegde met [naam medeverdachte 2] over de zaken [naam natuurproduct] en [naam deelstaat] , dat hij het daarbij heeft over ‘wij’ (en niet alleen [naam medeverdachte 2] ) die geld verliezen of verdienen en dat hij meebeslist over de verdeling van de opbrengsten. Weliswaar blijkt uit de OVC-gesprekken dat [naam medeverdachte 2] de grootste inbreng heeft en duidelijk beter dan [naam medeverdachte 1] weet wat de laatste ontwikkelingen zijn, maar anders dan de verdediging van [naam medeverdachte 1] aanvoert, praat [naam medeverdachte 1] niet alleen maar wat met [naam medeverdachte 2] mee. Hij beschikte ook over een PGP-telefoon, hetgeen zich moeilijk verhoudt tot ‘alleen maar meepraten’. Dat verdachte [naam medeverdachte 1] in drugs handelde, blijkt ook uit gesprekken die
[naam medeverdachte 1] heeft met zijn vriendin. Hij beschrijft in een gesprek van 30 november 2014 waar ‘we’ – en daarmee wordt gezien de andere OVC’s in ieder geval bedoeld: [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] – al vier maanden mee bezig zijn, dat ze ‘afhankelijk zijn van mensen in dat andere apenland’ en dat ‘de containers, de goederen, de papieren goed moeten zijn’, dat ‘er een hoop geld in zit’ en dat ‘de prijs hoog staat’, ‘rond 37 en 38’ en daarbij gaat het duidelijk om de prijs van cocaïne zoals blijkt uit zijn verwijzing naar cokeprijs.nl. De vriendin van [naam medeverdachte 1] concludeert in dat gesprek dat hij een cokehandelaar is. In een gesprek van 23 november 2014 zegt [naam medeverdachte 1] tegen zijn vriendin dat hij acht tot 12 jaar kan krijgen voor wat het werk dat hij doet en dat het volgende maand gaat beginnen en hij dan de kans loopt dat hij vast komt te zitten. Over het gesprek van 30 november 2014 heeft de verdediging van [naam medeverdachte 1] aangevoerd dat daaruit blijkt dat hij de cocaïneprijs op internet moet nazoeken en dus juist niet van de hoed en de rand weet. Dit verweer berust op een te beperkte lezing van dit OVC-gesprek. [naam medeverdachte 1] geeft tijdens het gesprek juist aan dat hij dat gewoon weet, de verwijzing naar cokeprijs.nl is niet serieus bedoeld. Gelet op de samenhang met de OVC-gesprekken tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] , in samenhang met het [naam horecagelegenheid] gesprek en de gevonden drugs in de [naam deelstaat] , kan uitgesloten worden dat dit alleen maar grootspraak van [naam medeverdachte 1] is, zoals door de verdediging van [naam medeverdachte 1] was aangevoerd.
Over de rol van [naam verdachte]
De verdachte [naam verdachte] regelde de dekladingen en het vervoer van de [naam natuurproduct] en [naam deelstaat] containers. Het verweer van de verdachte [naam verdachte] dat hij niet wist dat een drugslijn werd opgezet en dat er drugs in de [naam deelstaat] container zat, slaagt niet. Hij was aanwezig bij het [naam horecagelegenheid] gesprek. Het is ondenkbaar dat [naam medeverdachte 2] in aanwezigheid van [naam verdachte] over de invoer van drugs zou praten, als [naam verdachte] daar niet mee bekend was. Dat hij bij dat gesprek nauwelijks zelf aan het woord komt, doet daar niet af. Daar komt bij dat [naam verdachte] per PGP over de [naam deelstaat] container met [naam medeverdachte 2] in contact stond. Het gebruik van PGP-berichten is, zoals door diverse verdachten is aangevoerd, op zich niet verboden. Echter, als twee deelnemers uit een eerder gesprek over drugssmokkel later per PGP berichten uitwisselen over een container waarin drugs worden gevonden, dan is dat een situatie die schreeuwt om een uitleg en die uitleg weigert verdachte [naam verdachte] te geven.
Gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage II zijn de feiten
1. zaak [naam deelstaat] ) en 2 (zaak [naam natuurproduct] ) wettig en overtuigend bewezen.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op of omstreeks [pleegdatum 1] te [pleegplaats 4] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 400 kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij in de periode van [pleegdatum 2] tot en met [pleegdatum 1] in
Nederland en te [pleegplaats 1] ,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het
vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het binnen het
grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en} te
(doen) plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de/het hierboven
bedoelde feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders:
- in persoon, telefonisch en via email (o.a. via encryptie PGP) contacten
onderhouden;
- in [pleegplaats 2] verbleven;
- geld overgemaakt c.q. laten overmaken naar bedrijven in [pleegplaats 2] ;
- gesprekken gevoerd over het versturen van “dummy's”;
- contact gelegd met personen en bedrijven in [pleegplaats 2] met als doel een of meer
containers met [naam natuurproduct] en water naar Nederland te verschepen;
- een handelshoeveelheid [naam natuurproduct] georganiseerd/gekocht en een partij flesjes
water aangekocht;
- containers met [naam natuurproduct] (als lijntesters) vanuit [pleegplaats 2] naar Nederland
verscheept;
- een douane ambtenaar benaderd voor inlichtingen over het laden van
containers, de stand van zaken mb.t. vaarschema's en de tactiek en werkwijzen
van douanecontroles en;
- een loods gehuurd/geregeld voor het lossen van containers.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de voortgezette handeling van
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
en
2.
medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of om voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne, verborgen een zeecontainer afkomstig uit [pleegplaats 2] , in Nederland en bovendien aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe. Het aandeel van de verdachte binnen de groep van medeplegers was actief en omvangrijk. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de verdachte hierbij heeft gefungeerd als facilitator, onder meer door een loods te regelen waar de verboden lading van de drugscontainer gelost moest worden.
Aldus heeft de verdachte bijgedragen aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogensdelicten. Het is algemeen bekend dat gebruikers van verdovende middelen veelvuldig strafbare feiten plegen om aan geld voor drugs te komen. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 augustus 2016, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van de feiten dient te worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht. Gelet hierop prevaleren de persoonlijke omstandigheden niet langer ten opzichte van het strafvorderlijk belang en zal de schorsing van de voorlopige hechtenis bij bevel van heden worden opgeheven.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 56 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en S. Jordaan, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk en mr. L.S. Zawierko, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2017.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaak [naam deelstaat]
hij op of omstreeks [pleegdatum 1] te [pleegplaats 4] , tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 400 kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
art. 2 jo. 10 Opiumwet
2.
Zaak [naam natuurproduct]
hij in of omstreeks de periode van [pleegdatum 2] tot en met [pleegdatum 1] te [pleegplaats 4] ,
[pleegplaats 5] , [pleegplaats 6] , [pleegplaats 7] en [pleegplaats 8] , althans in
Nederland en te [pleegplaats 1] , althans in [pleegplaats 2] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het
vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst t voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
(doen) plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de/het hierboven
bedoelde feit(en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders:
- in persoon, telefonisch en via email (o.a. via encryptie PGP) contacten
onderhouden;
- in [pleegplaats 2] verbleven;
- geld overgemaakt c.q. laten overmaken naar bedrijven in [pleegplaats 2] ;
- gesprekken gevoerd over het versturen van “dummy’s”;
- contact gelegd met personen en bedrijven in [pleegplaats 2] met als doel een of meer
containers met [naam natuurproduct] en water naar Nederland te verschepen;
- een handelshoeveelheid [naam natuurproduct] georganiseerd/gekocht en een partij flesjes
water aangekocht;
- containers met [naam natuurproduct] (als lijntesters) vanuit [pleegplaats 2] naar Nederland
verscheept;
- een douane ambtenaar benaderd voor inlichtingen over het laden van
containers, de stand van zaken mb.t. vaarschema’s en de tactiek en werkwijzen
van douanecontroles en;
- een loods gehuurd/geregeld voor het lossen van containers.
art. 10A Opiumwet

Voetnoten

1.Dit tijdsverschil blijkt uit p. 958 (6:57:43 PM UTC+0 – op de telefoon [naam verdachte] ) en p. 833 (7:05:13 PM UTC+0 – op de telefoon van [naam medeverdachte 6] ) uit het zaaksdossier [naam deelstaat] .