ECLI:NL:RBROT:2017:1814

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
10/750107-14 en 10/750078-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en vrijspraak poging tot moord, medeplegen invoer cocaïne en omkoping douaneambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, omkoping van een douaneambtenaar en poging tot moord. De rechtbank heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, waarbij het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging werd verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het openbaar ministerie niet in strijd heeft gehandeld met de Zwolsman- en Karmancriteria. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot moord, omdat de rechtbank onvoldoende bewijs achtte voor de betrokkenheid van de verdachte bij dit feit. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en omkoping van een douaneambtenaar. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaar, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op de volksgezondheid meegewogen. De uitspraak is gedaan in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel en de omkoping van de douaneambtenaar als zeer ernstig heeft aangemerkt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Parketnummers: 10/750107-14 en 10/750078-15
Datum uitspraak: 15 maart 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting [inrichting]
,
raadslieden mrs. J.B. Boone en M. Hoevers, advocaten te Wijk bij Duurstede.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 19, 21, 22, 23, 27, 29 september 2016;
3, 4, 6, 24 oktober 2016; 5, 6, 8, 12, 13, 16, 20 december 2016; 13, 16, 20, 25 januari 2017; 15 maart 2017. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 15 maart 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding onder parketnummer 10/750107-14, zoals deze op de terechtzitting van 19 september 2016 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie nader is omschreven. De tekst van de nader omschreven tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Aan de verdachte is voorts tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding onder parketnummer 10/750078-15, zoals deze op de terechtzitting van 19 september 2016 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van deze tenlastelegging is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. J. Spaans en M. Boheur hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder parketnummer 10/750078-15 primair en subsidiair tenlastegelegde;
  • bewezenverklaring van het onder parketnummer 10/750107-14 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien jaren met aftrek van voorarrest.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

Standpunt van de verdediging
Door de verdediging is betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank vooringenomen is en in strijd met de Zwolsman- en Karmancriteria heeft gehandeld door onderzoekswensen (verzoeken om getuigen en toegang tot TCI-informatie) en de wens tot voeging van Focus met diverse andere dossiers af te wijzen. In algemene zin samengevat is door de verdediging aangevoerd dat de verdachte een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM is onthouden door toedoen van de rechtbank en de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Er is in deze strafzaak een groot aantal onderzoekswensen gedaan. Ook is herhaaldelijk verzocht om voeging van Doussie, Stekelbaars en diverse andere dossiers. Bij de beoordeling van die verzoeken heeft de rechtbank aangegeven wat het juridische kader is voor de beoordeling daarvan, daaraan is getoetst en er zijn steeds gemotiveerde beslissingen genomen. Een deel van de verzoeken is toegewezen, een deel is afgewezen. Anders dan de verdediging is de rechtbank ook thans nog van oordeel dat zij op de onderzoeks- en voegingswensen van de verdediging juist, adequaat en begrijpelijk heeft beslist. De rechtbank verwerpt het verweer dat zij vooringenomen is, dat zij het recht van de verdachte op een eerlijk proces bewust en/of op grove wijze heeft geschonden en dat er strijd is met de goede procesorde, gelet op de destijdse gegeven motivering(en) op de beslissing(en) terzake de gedane verzoeken enerzijds, en anderzijds de omstandigheid dataan die verzoeken thans geen andere grondslag c.q.motivering door de verdediging is gegeven. Aldus is door de verdediging haar beroep op art 6 EVRM niet (voldoende) onderbouwd en kan de rechtbank tot geen ander oordeel komen dan dat het strafproces tegen de verdachte voldoet aan de eisen van artikel 6 EVRM.
Voorts wordt nog het volgende overwogen. Naast de hiervoor besproken verwijten aan het adres van de rechtbank heeft de verdediging de officier van justitie verweten dat deze op verschillende manieren de rechtbank heeft misleid en stemming heeft gemaakt tegen de verdachte door deze in verband te brengen met diverse liquidaties. Voor het geval dit begrepen moet worden als een ontvankelijkheidsverweer, slaagt ook dit niet.
Handelen van de officier van justitie in strijd met het Zwolsmanscriterium door misleiding van de rechtbank is niet aannemelijk geworden.
Wat betreft de gestelde stemmingmakerij merkt de rechtbank op dat het niet zozeer de officier van justitie maar met name de verdediging is geweest die bij de behandeling van deze strafzaak bij herhaling heeft aangegeven dat de verdachte ook verdachte zou zijn in andere (liquidatie)zaken. Het is in ieder geval niet relevant voor de beoordeling van de tenlastelegging van de verdachte in deze zaak.
Hetgeen meer of anders is aangevoerd door de verdediging, leidt evenmin tot niet-ontvankelijkheid.
De conclusie is dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

5.Vrijspraak zaak Stompaard (10/750078-15)

Aan de verdachte is onder parketnummer 10/750078-15 primair tenlastegelegd de poging tot moord op [slachtoffer] en subsidiair de poging tot doodslag van [slachtoffer] . Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
In de nacht van 31 maart 2015 meldde het slachtoffer [slachtoffer] zich op het politiebureau Zuidplein te Rotterdam, met de mededeling dat hij enkele uren eerder was beschoten. Zijn aangifte en vervolgverklaringen houden, kort weergegeven, in dat hij de avond daarvoor had afgesproken met iemand. De man met wie hij had afgesproken, had hem opgehaald bij het zwembad in Schiedam. Hij was met die man in diens auto meegereden naar een parkeerplaats nabij de Stompaardse plas aan de Stompaardsedijk te Simonshaven. Aldaar was die man gestopt en stapten zowel [slachtoffer] als de man uit de auto. De man pakte vervolgens uit de kofferbak van zijn auto een pistool, waarmee door hem direct meerdere keren op [slachtoffer] werd geschoten. Op het moment dat [slachtoffer] het vuurwapen zag,
rende hij weg. Trachtend aan de schutter te ontkomen, sprong [slachtoffer] in het aldaar gelegen water. De man bleef op [slachtoffer] , die inmiddels in het water lag, schieten. Al zwemmend kon [slachtoffer] aan de schutter ontkomen. Uiteindelijk bemerkte [slachtoffer] dat hij aan zowel zijn arm, buik en hoofd gewond was geraakt. In zijn linkerarm zat een in- en uitschotverwonding alsmede een schampschotverwonding, op zijn achterhoofd zat een bult van een kogel die via zijn arm was afgeketst, in zijn buik zat een in- en uitschotverwonding.
[slachtoffer] verklaarde aanvankelijk de schutter wel te kennen maar diens naam niet te willen noemen. In een vervolgverklaring heeft [slachtoffer] het echter onder meer over [verdachte] die recentelijk naar hem op zoek was en over een zoon van [verdachte] die hij kent als Tim. Tim was degene die hem op 30 maart 2015 bij het zwembad in Schiedam had opgehaald, met hem naar Simonshaven reed en uiteindelijk op hem had geschoten.
Op 20 april 2015 meldde de verdachte [medeverdachte 1] zich op het politiebureau te Spijkenisse. [medeverdachte 1] verklaarde aldaar, kort weergegeven, dat hij al enige tijd problemen had met [slachtoffer] omtrent een partij verdovende middelen die hij, [medeverdachte 1] , was kwijtgeraakt en dat hij daardoor vreest voor zijn leven. Op 6 april 2015 verscheen [slachtoffer] bij hem in Schiedam en sommeerde deze hem mee te gaan naar een ontmoeting/afspraak. Hierop reed hij met [slachtoffer] , in een voor hem onbekende auto, naar een parkeerplaats in de omgeving van Simonshaven. [medeverdachte 1] bestuurde de auto, [slachtoffer] zat voorin naast hem. Op de parkeerplaats aangekomen stapte [medeverdachte 1] uit. [slachtoffer] bleef in de auto zitten. [medeverdachte 1] zag vervolgens dat [slachtoffer] een vuurwapen uit de voorzijde van zijn broek haalde. Na een worsteling pakte [medeverdachte 1] het vuurwapen van [slachtoffer] af, om vervolgens op [slachtoffer] te schieten. [slachtoffer] vluchtte vervolgens, waarop [medeverdachte 1] hem achterna ging en nog een keer op [slachtoffer] schoot. Later kwam [medeverdachte 1] erop terug dat het schietincident niet op 6 april 2015 maar op 30 maart 2015 had plaatsgevonden en heeft hij verklaard dat [slachtoffer] en hij op 30 maart 2015 bij het zwembad hadden afgesproken en dat ze daarvandaan naar de parkeerplaats bij Simonshaven zijn gereden. Voor het overige heeft [medeverdachte 1] zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen.
Aldus zijn de verklaringen van [slachtoffer] en [medeverdachte 1] tegengesteld aan elkaar en dienen die te worden gewogen aan de hand van de inhoud van het dossier Stompaard. In die zin zijn de navolgende bewijsmiddelen en aanwijzingen, zoals daarvan blijkt uit het dossier, van belang.
1. Op zondagochtend 29 maart 2015, de ochtend voorafgaand aan het schietincident, had [slachtoffer] rond 08.30 uur een ontmoeting met [medeverdachte 1] en diens vader, de verdachte, bij het zwembad aan de West-Frankelandsedijk te Schiedam. De verdachte was in zijn BMW gekomen, [medeverdachte 1] in zijn Volvo, aldus [slachtoffer] .
Deze verklaring van [slachtoffer] vindt steun in de bakengegevens van de Volvo van [medeverdachte 1] . Hieruit volgt dat naar aanleiding van plaatsbepalingsapparatuur in deze Volvo blijkt dat deze rond 08:27 uur bij het zwembad te Schiedam parkeert.
2. Voorts blijkt dat [medeverdachte 1] op 30 maart 2015, tussen omstreeks 11.30 uur en 12.30 uur, naar de plaats delict is gegaan, een locatie ver van zijn woning gelegen. Daarnaar gevraagd heeft [medeverdachte 1] zich tijdens zijn verhoor bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Ook ter terechtzitting heeft [medeverdachte 1] daar geen aannemelijke verklaring voor gegeven.
3. Op 30 maart 2015 hebben [medeverdachte 1] en [slachtoffer] elkaar ontmoet bij het zwembad in Schiedam en zijn zij in een door [medeverdachte 1] bestuurde auto (een Volkswagen Golf, kleur zwart en voorzien van het (gekloonde) kenteken [kenteken] ) naar de plaats delict gereden. De auto van [slachtoffer] is later bij het zwembad in Schiedam aangetroffen (wat beter past bij de verklaring van [slachtoffer] dan die van [medeverdachte 1] ). Direct na het schietincident heeft [medeverdachte 1] voornoemde Golf naar Zeeland gereden, een dag later heeft hij de auto verder verplaatst en op deze wijze heeft hij de auto aan verder onderzoek onttrokken. Hieruit leidt de rechtbank af dat de auto waarmee [medeverdachte 1] en [slachtoffer] vanaf het zwembad zijn weggereden een aan [medeverdachte 1] ter beschikking staande auto is geweest.
4. De reden voor de afspraak/het gesprek met [slachtoffer] op 30 maart 2015 waren volgens [medeverdachte 1] de problemen die hij had met [slachtoffer] als gevolg van het kwijtraken van een partij weed. Hiervan is echter uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting ook maar iets gebleken. Weliswaar vermeldt het dossier op een enkele plek dat [medeverdachte 1] een partij weed zou zijn kwijtgeraakt, maar van een connectie met [slachtoffer] in dit opzicht is echter uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting ook maar iets gebleken.
5. In de periode voorafgaande aan het schietincident heeft [slachtoffer] in Libanon verbleven. Tijdens en na zijn verblijf in Libanon werd (door de verdachte) regelmatig naar [slachtoffer] geïnformeerd, hetgeen uiteindelijk resulteerde in de hiervoor vermelde afspraak op zondagochtend 29 maart 2015.
6. [slachtoffer] heeft met een PGP-telefoon op 30 maart 2015 te 23.52 uur het volgende bericht verstuurd: The try to kil me, hetgeen de rechtbank, gelet op de overige inhoud van het dossier Stompaard leest als They tried to kill me.
7. [slachtoffer] heeft zich kort na het schietincident gemeld bij de politie. [medeverdachte 1] heeft zich pas enkele weken later, op 20 april 2015, bij de politie gemeld.
Gelet op de hierboven onder 1 tot en met 7 aangegeven bewijsmiddelen en omstandigheden, wordt aan de verklaring van [slachtoffer] wordt door de rechtbank meer gewicht toegekend dan aan die van [medeverdachte 1] . Immers, de lezing van [slachtoffer] , dat [medeverdachte 1] en de verdachte contact met hem hebben gezocht en hem hebben voorgesteld naar het zwembad in Schiedam te komen, wordt door andere gegevens in het dossier ondersteund. De lezing van [medeverdachte 1] daarentegen vindt nergens steun in. Ter terechtzitting daarnaar gevraagd kan of wil hij zelfs geen details geven omtrent de worsteling die hij met [slachtoffer] zou hebben gehad en waarbij hij het reeds geladen vuurwapen aan [slachtoffer] zou hebben ontfutseld. Dit gebrek aan detail wringt te meer nu de lezing van [slachtoffer] over het schietincident als zodanig aannemelijker is dan de lezing die [medeverdachte 1] eraan geeft. [slachtoffer] zegt dat ze uit de auto waren gestapt en dat [medeverdachte 1] toen het vuurwapen uit de kofferbak pakte en daarmee schoot. In de lezing van [medeverdachte 1] zag hij dat [slachtoffer] het wapen uit zijn broekband haalde toen ze allebei uitstapten en is hij dus kennelijk om de auto heen gelopen/gerend terwijl [slachtoffer] het wapen al in de hand had. Die lezing doet toch de vraag rijzen hoe [medeverdachte 1] er zonder kleerscheuren in geslaagd is het wapen te bemachtigen. Dit geldt temeer nu [medeverdachte 1] , daarnaar gevraagd, wel heeft verklaard dat het wapen reeds door [slachtoffer] was doorgeladen. Verder geeft [medeverdachte 1] geen aannemelijke verklaring waarom hij uitgerekend eerder die dag ook al op de plaats delict was en is [medeverdachte 1] degene die zowel het wapen als de betreffende auto aan verder onderzoek heeft onttrokken.
Uit het voorgaande kan niets anders volgen dan de conclusie dat zijdens [medeverdachte 1] en de verdachte contact is gezocht met [slachtoffer] ; dat door [medeverdachte 1] de plaats is uitgezocht waar men elkaar zou treffen. Op grond van het voorgaande kan het voor niets anders worden gehouden dan dat [medeverdachte 1] met het vooropgezette plan [slachtoffer] te doden de afspraak met laatstgenoemde heeft gemaakt, met hem naar Simonshaven is gereden en aldaar met het vuurwapen op [slachtoffer] heeft geschoten. Hierbij is [medeverdachte 1] zodanig grondig te werk gegaan, dat hij zeven à acht keer op [slachtoffer] heeft geschoten, ook toen [slachtoffer] zich eenmaal in het water bevond en zich van zijn jas had ontdaan.
Gelet op het tijdsverloop van dit alles, met name vanaf het moment van de – kennelijk – voorafgaande inspectie van de plaats delict door [medeverdachte 1] op 30 maart 2015, moet [medeverdachte 1] voldoende tijd hebben gehad om zich rekenschap van zijn voorgenomen acties te geven. Daarmee dient dan ook uit te worden gegaan van de voorbedachte rade op het om het leven brengen van [slachtoffer] .
De verdachte echter heeft betrokkenheid bij dit feit gehad. Die blijkt wel uit het dossier maar deze betrokkenheid is in strafrechtelijke zin onvoldoende relevant geweest om jegens de verdachte tot bewezenverklaring van de zaak Stompaard te komen. De verdachte zal aldus van het onder parketnummer 10/750078-15 tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.

6.Waardering van het bewijs in de zaak met parketnummer 10/750107-14

Bewijsuitsluitingsverweer
Door de verdediging is aangevoerd dat de gehele inhoud van het dossier moet worden
uitgesloten van het bewijs. Daartoe is hetzelfde aangevoerd als bij het
ontvankelijkheidsverweer. Dit verweer slaagt niet. Hetgeen hiervoor is overwogen over het
ontvankelijkheidsverweer is van overeenkomstige toepassing. Weliswaar is de toets voor uitsluiting van bewijs van een minder zwaar gehalte, maar ook hier geldt dat niet kan worden vastgesteld dat in dit opzicht art 6 EVRM zou zijn overtreden, noch dat sprake is van een systematische overtreding van vormvoorschriften als bedoeld in HR 19 februari 2013, NJ 13,308, daargelaten dat daartoe ook (thans) onvoldoende is gesteld door de verdediging en daarmede geen (begin van) aannemelijkheid hiervan is komen vast te staan.
OVC-gesprekken
In het dossier bevindt zich een groot aantal OVC-gesprekken; OVC-gesprekken die voornamelijk zijn opgenomen in de woning van de verdachte [medeverdachte 2] . Het openbaar ministerie heeft zich bij de vraag of de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen, voornamelijk gebaseerd op deze gesprekken. De vraag die derhalve moet worden beantwoord, is welke bewijswaarde aan deze gesprekken kan worden toegekend.
Uit de jurisprudentie volgt dat wanneer de verdachte ontkent, dan wel de gesprekken niet voor één uitleg vatbaar zijn, niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gesprekken over bepaalde strafbare gedragingen gaan. Om de betekenis en strekking van die gesprekken niettemin te duiden als – kort gezegd – betrekking hebbend op cocaïne, is het nodig dat bij de bewijslevering behoedzaamheid wordt betracht. Immers, wanneer het ten aanzien van de betekenis van deze gesprekken in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan, is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig.
Deze behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde en opgenomen gesprekken de door het openbaar ministerie voorgestelde betekenis slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud, het onderling verband daarvan en het verband met eventuele andere bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal moeten worden nagegaan of de voor het bewijs te gebruiken verslagen van die gesprekken, gelet op hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken deelnemen in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen ten aanzien van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid bij cocaïne. Voorts kunnen onder omstandigheden en in het licht van overig bewijs ten nadele van de verdachte conclusies worden getrokken uit het zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
In de eerste plaats dient hier te worden opgemerkt dat de kwaliteit van de OVC-gesprekken, zeker die in de woning van [medeverdachte 2] , goed is. De rechtbank heeft zelf kennisgenomen van de kwaliteit van de OVC-gesprekken door fragmenten (ter terechtzitting) te beluisteren. Voor zover nog is gesteld dat de kwaliteit van de opnames in de weg staat aan het gebruik ervan voor het bewijs, merkt de rechtbank op dat alle procesdeelnemers de OVC-gesprekken op een geluidsband hebben mogen ontvangen, om op die manier de gesprekken te beluisteren. Daarnaast is ter terechtzitting een aantal fragmenten beluisterd. De rechtbank heeft hierbij vastgesteld dat hetgeen, voor zover van belang, door de politie is weergegeven ook daadwerkelijk op de opnames is te horen. De omstandigheid dat een enkele keer is weergegeven dat iets “niet te verstaan (NTV)” was, terwijl dit wel het geval bleek, maakt dit niet anders. Dit geldt temeer nu, met uitzondering van commentaar op een aantal punten, de weergave van de gesprekken inhoudelijk niet is bestreden.
Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van de
(OVC-)gesprekken, zoals deze in de bijlage III zijn opgenomen, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende blijkt van betrokkenheid van de verdachte, zoals ook per feit nader zal worden weergegeven.
Feiten 1 en 3 – zaken Marajo en Maripa
Op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage III worden de navolgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
1)
Op 16 juli 2014 vond een ontmoeting plaats bij [activiteitencomplex] tussen de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en een vierde man. Er is toen een opname gemaakt van hetgeen werd besproken en daaruit blijkt – ook als rekening wordt gehouden met de kanttekeningen die de verdediging van diverse verdachten daarbij hebben geplaatst – dat er werd gesproken over de invoer van verdovende middelen, met name door [verdachte] en de onbekend gebleven vierde man.
2)
Op 29 oktober 2014 had verdachte [verdachte] een ontmoeting met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Er werd gesproken over de smokkel van verdovende middelen, zoals blijkt uit de opname van dat gesprek en de getuigenverklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Verdachte [verdachte] heeft het in dit gesprek over een dummy sturen en dan in januari ‘beuken’, over een afnemer die 30 of 35 ruggen betaalt voor een kilo en dat ‘die dingen in vruchten zitten, het eerst gekapt moet worden, dan schoonmaken, drogen en dat ze dan naar ons komen in Belém, dat moet Jan allemaal regelen’. [medeverdachte 5] zegt dat ‘er een soort van olie omheen gaat, waardoor de honden helemaal niets ruiken’. [medeverdachte 5] heeft bevestigd dat dit gesprek gaat om het smokkelen van drugs.
3)
Op 22 november 2014 is een gesprek gevoerd tussen de verdachten [verdachte] en
[medeverdachte 2] . Daarin beschrijft [verdachte] een ontmoeting met ‘Streep’. [verdachte] vertelt Streep te hebben gezegd ‘500 ruggen per container te betalen’, maar hij (Streep) zei ‘dat is een lulverhaal’ en Streep heeft [verdachte] gezegd het voor hem voor zeveneneenhalf procent te doen. Hij (de rechtbank begrijpt: Streep) heeft verder gezegd ‘ik haal alles er uit, als er wat gebeurt, dan krijg je een uitdraai uit de computer van mij’ ‘maar die mag je nooit afgeven want dan ben ik de lul’ en ‘ik weet van te voren als dat manifest komt, die heb wel eens boten daar staan ... Worden d'r honderd, worden d'r gecontroleerd, gewoon, ineens met een actie. Dan staan er vijftig douanebeambtes klaar, die gaan allemaal open. Maar voordat ze de wal raken, weet ik de nummers. Kan ik je allemaal laten zien. (…) ik weet alles. En ik ken ook mensen natrekken. Hij zeg, ik ga jou niet navragen. Want dan gaan bij mij de toeters en bellen.’ [verdachte] vertelt verder: hij (de rechtbank begrijpt nog steeds Streep) ‘werkt met de FIOD samen en met het HARC’. [medeverdachte 2] zegt over Streep ‘die kan gaan lullen en met de kit samenwerken’.
Tijdens hetzelfde gesprek komt meerdere keren de naam ‘Jan’ voor. [verdachte] spreekt over een Colombiaan die tweehonderd kilogram aan Jan wil geven, ‘honderd voor hem, de prijs van hier, en honderd krijgen wij op krediet’. Op de vraag van [medeverdachte 2] of ‘er al een container van Jan is geweest’, zegt [verdachte] ‘ja, ze hebben hem op de boot gezet achter en toen hebben ze hem gezien en een fout gemaakt. Dus ik geef dat nummer aan ( [medeverdachte 2] vult aan: die vent). [verdachte] : “hij zegt, die komt drie december. Hij zegt, die komt in Frankrijk aan eerst die boot. [verdachte] vraagt zich dan af wat ze daar in Brazilië fout hebben gedaan? Dit sluit – in ieder geval qua inhoud - aan bij een gesprek dat verdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] op 18 november 2014 hadden. Zij hadden het er toen over dat een container via Le Havre zou gaan naar Rotterdam, terwijl eerder gezegd was dat de boot rechtstreeks zou gaan.
4)
Op 30 november 2014 bespreken [verdachte] en [medeverdachte 2] dat ‘Belém doorgaat’: ‘dat het doorgaat is leuk maar het moet wel hier komen, kijk als het gepakt wordt’ ( [medeverdachte 2] ), ‘maar hij (rechtbank: een derde persoon) zegt zelf, daar heb je mij niet eens voor nodig’ ( [verdachte] ). [medeverdachte 2] zegt daarover ‘wij zijn anderhalve ton kwijt of zo hoor’.
5)
Begin december 2014 en begin januari 2015 kwamen in de haven van Rotterdam twee containers aan met Maripa vanuit Belém, Brazilië. Deze waren verzonden door verdachte [medeverdachte 3] en zijn afgeleverd bij een door hem gehuurde loods aan de Tiendweg te Krimpen aan de Lek.
6)
Op 5 januari 2015 wordt door [verdachte] en [medeverdachte 2] onder meer gesproken over ‘Jan’. [medeverdachte 2] vraagt [verdachte] of ‘ze het al bij Jan hebben gebracht’, waarop [verdachte] zegt dat ‘ [medeverdachte 3] … het niet heeft aangepakt, hij (de rechtbank begrijpt: die Jan) zegt dat hij het aanpakt als jij (de rechtbank begrijpt [verdachte] ) het zegt. Verder vraagt [medeverdachte 2] of die schaaltjes al verkocht zijn en antwoordt [verdachte] dat dat ‘morgen gaat [gebeuren] en dat die ander staat in de haven’ en dat hij ‘nog niet weet of die open is geweest en dat hij van die Streep de reden gaat krijgen waarom ze dat doen’. Verder wordt door [medeverdachte 2] gesproken over ‘een zwarte die kilo’s verkoopt voor ons’ en over ‘100 ruggen voor Naatz’.
7)
Op 12 januari 2015 spreken de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 2] over een bezoek van ‘die Manke’ aan ‘dat wijf van Jan’. Henk zegt dat ‘die Manke’ haar moet vragen hoe het zit met die expediteur en dat geld van dat autootje. Henk zegt verder dat hij toch ‘30.000’ heeft neergelegd voor ‘Brazilië’. Uit de verklaring van Wilke blijkt dat dit gaat over een bezoek van [medeverdachte 1] aan haar en over € 30.000,00 die [medeverdachte 3] heeft gekregen van de verdachte [medeverdachte 2] of [verdachte] .
In dit OVC-gesprek wordt verder door [verdachte] en [medeverdachte 2] gesproken over de noodzaak om een loods te hebben ( [verdachte] ), dat er weer een dummy moet komen
( [medeverdachte 2] ) en dat duurt 17 dagen ( [verdachte] ), over eerst mailen en geld overmaken ( [medeverdachte 2] ), over mailen met Jan over die 30 rooien ( [verdachte] ), dat Panama ‘nog geen kanker verdiend, hij ( [medeverdachte 2] ) heeft het uit zitten rekenen’ ( [medeverdachte 2] ), over 22 kilo
( [medeverdachte 2] ) maal 30 rooien ( [verdachte] ), dat is 6 en een halve ton toch? ( [medeverdachte 2] ), dat hij ( [verdachte] ) die jongens van die vrachtwagen, van dat bedrijf wat moet geven
( [medeverdachte 2] ), dat de chauffeur er 80 moet hebben en dat bedrijf moet er 150 hebben en dat over de rest is te praten ( [verdachte] ), dat er dan nog 4 ton over is ( [medeverdachte 2] ), dat ‘we die niet kennen afscheppen met 50 rooien allemaal’ ( [medeverdachte 2] ), ‘dan verdienen wij samen misschien 100 ruggen, daarom ga ik ( [medeverdachte 2] ) ook niet in een loods staan als die spullen er komen ( [medeverdachte 2] ), dat ‘ze minimaal 150 sturen en hij ( [verdachte] ) er gewoon 30 procent afhaalt’ ( [verdachte] ), dat ‘het mooie van Jan is dat we niemand hoeven te betalen’ en ‘als er dan 400 komen dan is het casi’ want ‘dan heb je 100 blokken voor jezelf’ ‘houwen we er gewoon een miljoen aan over’ ( [medeverdachte 2] ), dat ‘hij ( [verdachte] ) er geen voorstander van is dat dat wijf van die Jan alles weet’ ( [verdachte] ). Het ‘wijf van Jan’ betreft, zoals uit het voorgaande blijkt, de vrouw van verdachte [medeverdachte 3] , zodat de rechtbank ervan uitgaat dat met Jan in dit gesprek [medeverdachte 3] wordt bedoeld.
Verder wordt er in het gesprek gesproken over de douane en Maripa’s. [verdachte] wil weten wat er gebeurt, dat hij ‘tegen die expediteur zegt dat ie na gaat vragen waarom die douane dat doet’, dat ‘hij ( [verdachte] ) dat toch vandaag hoort van die vent dan’
( [medeverdachte 2] ), dat ‘hij ( [medeverdachte 2] ) gewoon wil weten waardoor het komt’, dat ‘het misschien ook door die maripa’s komt’; ‘dan moet ie het ergens ander in doen’ ( [medeverdachte 2] ), dat die vent tegen hem ( [verdachte] ) de vorige keer zei ‘het ken 3 dingen zijn’ ( [verdachte] ), dat hij überhaupt over de scan gaat ( [medeverdachte 2] ), dat ‘hij (die vent) zegt ‘kijk, die ene, de eerste, is via Frankrijk gekomen’ ( [verdachte] ), dat hij (die vent) zegt ‘maar het is een natuurproduct en waarschijnlijk komt er niet zoveel van dat product hier in Nederland’, dat ze dan gaan kijken ( [medeverdachte 2] ), dan ‘zien ze allerlei kleuren op die scan en gaan ze kijken, nou denken ze misschien, he de eerste keer hebben ze niks d’r in geflikkerd ( [verdachte] ), de tweede keer wel (beiden), ‘op zich is het nog geen eens zo erg’ ( [verdachte] ) ‘als het bedrijf maar goed is’ ( [medeverdachte 2] ), dat hij ( [verdachte] ) dat vanavond van hem hoort ( [verdachte] ) en dat ‘we desnoods 5 van die containers sturen, dan doet ie er 4 door die scanner’ ( [medeverdachte 2] ), dat hij ( [verdachte] ) er van hem maar 2 containers per BL hoeft te sturen ( [verdachte] ), maar ‘stel die Maripa’s staan op rood, 3’ ( [medeverdachte 2] ), ‘hij gooit er 1 groen ( [medeverdachte 2] ), dat ‘die Annassen allebei naar de scan gaan he’( [verdachte] ), ‘ja maar.. als wij tegen hem zeggen, de lading zit er in en hij ken er niks aan doen, dan kankert ie ‘m alsnog op de groen, al krijgt hij gezeik ( [medeverdachte 2] ). Later in het gesprek zegt [verdachte] dat die Maripa’s naar een andere loods gehaald kunnen worden, want het is natuurlijk geld en vraagt [medeverdachte 2] hoeveel ze er nou hebben.
In het gesprek wordt ook gesproken ‘of een ander met water kwam/komt’ ( [medeverdachte 2] ), maar die is er nog niet ( [verdachte] ) en ‘bijschrijven he van die Jan., hij heb er nou 30 of 40 gehad’ ( [verdachte] ).
8)
Op 17 januari 2015 zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 2] dat hij ( [verdachte] ) vanochtend nog met ‘hem’ gesproken heeft, en ‘dat hij nog wat tips heeft gegeven’, dat ‘hij het helemaal uit het systeem doet’, dat ‘hij’ heeft gezegd dat ze naar zijn website hebben gekeken, daar klopt allemaal niks van, daar staat dat ie aluminium doet, ‘hij’ heeft hem ook een expediteur gegeven in Barneveld, die haalt 800.000 containers per jaar binnen. Verder wordt besproken dat er dummies moeten komen ( [verdachte] ), dat ‘we dat bedrijf gebruiken zonder dat hij het weet ( [medeverdachte 2] ), dat ‘jij ( [medeverdachte 2] ) maandag of dinsdag naar hem toe rijdt, dan zegt joh, mijn vader zit in Peru, die zegt … ( [verdachte] ) dat je gegevens moet hebben ( [medeverdachte 2] ), dan ‘zeg je gewoon ik moet nog effe die gegevens hebben, er komen 3 of 4 dummies uit Brazilië. Verder wordt over Maripa’s gesproken: ‘hij’ (die man met wie [verdachte] heeft gesproken) zegt ‘daar ken ik niks aan doen, want elke keer als de Maripa’s van hem komen, en nou komt er water, dan zien ze weer aluminium staan, dan gaat ie gelijk weer open’. Verder wordt besproken dat ‘hij (kennelijk dezelfde man) er voor zorgt dat ze niet in het rood staan, dat hij hem dat containernummer geeft’. [verdachte] zegt ook dat hij
( [verdachte] ) hem (die man) heeft gezegd ‘er zitten er nu 150 in’ en dat ‘er de tweede keer kommen d’r minimaal 500’, dat hij gewoon zijn zeveneneenhalf procent krijgt, dat hij (die man) zegt (kennelijk over ‘die drie ton, genoemd door [medeverdachte 2] ) ‘dat hij hem vrij gemaakt heeft, hij stond helemaal vrij en de FIOD heeft een tip gehad ( [verdachte] ), dat hij zegt dat hij dan niks meer kan doen ( [verdachte] ), maar hij krijgt wel papier van als dat gebeurt ( [verdachte] ).
9)
In het voorjaar van 2015 heeft verdachte [medeverdachte 3] drie containers met flessen water van Belém naar Rotterdam laten vervoeren. Op 17 april 2015 is in één van deze containers een partij cocaïne van afgerond 399 kg aangetroffen. De bill of loading van deze container vermeldt als consignee en notified party het bedrijf [onderneming 1] Dit bedrijf is ingeschakeld door een of meerdere personen die gebruik maakten van het emailadres/domein [mailadres onderneming 2] . De bedrijfsnaam [onderneming 2] is in een OVC-gesprek d.d. 26 januari 2015 genoemd door verdachte [verdachte] .
10)
Op 14 februari 2015 spreken [verdachte] en [medeverdachte 2] over ‘Pan’ en ‘Brazilië’.
[verdachte] heeft liever dat ‘het met Pan fout gaat dan met Brazilië’ en er wordt gesproken over ‘5 ruggen voor een kilo daar’ en ‘het kopen van 200 kilo’. ‘Jan heeft die containers al betaald en het staat in de loods’ ( [verdachte] ) en [medeverdachte 2] zegt dat hij ‘die Fruit effe ken berichten’.
11)
Op 16 en 25 februari 2015 spreken [verdachte] en [medeverdachte 2] over een afspraak die [verdachte] heeft voor ‘die Maripa’ met die ‘man van [onderneming 3] ’ en wordt gesproken over ‘Jan’ en de kosten en dat ‘Jan moet luisteren want ik ( [verdachte] ) zegt wanneer hij moet laaien’. Er wordt gesproken over verkoop van de Maripa en over bedragen en ‘we hebben een miljoen verdiend’ ( [medeverdachte 2] ).
12)
Op 3 april 2015 zegt [medeverdachte 2] tegen zijn vriendin [medeverdachte 7] dat hij over 3 weken een half miljoen verdiend. Op 17 april 2015 (de dag van de onderschepping van de Marajo container) zegt verdachte [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 7] ‘ik zeg half miljoen kwijt, auto kapot, misschien naar de bajes’.
13)
[medeverdachte 8] , douanier bij pre-arrival, heeft bij de politie verklaard dat hij als douanier tegen betaling containers met cocaïne doorliet en dat hij dat deed voor vier mannen, waaronder een man die hij in zijn verhoren aanduidt als ‘de ouwe’. Dat betrof volgens [medeverdachte 8] ook de Marajo container. Uit de verklaring van [medeverdachte 9] in combinatie met de OVC op [medeverdachte 8] van 25 februari 2015 blijkt dat met deze ‘ouwe’ wordt bedoeld de verdachte [verdachte] . [medeverdachte 8] heeft onder meer verklaard dat hij voor het doorlaten van een container zeveneneenhalf procent van de waarde van de verdovende middelen kreeg.
14)
Onder [medeverdachte 8] en verdachte [medeverdachte 3] zijn PGP-telefoons in beslag genomen.
In de telefoon van [medeverdachte 8] zijn de navolgende PGP-berichten aangetroffen:
- berichten van 10 en 13 april 2015 waarin iemand, aangeduid als ‘opa’, aan [medeverdachte 8] de naam van de Marfret Marajo en het nummer Ecmu9219717 doorgeeft – Ecmu9219717 is het nummer van de Marajo-container waarin op 17 april 2015 400 kg cocaïne is ontdekt. [medeverdachte 8] schrijft in reactie daarop dat hij ‘de andere op rood zet’;
- twee berichten van 16 april 2015: om 20.27 schrijft ‘opa’ aan [medeverdachte 8] dat hij ‘over 45 minuten met een nieuwe mail komt’ en om 21.19 uur volgt een bericht van een gebruiker met de naam ‘714dqp’ met de inhoud ‘goede avond dit is de nieuwe grt faktuur man’;
- Op 17 april 2015 wordt tussen ‘714dqp’ en [medeverdachte 8] via de PGP overlegd dat er een probleem was, de FIOD erop zat en ‘ze hem kwijt waren’. [medeverdachte 8] vraagt ‘hoeveel erin zit’, waarop ‘714dqp’ antwoordt ‘rond de 400’.
Gelet op de inhoud van deze berichten en het feit dat in de container Ecmu9219717 op
17 april 2015 400 kg cocaïne is gevonden, moet geconcludeerd worden dat ‘714dqp’ de nieuwe gebruikersnaam van ‘opa’ is (zoals aangekondigd in het bericht van 16 april 2015 om 20.27 uur) en dat de berichten van 10, 13 en 17 april 2015 betrekking hebben op deze container.
Vastgesteld kan worden dat ‘opa’ (en later dus ‘714dqp’) verdachte [verdachte] is. Dit blijkt uit de navolgende omstandigheden. (1) Op 13 april 2015 vraagt ‘opa’ aan [medeverdachte 8] in de PGP berichten om kenteken 3srv01 na te trekken van een witte Audi omdat die stond te posten bij het huis van de zoon van ‘opa’. (2) [medeverdachte 8] reageert daarop door te schrijven dat die auto op naam staat van [medeverdachte 9] met het adres [adres] . (3) Uit een OVC van 12 april 2015 in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] , uit een getapt gesprek tussen hem en zijn vriendin van 11 april 2015, uit een foto op de telefoon van [medeverdachte 2] en uit de verklaring van 1 mei 2015 van [medeverdachte 2] , blijkt dat dit ziet op een witte Audi die bij [medeverdachte 2] kwam en dat [verdachte] voor [medeverdachte 2] heeft nagegaan wie de bestuurder daarvan is.
Uit de telefoon van [medeverdachte 3] blijkt dat deze op 5 april 2015 aan de ontvanger met de gebruikersnaam ‘Bulldog’ het boekingsnummer en de naam van de Marfret Marajo heeft doorgegeven. Op 10 april 2015 is de naam van dit schip en het adres van de door [medeverdachte 3] gehuurde loods doorgegeven vanaf de telefoon van [medeverdachte 3] in een PGP-bericht aan ‘Bulldog’. Gebruiker ‘Bulldog’ maakt gebruik van hetzelfde emailadres als de gebruiker ‘opa’ uit de telefoon van [medeverdachte 8] – en van ‘opa’ is hiervoor vastgesteld dat dit de verdachte [verdachte] betreft. Gelet op het gebruikte email adres, maar ook gelet op het feit dat ‘Bulldog’ op 10 april 2015 van [medeverdachte 3] de naam Marfret Marajo doorkrijgt en ‘opa’ zeven minuten [1] later deze naam doorzendt aan [medeverdachte 8] en het gebrek aan enige uitleg door de verdachten [medeverdachte 3] en [verdachte] , concludeert de rechtbank dat [verdachte] degene is die als ‘Bulldog’ in de telefoon van [medeverdachte 3] staat.
Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusies.
Gelet op het [activiteitencomplex] gesprek, de ontmoeting van de verdachte [verdachte] met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en de inhoud van de OVC-gesprekken in de woning van [medeverdachte 2] kan slechts geconcludeerd worden dat de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een drugslijn hebben opgezet vanuit Belém, Brazilië naar Nederland. Daarbij waren de Maripa containers dummies, een term die regelmatig terug komt in de OVC’s in de woning van
[medeverdachte 2] . In die OVC-gesprekken hebben [verdachte] en [medeverdachte 2] het ook regelmatig over Maripa. Wanneer de OVC’s worden bezien in combinatie met de aanwezigheid van verdachte [medeverdachte 3] bij het [activiteitencomplex] gesprek en het gegeven dat hij Maripa verzond vanuit Belém naar Nederland, dan blijkt dat het gaat om de maripa’s die deze verdachte uit Belém verzond. In dit verband kan gewezen worden op het OVC-gesprek van 5 januari 2015 waarin [verdachte] het heeft over ‘ [medeverdachte 3] ….’, op het OVC-gesprek van 12 januari 2015 met de verwijzing naar [naam] , de vrouw van [medeverdachte 3] , als ‘het wijf van Jan’ en op het OVC-gesprek van 16 februari 2015 waarin [verdachte] aangeeft een afspraak te hebben voor de Maripa met de man van [onderneming 3] (de door [medeverdachte 3] beoogde koper van de Maripa) en dat ‘hij de gegevens van Jan’ bij zich heeft. De uiteindelijke vondst in de Marajo container bevestigt dat het om een drugslijn gaat, meer specifiek om cocaïne.
De PGP-contacten over de Marajo container tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 8] bevestigen eens te meer de betrokkenheid van deze verdachten bij de smokkel van drugs in die container.
Het verweer van de verdediging van [verdachte] dat de drugs mogelijk in de Marajo container zijn geplaatst nadat de Marajo Belém had verlaten, slaagt gelet op het voorgaande niet, waarbij het bovendien op de weg van deze verdachte had gelegen om tekst en uitleg te geven over de hiervoor geschetste omstandigheden.
Over de rol van de individuele verdachten wordt nog het volgende overwogen.
Over de rol van [verdachte]
had de leiding. Hij gaf geld aan [medeverdachte 3] om de dekladingen en containertransporten te regelen en hij bepaalde wanneer [medeverdachte 3] de drugs aannam. Hij had veelvuldig contact met medeverdachte [medeverdachte 2] en zij voerden veel gesprekken die betrekking hadden op de smokkel van drugs samen met [medeverdachte 3] vanuit Brazilië. [verdachte] was mede betrokken bij de verkoop van de deklading Maripa. Hij had verder contacten met [medeverdachte 8] , die hij omkocht voor de invoer van cocaïne en van wie hij informatie verkreeg over de werkwijze van de douane. Deze link tussen [verdachte] en [medeverdachte 8] blijkt, naast de verklaring van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] , ook uit het feit dat regelmatig ontmoetingen tussen [medeverdachte 8] en deze verdachte door de politie zijn waargenomen in de periode januari tot en met april 2015 en dat zij per PGP-contact over de Marajo hadden. Uit de inhoud van de OVC-gesprekken, de verklaring van [medeverdachte 8] dat hij zeveneneenhalf procent kreeg en hij ‘een streep was’ en de vastgestelde contacten en PGP-berichten tussen [verdachte] en [medeverdachte 8] , maakt de rechtbank – mede bij gebreke van enige verklaring van de zijde van [verdachte] en/of [medeverdachte 2] daarover – op dat met ‘streep’ in de OVC-gesprekken [medeverdachte 8] wordt bedoeld.
Het verweer van de verdediging van [verdachte] dat de politie en justitie de drugs mogelijk in de haven van Rotterdam in de container hebben geplaatst, is niet (feitelijk ) onderbouwd en heeft daarmede zelfs niet het begin van aannemelijkheid bereikt.
Over de rol van [medeverdachte 2]
Uit het voorgaande blijkt dat [medeverdachte 2] veelvuldig overlegde met [verdachte] over de zaken Maripa en Marajo, dat hij het daarbij heeft over ‘wij’ (en niet alleen [verdachte] ) die geld verliezen of verdienen en dat hij meebeslist over de verdeling van de opbrengsten. Weliswaar blijkt uit de OVC-gesprekken dat [verdachte] de grootste inbreng heeft en duidelijk beter dan [medeverdachte 2] weet wat de laatste ontwikkelingen zijn, maar anders dan de verdediging van [medeverdachte 2] aanvoert, praat [medeverdachte 2] niet alleen maar wat met [verdachte] mee. Hij beschikte ook over een PGP-telefoon, hetgeen zich moeilijk verhoudt tot ‘alleen maar meepraten’. Dat verdachte [medeverdachte 2] in drugs handelde, blijkt ook uit gesprekken die
[medeverdachte 2] heeft met zijn vriendin. Hij beschrijft in een gesprek van 30 november 2014 waar ‘we’ – en daarmee wordt gezien de andere OVC’s in ieder geval bedoeld: [medeverdachte 2] en [verdachte] – al vier maanden mee bezig zijn, dat ze ‘afhankelijk zijn van mensen in dat andere apenland’ en dat ‘de containers, de goederen, de papieren goed moeten zijn’, dat ‘er een hoop geld in zit’ en dat ‘de prijs hoog staat’, ‘rond 37 en 38’ en daarbij gaat het duidelijk om de prijs van cocaïne zoals blijkt uit zijn verwijzing naar cokeprijs.nl. De vriendin van [medeverdachte 2] concludeert in dat gesprek dat hij een cokehandelaar is. In een gesprek van 23 november 2014 zegt [medeverdachte 2] tegen zijn vriendin dat hij acht tot twaalf jaar kan krijgen voor het werk dat hij doet en dat het volgende maand gaat beginnen en hij dan de kans loopt dat hij vast komt te zitten. Over het gesprek van 30 november 2014 heeft de verdediging van [medeverdachte 2] aangevoerd dat daaruit blijkt dat hij de cocaïneprijs op internet moet nazoeken en dus juist niet van de hoed en de rand weet. Dit verweer berust op een te beperkte lezing van dit OVC-gesprek. [medeverdachte 2] geeft tijdens het gesprek juist aan dat hij dat gewoon weet, de verwijzing naar cokeprijs.nl is niet serieus bedoeld. Gelet op de samenhang met de OVC-gesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , in samenhang met het [activiteitencomplex] gesprek en de gevonden drugs in de Marajo, kan uitgesloten worden dat dit alleen maar grootspraak van [medeverdachte 2] is, zoals door de verdediging van [medeverdachte 2] was aangevoerd.
Over de rol van [medeverdachte 3]
Verdachte [medeverdachte 3] regelde de dekladingen en het vervoer van de Maripa en Marajo containers. Het verweer van de verdachte [medeverdachte 3] dat hij niet wist dat een drugslijn werd opgezet en dat er drugs in de Marajo container zat, slaagt niet. Hij was aanwezig bij het [activiteitencomplex] gesprek. Het is ondenkbaar dat [verdachte] in aanwezigheid van [medeverdachte 3] over de invoer van drugs zou praten, als [medeverdachte 3] daar niet mee bekend was. Dat hij bij dat gesprek nauwelijks zelf aan het woord komt, doet daar niet aan af. Daar komt bij dat [medeverdachte 3] per PGP over de Marajo container met [verdachte] in contact stond. Het gebruik van PGP-berichten is, zoals door diverse verdachten is aangevoerd, op zich niet verboden. Echter, als twee deelnemers uit een eerder gesprek over drugssmokkel later per PGP berichten uitwisselen over een container waarin drugs worden gevonden, dan is dat een situatie die schreeuwt om een uitleg en die uitleg weigert verdachte [medeverdachte 3] te geven.
Gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage III zijn de feiten
1. zaak Marajo) en 3 (zaak Maripa) wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 – zaak Antofagasta
De tenlastegelegde invoer van een hoeveelheid cocaïne heeft – kort gezegd – betrekking op het volgende. Op 6 februari 2015 is het schip Hammonia Antofagasta (hierna: Antofagasta) vertrokken vanuit Panama. Op dit schip waren onder meer drie containers aanwezig, die waren geladen met ananassen, afkomstig van het bedrijf [onderneming 4] uit Panama. De betreffende containers waren ingevolge de zogenaamde Bill of Lading bestemd voor het bedrijf [onderneming 5] te Ridderkerk. Dit bedrijf had het bedrijf van [medeverdachte 10] , genaamd [onderneming 6] , gemachtigd alle formaliteiten af te handelen. Op 20 februari 2015 is de Antofagasta aangekomen in de haven van Rotterdam. Een van de drie containers, te weten de container met nummer MNBU3316038 is apart van de andere containers opgehaald op 21 februari 2015. Deze container is vervolgens vervoerd door een chauffeur van het bedrijf [onderneming 7] te Barendrecht en diezelfde middag afgeleverd bij een loods aan de Tiendweg te Krimpen aan de Lek. Aldaar is de container leeggehaald en zijn de pallets met ananassen verkocht aan een opkoper. In de desbetreffende loods noch bij de verdachten is een hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
Heeft er cocaïne in de container MNBU3316038 gezeten?
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze container een hoeveelheid cocaïne heeft bevat, welke tussen de lading met ananassen was verborgen. Deze cocaïne is er in de loods aan de Tiendweg uitgehaald en verkocht.
De verdediging heeft betoogd dat niet is gebleken dat er cocaïne in de betreffende container heeft gezeten. De container is bij de douane door de scan gehaald en vervolgens onderworpen aan een 100% controle. Nu niet is gebleken van onregelmatigheden op die scan, voor zover dat al te zien is geweest op de in het dossier aanwezige scanafdruk, en de officier van justitie de container daarna heeft vrijgegeven, kan niet worden vastgesteld dat er sprake is geweest van invoer van cocaïne.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de jurisprudentie volgt dat als uitgangspunt wordt genomen dat de opzettelijke invoer van cocaïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk een hoeveel cocaïne is aangetroffen en inbeslaggenomen. Dit uitgangspunt lijdt onder omstandigheden uitzondering, te weten indien de inhoud van de bewijsmiddelen waaronder bijvoorbeeld OVC-gesprekken, in het licht van hetgeen overigens kan worden vastgesteld, voor geen andere uitleg vatbaar is dan dat de tenlastegelegde invoer kan worden bewezen. In dat geval is dit naar het oordeel van rechtbank ook het geval waarbij in het bijzonder
de combinatie van de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen (OVC-)gesprekken en de modus operandi van betekenis zijn.
Overigens is voor die conclusie geen plaats indien de verdachte een aannemelijke verklaring heeft weten te geven voor de inhoud van aan hem voorgehouden relevante
(OVC-)gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden
en die verklaring niet kan worden weerlegd.
Uit het dossier Antofagasta blijkt het volgende.
Op 16 juli 2014 vond een ontmoeting plaats bij [activiteitencomplex] tussen in elk geval [verdachte] ,
[medeverdachte 2] en twee andere personen. Er is toen een opname gemaakt van hetgeen werd besproken en daaruit blijkt – ook als rekening wordt gehouden met de kanttekeningen die de verdediging van diverse verdachten daarbij hebben geplaatst – dat er werd gesproken over de invoer van verdovende middelen.
Op 22 januari 2015 spreken [verdachte] en [medeverdachte 2] met elkaar over een schip, waarvan
[verdachte] het boekingsnummer wil hebben. Hierop zegt [medeverdachte 2] dat hij pas over twee weken, 6 februari, weggaat. Op 2 februari 2015 wordt dan wederom gesproken over “
dat ie 6 februari de boot op gaat”, in combinatie met genoemde geldbedragen en hoeveelheden kilo’s.
Op 2 februari 2015 wordt door [verdachte] tegen [medeverdachte 2] gezegd: “
Kijk we pakken al op een kilo, 10 rooien”. Hierop zegt [medeverdachte 2] dat zij ook wat krijgen, gewoon de helft. Dat dit gaat over het vertrek van de boot op 6 februari 2015, blijkt uit dat [medeverdachte 2] vraagt: “vrijdag toch?”. Hierop antwoordt [verdachte] : “
6 februari gaat ie op de boot, dat staat op de papieren”.
Op 5 februari 2015 wordt in het gesprek met [verdachte] en [medeverdachte 2] gezegd: “
of het ding er op staat”. [medeverdachte 2] reageert daarop door te zeggen dat je dat pas zaterdag of vrijdag laat weet. De rechtbank merkt op dat 6 februari 2015 op een vrijdag was. Vervolgens wordt door [medeverdachte 2] gezegd: “
Ja ik vind 220 toch best wel eh .. ze geloven je toch eh zomaar he. Is toch 6 miljoen, zeg maar
Met betrekking tot de aankomstdatum blijkt uit de gesprekken van 6 en 7 februari 2015 tussen [medeverdachte 2] en zijn vriendin M. [medeverdachte 7] het volgende. [medeverdachte 2] zegt dat 19 en 20 februari heel belangrijk zijn. Hij zegt daarbij dat ze moet zorgen dat ze 18, 19 en 20 niets te doen heeft. Vervolgens zegt hij dat hij dan zwaar gaat verdienen. Hij denkt wel een half miljoen.
Op 21 februari 2015, te weten de datum dat de container is aangekomen, vinden er diverse gesprekken plaats tussen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] . Uit deze gesprekken blijkt onder meer dat er grote geldbedragen worden geteld; het is blijkbaar zoveel geld dat er een geldtelmachine nodig is en wordt gekocht. Zo wordt onder meer gezegd : ”
Help mij eens effe...tel eens 1 pakketje, ik denk dat het 10 ruggen zijn...nee van dit, en er een van deze....”, “Zit op de 50en half ...hoeveel heb je daar?”, “lk eh denk dat er dit inderdaad 10 zijn , ik heb er hier al 4. lk zit al bijna op de helft...”, “ Eerst zien, dat is ook 50 he bij elkaar?”, “Ah ik ken het wel gaan tellen maar ken niet ntv, je moet een telmachine, ik ga morgen een telmachine kopen want dat ken... dat ken niet”.
Diezelfde avond wordt ook gesproken over de inhoud van de afgeleverde container.
[verdachte] zegt “
Maar dat maakt helemaal niet uit. Je haalt 6 pallets er uit” en “dan pak je de pallet waar het in zit, die breng hij gelijk naar de eerste loods” en “lk gaat ook morgen proberen die ananassen weg te doen”.[medeverdachte 2] reageert hierop: “
Ja ik kon die pallets niet heel laten”, “lk heb lekker gegooid ermee, ze zijn helemaal verrot”.
[verdachte]
: “Voor mij part verrotten ze, ik moet die gozer toch betalen, ik ga 10-12 rooien betalen en klaar”.
Vervolgens zegt [verdachte] : “
Maar eh nou heb ik nog een vraag wat moet ik met die kanker brokken van die Mokumers?[medeverdachte 2] reageert:
lk heb ... Jan was die ananassen liggen gewoon op de grond ntv”, “Ja dat kon niet anders, die dingen zaten er helemaal tussen”, “Hun hebben 21, 2 — 50, ze hebben 2 kilo eh 42 gehad ze moeten die Pan 750 gram terug geven”.
Vervolgens wordt in dit gesprek gesproken over de verdeling van geld. Onder meer komt aan de orde: “
en die Silva krijgt nog 250 ruggen?”, “Dan hebben wij nog 800 en dan moet je Ernst geven, wat wil je Ernst geven? 2 ton of zo?”, “Nee, 150 of zo, ik ga tegen die mensen gewoon zeggen er zit weinig in”. “Dus als Ernst 150 ruggen heb dan hebben wij
6 en een halve ton plus die kilo, die 750 dus hebben wij bijna”.
Voorts wordt gesproken over de wijze van verpakken
: “lk zeg tegen die die die Panamees zat heel de tijd te wijzen naar die pallet ik zeg ... ik zeg kom ik zeg eh... wijzen, ik zeg kom op, hij was blij jongen die ene grote die kleine ook”, “ Nah ze hadden het niet goed verpakt”, “Nee luister ze had, ...verpakking eh weet je wat het is? Ze hadden het te vol gedaan, heel de doos zat vol, als douane langs loopt, die kon zo de pakken zien zitten”, “Ze hadden het wel goed verpakt qua verpakking”,
Als er een hond erin had gezet, de hond had het zo geroken”.
Over de wijze van het innen en de verdere verdeling van het geld wordt het volgende besproken. [medeverdachte 2] : “
Ze hebben het omgegooid, hij pakte die auto mee, hij zeg wacht, ik heb 10 minuten binnen gezeten, ze kwamen terug geven die tas, zeg, hier heb je die auto...doei”.[verdachte] reageert daarop: ”
Goed tellen he!”. [medeverdachte 2] : “
Het zijn allemaal vijftigjes als het goed is”. [verdachte] : ”
Durf je het niet allemaal mee te nemen in de stash auto?” Hierop reageert [medeverdachte 2] : “
Maar waarom zou ik het risico nemen snap u? Het is godverdomme zaterdag, stel ik rij echt in een fuik, fuik met een hond...Ze ruiken drugs en heel die auto gaat open, ben ik alles kwijt”.
Nog weer iets later die avond vertelt [medeverdachte 2] : “
die blokken die heb ik gewoon aangeraakt met die handschoenen”, “Ja, die blokken, die gozer zegt ze zien er goed uit maar ik ga ze morgen pas testen” en “
Het enigste wat het probleem was sommige waren nat door die ananassen”.
Tot slot wordt in het gesprek van 25 februari 2015 wederom gesproken over de lading van de container en waarom [verdachte] en [medeverdachte 2] denken dat de lading niet is gepakt
. “Maar weet je waarom ze het niet gepakt hebben? Omdat die pallets tegen elkaar aan staan. Als het goed weer was geweest”, “Hadden ze waarschijnlijk open effe gelost”. “Dan zouden ze wel echt... of ja maar kijk weet je wat het kutte was, hun hebben het op die bovenste pallet gedaan dus als er eentje op de ladder gaat staan ken die kijken”.
Over de inhoud van de container wordt dan nog gezegd:
“Hoeveel van die ananassen zaten er in een doos? Maar ik bedoel luister er zitten 5 blokken in dan leggen er 2 ananassen op en klaar”.
Over hetgeen na het lossen van de container in de loods aan de Tiendweg is gebeurd, verklaren een tweetal getuigen, te weten [getuige 1] en [getuige 2] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij is benaderd door [verdachte] met de vraag of hij ananassen kwijt kon. Naar aanleiding van dit contact is hij samen met [getuige 2] naar een loods in Krimpen aan de Lek gegaan. [getuige 1] verklaart daarover dat de ananassen in een ongekoelde ruimte lagen en dat, gelet op de wijze waarop het contact was gelegd en de wijze waarop hij de ananassen zijn aangetroffen, “ze er wel iets mee gedaan hadden”. De getuige [getuige 2] bevestigt dat hij degene is geweest die de ananassen heeft gekocht. Hij heeft verklaard dat hij voor deze lading € 6,- per doos heeft betaald. Hij vond dit zelf ook een laag bedrag, maar dacht dat het “die gasten” niet zou uitmaken als het een dekmantel was. Hij heeft voorts verklaard dat hij in de loods de origineel verpakte pallets heeft aangetroffen, waarbij één pallet in het folie was verpakt. Later bij het uitladen bleek dat de ananassen uit die betreffende pallet geen kroontje meer hadden. Dit vond de getuige gek.
Gelet op de inhoud van voornoemde OVC-gesprekken, kan de conclusie worden getrokken dat door [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] wordt gesproken over de container die op 6 februari 2015 op de Antofagasta is gegaan en 20 februari 2015 in Rotterdam is aangekomen. Dat het daarbij niet om de lading ananassen in die container ging, maar om een verborgen bijproduct, blijkt wel uit het feit dat met de ananassen is gegooid en hen dat niets kon schelen. Dat dit “bijproduct” cocaïne is geweest, volgt tevens uit de gesprekken die zijn gevoerd op de dagen nadat de container was vrijgegeven en vervoerd naar de Tiendweg, te weten 21 februari 2015. Vanaf dat moment is men druk doende geweest met het tellen van grote hoeveelheden geld en de verdeling ervan. Tevens wordt die dag gesproken over blokken en het testen daarvan, honden die drugs zouden kunnen ruiken, de wijze van laden en de reden waarom deze lading niet is aangetroffen. Tot slot betreft het een container uit Midden-Amerika, een gebied waarvan bekend is dat vaker dergelijke containers worden gebruikt voor het vervoer van cocaïne. Kortom, gelet op de inhoud van deze gesprekken, de deelnemers aan de gesprekken en de periode waarin de gesprekken hebben plaatsgevonden kan uit deze gesprekken blijken dat in de container van het schip Antofagasta een hoeveelheid cocaïne heeft gezeten.
Dat de getuige [getuige 3] (werkzaam bij het Harc team) – zoals de verdediging heeft aangevoerd – heeft verklaard dat hij er niet van overtuigd is dat er daadwerkelijk iets in de container heeft gezeten, maakt dit niet anders. In het zelfde verhoor verklaart hij namelijk ook dat hoewel er die avond niet geconstateerd is dat er cocaïne in de lading zat, niet wil zeggen dat de cocaïne er niet in zat. Een 100%- garantie kun je daar namelijk niet op geven, aldus de getuige.
Niet kan worden vastgesteld wat de exacte hoeveelheid cocaïne in de container is geweest; er worden diverse hoeveelheden (kilo’s) in het dossier genoemd. Gelet echter op de geldbedragen waar over gesproken in de OVC-gesprekken, gaat de rechtbank er van uit dat het een grote hoeveelheid cocaïne betreft.
Over de rollen van de verschillende verdachten ten aanzien van de Antofagasta wordt het volgende overwogen.
[verdachte]
Uit het voorgaande blijkt dat [verdachte] de leiding had in het drugstransport van de Antofagasta. Hij heeft die periode veel contact met [medeverdachte 2] , waarbij zij een groot aantal gesprekken voeren –bij gebrek aan een aannemelijke verklaring over de inhoud van deze gesprekken- over dit drugstransport. Voorts blijkt dat hij degene was die contact onderhield over dit drugstransport met douanier [medeverdachte 8] . Hiervoor wordt voor dit onderdeel verwezen naar de overweging inzake Omkoping.
[medeverdachte 2]
Ook inzake de Antofagasta heeft de verdediging van deze verdachte – evenals voor de zaken Maripa en Marajo – betoogd dat [medeverdachte 2] slechts een ondergeschikte rol had. Derhalve wordt hier verwezen naar de overweging in die zaken. Voorts heeft ten aanzien van de Antofagasta het volgende te gelden. Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 2] (samen met [medeverdachte 11] ) de container in de loods heeft leeggehaald. Hij spreekt hierover in de OVC-gesprekken en zijn DNA is in de betreffende loods aangetroffen. Daarnaast voert hij veelvuldig gesprekken met [verdachte] over de zaak Antofagasta. Hij spreekt hierbij regelmatig over ‘wij’ (en niet alleen [verdachte] ) die geld verliezen of verdienen en dat hij meebeslist over de verdeling van de opbrengsten. Weliswaar blijkt uit de OVC-gesprekken dat [verdachte] daarbij de grootste inbreng heeft en hij weet duidelijk ook beter dan [medeverdachte 2] wat de laatste ontwikkelingen zijn, maar anders dan de verdediging van [medeverdachte 2] aanvoert, praat [medeverdachte 2] niet alleen maar met [verdachte] mee. Dit blijkt ook de beloningen die voor de diverse handelingen worden genoemd. In het OVC-gesprek van 6 februari 2015 zegt [medeverdachte 2] tegen M. [medeverdachte 7] : “
Ja, 18 19 20 zorg maar dat je die gewoon helemaal heel de dag niets te doen heb. En als ik weet welke dag ... ntv ... dat je telefoon uitstaat moet je me alleen met iets helpen oke?.. “
ik ga echt zwaar verdienen he..”, “…Want dan verdien ik gewoon denk wel een half miljoen dus ik zou maar gauw ..”.Tot slot wijst de rechtbank op het gesprek dat hij voert met M. [medeverdachte 7] op de dag na het lossen van de container. Hij zegt: “
ik heb 400 ruggen verdiend”, “En m’n pa ook veel, we hebben bij elkaar gewoon een miljoen verdiend, klaar, Vind je dat niet veel?”. Een paar dagen daarna, op 25 februari 2015, spreekt hij met [verdachte] over de verdeling van geld. Hij zegt dan: ”
Dat is genoeg…maar, je moet 1 ding niet vergeten, kijk tuurlijk lieg je toch gewoon, maar voor de rest hebben we alles geregeld daar, en ik voor de rest alles geregeld en gedaan, dus”. Gelet op de samenhang met de OVC-gesprekken tussen [verdachte] en
[medeverdachte 2] , in samenhang met het [activiteitencomplex] gesprek en het DNA in de loods aan de Tiendweg kan uitgesloten worden dat dit alleen maar grootspraak van [medeverdachte 2] is, zoals door de verdediging van [medeverdachte 2] was aangevoerd.
[medeverdachte 11]
Met betrekking tot de rol van de verdachte [medeverdachte 11] , wordt hier volstaan met de vaststelling dat [medeverdachte 11] heeft bekend dat hij heeft geholpen de container van de Antofagasta uit te laden
[medeverdachte 10] / [mededverdachte 12] / [medeverdachte 13]
De rechtbank overweegt verder dat uit het dossier blijkt dat de lading ananassen zijn gekocht door [medeverdachte 10] . Vervolgens heeft hij het transport naar Nederland geregeld, alsmede de douaneformaliteiten en het vervoer van de containers in Nederland.
[medeverdachte 10] heeft verklaard dat hij vanaf 2014 gesprekken heeft gevoerd met [medeverdachte 13] en [mededverdachte 12] en dat zij voornemens waren om een verdovende middelenlijn op te zetten vanuit Panama. Met zijn bedrijf [onderneming 6] kocht hij ananassen in Panama. Om de kosten van de vrachten te voldoen, werd hij betaald door [mededverdachte 12] . De contacten met [medeverdachte 13] en [mededverdachte 12] werden onderhouden door middel van PGP-telefoons. Met betrekking tot de lading op de Antofagasta heeft [medeverdachte 10] – kort samengevat – verklaard dat hem door [mededverdachte 12] en [medeverdachte 13] was gevraagd bij een bedrijf in Panama drie containers met ananassen te bestellen. Dit heeft hij gedaan. Als afleveradres heeft hij zijn vaste klant (te weten [onderneming 5] ) gebruikt. Ter betaling van de zeevracht- en inklaringskosten heeft hij een bedrag van € 10.000,- betaald gekregen van [mededverdachte 12] . Na het lossen van de container aan de Tiendweg heeft [medeverdachte 10] de factuur verstuurd naar de koper van de ananassen.
Deze verklaring wordt op een groot aantal punten ondersteund door de verklaring van [mededverdachte 12] . Hij heeft bevestigd dat er vanaf eind 2014 gesprekken zijn geweest over het opzetten van een drugslijn. Dit waren gesprekken tussen hemzelf, [medeverdachte 10] en [medeverdachte 13] . [mededverdachte 12] heeft verklaard dat hij ten aanzien van de invoer van de container op de Antofagasta handelingen heeft verricht. Hij heeft onder meer een bedrag van € 10.000,- aan [medeverdachte 10] heeft overhandigd. Daarnaast heeft hij, samen met [medeverdachte 13] , een bedrag van € 250.000,- aan [medeverdachte 10] gegeven. Zelf hebben [mededverdachte 12] en [medeverdachte 13] daarvan € 25.000,- elk gehouden. [medeverdachte 10] regelde het vervoer en de inklaring van de containers.
In het dossier zijn OVC-gesprekken opgenomen die weliswaar voornamelijk tussen
[verdachte] en [medeverdachte 2] gaan, maar waarin wordt gesproken over “Robbie”, “Bolle” en “Silva”. Uit de verklaringen van de verdachten zelf, alsmede de verklaring van [medeverdachte 10] kan worden vastgesteld dat met “Robbie” en “Bolle” [medeverdachte 13] wordt bedoeld en met “Silva” de verdachte [mededverdachte 12] . In deze OVC-gesprekken wordt genoemd dat er met hen is afgesproken, dat er boekingsnummers aan hen werden doorgegeven, dat zij de loods regelden en dat er geld aan hen is betaald. Dit geld is betaald na aankomst van de container op de Antofagasta.
Gelet op bovenstaande kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 10] , [mededverdachte 12] en [medeverdachte 13] bezig zijn geweest met de invoer van cocaïne middels de container op de Antofagasta. Hiervoor hebben [mededverdachte 12] en [medeverdachte 13] contacten onderhouden met [verdachte] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 10] heeft er voor gezorgd dat de container met ananassen naar Nederland is vervoerd. In de loods hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 11] de container uitgeladen. Voor dit alles hebben allen een geldbedrag ontvangen.
Het alternatieve scenario zoals dit door de raadsman van [medeverdachte 10] is geschetst in die zin dat het mogelijk zendingen betrof van het bedrijf [onderneming 8] , dan wel dat een verkeerde lading bij [onderneming 5] is afgeleverd, wordt dan ook niet aannemelijk geacht. Het verweer hieromtrent wordt verworpen.
Tevens blijkt uit bovenstaande geenszins dat [mededverdachte 12] slechts een ondergeschikte rol vervulde, zoals door diens raadsman is betoogd. Uit de verklaringen blijkt dat [mededverdachte 12] van het begin af aan betrokken is geweest bij de besprekingen over een drugslijn vanuit Panama. Ook nadien blijft [mededverdachte 12] betrokken en onderhoudt hij contacten met de PGP-telefoon. Tevens onderhoudt hij contacten met [verdachte] en [medeverdachte 2] , van wie hij een bedrag van 250.000 krijgt. Een deel daarvan, 200.000,- betaalt hij aan [medeverdachte 10] en zelf houdt hij – samen met [medeverdachte 13] – elk 25.000 voor gedane arbeid. Tot slot is gebleken dat [mededverdachte 12] met zijn auto achter de vrachtauto met de container heeft gereden. Dit komt overeen met het OVC-gesprek van
7 februari 2015 waarin het volgende wordt gezegd: [verdachte] :
Ja, wat nou, ik zorg dat ik ...er moet toch iemand zijn van ons hoor om het op te halen.[medeverdachte 2] zegt dan:
Stel dat je ziet dat er een auto achter die container aan rijd. [verdachte] :
je bent wel verantwoordelijk er voor.Waarop [medeverdachte 2] antwoordt:
Jaaa en die Silva moet gewoon en die Bolle…komen zitten”.De verklaring van [mededverdachte 12] dat hij daar reed omdat hij een kaartje met gegevens moest wegbrengen, is dan ook niet geloofwaardig. Dit geldt temeer nu dit gestelde kaartje met gegevens pas een dag later zou zijn overhandigd.
Gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage III is feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 – zaak Corruptie
Hiervoor is bij de beoordeling van de zaken Maripa en Marajo reeds ingegaan op de contacten tussen de verdachte en [medeverdachte 8] . Thans wordt meer specifiek ingegaan op het bewijs van feit 4 (de omkoping).
Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft [medeverdachte 8] verklaard dat hij als douanier tegen betaling containers met cocaïne doorliet en dat hij dat deed voor vier mannen, waaronder een man die hij in zijn verhoren aanduidt als ‘de ouwe’. Uit de verklaring van [medeverdachte 9] in combinatie met de OVC op [medeverdachte 8] van 25 februari 2015 blijkt dat met deze ‘ouwe’ wordt bedoeld de verdachte [verdachte] . [medeverdachte 8] heeft verder verklaard dat hij voor het doorlaten van een container zeveneneenhalf procent van de waarde van de verdovende middelen kreeg. Dit laatste vindt steun in het feit dat bij de aanhouding van [medeverdachte 8] meer dan een miljoen euro in contanten is gevonden.
De link tussen de verdachte en [medeverdachte 8] blijkt niet alleen uit de verklaring van
[medeverdachte 9] . Ontmoetingen tussen [medeverdachte 8] en de verdachte zijn door de politie regelmatig waargenomen en de verdachte en [medeverdachte 8] hadden bovendien per PGP contact over de Marajo container (verwezen wordt naar de hiervoor opgenomen bewijsbeoordeling van dat feit).
Dat [medeverdachte 8] door de verdachte is omgekocht, blijkt verder – in samenhang met het voorgaande – uit de OVC-gesprekken in de woning van [medeverdachte 2] . In die OVC-gesprekken wordt vanaf eind november 2014 veelvuldig door de verdachte met medeverdachte
[medeverdachte 2] gesproken over een/die ‘streep’ die samen werkte met de FIOD en het HARC-team, die per container betaald werd, die zeveneneenhalf procent kreeg, die informatie over bedrijven gaf en die geld kreeg. In het OVC-gesprek van 21 februari 2015 feliciteren
[verdachte] en [medeverdachte 2] elkaar en zeggen ‘die streep is goed he’. In de zaak Antofagasta is vastgesteld dat dit OVC-gesprek ziet op de slaagde invoer van een partij cocaïne. De verdachte zegt in dat gesprek dat hij morgen ‘die streep’ gaat betalen en hij vraagt aan
[medeverdachte 2] om groot geld voor ‘streep’. Uit de OVC op [medeverdachte 8] blijkt vervolgens dat [medeverdachte 8] en de verdachte elkaar op 22 februari 2015 hebben ontmoet. [medeverdachte 8] heeft in het ongeplande verhoor van 20 april 2015 bevestigd dat hij ‘een streep’ is.
Iedere uitleg van de zijde van de verdachte [verdachte] voor de ontmoetingen met [medeverdachte 8] , de PGP-berichten en de OVC-gesprekken ontbreekt, terwijl deze wel om een uitleg schreeuwen. Mede gelet op het ontbreken van een dergelijke uitleg en gelet op de verklaring van [medeverdachte 8] , stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de OVC-gesprekken met [medeverdachte 2] [medeverdachte 8] aanduidt als ‘streep’ en dat de hiervoor aangehaalde OVC’s van 21 en 22 februari 2015 daarop zien dat [verdachte] [medeverdachte 8] op 22 februari 2015 heeft betaald voor het doorlaten van de drugs in de Antofagasta.
Gelet op het voorgaande en de bewijsmiddelen opgenomen in bijlage III is feit 4 wettig en overtuigend bewezen.
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/750107-14 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op of omstreeks 17 april 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 400 kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op of omstreeks 20 februari 2015 te Rotterdam en Krimpen aan de Lek,
tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4
van de Opiumwet, een grote hoeveelheid (van een materiaal bevattende) cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
3.
hij in de periode van 2 juni 2014 tot en met 17 april 2015 in
Nederland en te Bélém,
tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het
vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het binnen het
grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
(doen) plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de/het hierboven
bedoelde feit( en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders:
- in persoon, telefonisch en via email (o.a. via encryptie PGP) contacten
onderhouden;
- in Brazilië verbleven;
- geld overgemaakt c.q. laten overmaken naar bedrijven in Brazilië;
- gesprekken gevoerd over het versturen van “dummy's”;
- contact gelegd met personen en bedrijven in Brazilië met als doel een of meer
containers met maripa's en water naar Nederland te verschepen;
- een handelshoeveelheid maripa's georganiseerd/gekocht en een partij flesjes
water aangekocht;
- containers met maripa's (als lijntesters) vanuit Brazilië naar Nederland
verscheept;
- een douane ambtenaar benaderd voor inlichtingen over het laden van
containers, de stand van zaken mb.t. vaarschema's en de tactiek en werkwijzen
van douanecontroles en;
- een loods gehuurd/geregeld voor het lossen van containers;
4.
hij in de periode van 2 juni 2014 tot en met 31 december
2014 in Nederland een ambtenaar, te weten G. [medeverdachte 8] ,
douane ambtenaar,
een belofte heeft gedaan met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening, in strijd
met zijn plicht, iets te doen of na te laten,
immers heeft verdachte aan G. [medeverdachte 8]
geldbedragen beloofd als [medeverdachte 8] in zijn functie bij de afdeling
Pre-Arrival van de Douane (een) bepaalde container(s) zodanig in het systeem zou
beoordelen en/of had beoordeeld dat deze container(s) niet werd(en) gecontroleerd;
en (sinds de wetswijziging van 1 januari 2015)
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 april
2015 in Nederland, een ambtenaar, te weten G. [medeverdachte 8] ,
douane ambtenaar,
een gift of belofte heeft gedaan
met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na
te laten
en
een gift of belofte heeft gedaan
tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 8] in zijn huidige bediening was gedaan of nagelaten,
immers heeft verdachte aan G. [medeverdachte 8]
geldbedragen beloofd en
een geldbedragoverhandigd als [medeverdachte 8] in zijn functie bij de afdeling Pre-Arrival van de Douane (een) bepaalde container(s) zodanig in het systeem zou beoordelen en/of had beoordeeld dat deze container(s) niet werd(en) gecontroleerd.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen of om voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
4.
aan een ambtenaar een belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten
en
aan een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne, verborgen in zeecontainers afkomstig uit Midden-Amerika, in Nederland en bovendien aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen daartoe. De rol van de verdachte binnen de groep van medeplegers was die van initiator en beslisser.
Aldus heeft de verdachte bijgedragen aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs. Het op de markt brengen van harddrugs vormt een ernstige bedreiging van de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogensdelicten. Het is algemeen bekend dat gebruikers van verdovende middelen veelvuldig strafbare feiten plegen om aan geld voor drugs te komen. Dit is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruiker.
De verdachte heeft zich bovendien, teneinde de hiervoor omschreven invoer van harddrugs mogelijk te maken, schuldig gemaakt aan omkoping van een douaneambtenaar. Tegen betaling van aanzienlijke geldbedragen zorgde deze douaneambtenaar ervoor dat containers waarin de verdovende middelen zich bevonden na aankomst en bij afhandeling in de haven van Rotterdam niet werden gecontroleerd.
Met deze omkoping heeft de verdachte de geregelde werking van een orgaan (Douane Nederland) van het staatgezag belemmerd. Dit is een ernstig feit. Het was de omgekochte douaneambtenaar die voor de uitvoering van een integer douanebeleid had te zorgen. Met dit feit heeft de verdachte het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen en daarmee het maatschappelijk draagvlak voor overheidsoptreden aangetast.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
26 februari 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer voor een levensdelict en overige (soortgelijke) strafbare feiten. Uit deze documentatie en de thans uitgesproken veroordelingen komt het beeld van een doorgewinterde crimineel naar voren. Dit sluit ook aan op hetgeen de door de verdachte omgekochte douaneambtenaar heeft verklaard, dat de verdachte bedreigend op hem overkwam.
Gezien de ernst van de feiten dient te worden gereageerd met het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 177 oud en 177 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie voor ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 10/750078-15 primair en subsidiair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummer 10/750107-14 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. N. Doorduijn en S. Jordaan, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Meulendijk en mr. L.S. Zawierko, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 maart 2017.
Bijlage I
Tekst nader omschreven tenlastelegging
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/750107-14 tenlastegelegd dat
l.
Zaak Marajo
hij op of omstreeks 17 april 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 400 kilogram (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art. 2 jo. 10 Opiumwet
2.
Zaak Antofagasta
hij op of omstreeks 20 februari 2015 te Rotterdam en Krimpen aan de lek, tezamen
en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet,
een grote hoeveelheid (van een materiaal bevattende) cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art. 2 jo. 10 Opiumwet
3.
Zaak Maripa
hij in of omstreeks de periode van 2 juni 2014 tot en met 17 april 2015 te Rotterdam,
Krimpen aan de lek, Capelle aan den IJssel, Zevenhuizen en Schiedam, althans in
Nederland en te Bélém, althans in Brazilië,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het
vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden,
bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het
grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld
op de bij de Opiumwet behorende lijst 1 voor te bereiden en/of te bevorderen
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en} te
(doen) plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van de/het hierboven
bedoelde feit( en),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders:
- in persoon, telefonisch en via email (o.a. via encryptie PGP) contacten
onderhouden;
- in Brazilië verbleven;
- geld overgemaakt C.q. laten overmaken naar bedrijven in Brazilië;
- gesprekken gevoerd over het versturen van "dummy's";
- contact gelegd met personen en bedrijven in Brazilië met als doel een of meer
containers met maripa's en water naar Nederland te verschepen;
- een handelshoeveelheid maripa's georganiseerd/gekocht en een partij flesjes
water aangekocht;
- containers met maripa's (als lijntesters) vanuit Brazilië naar Nederland
verscheept;
- een douane ambtenaar benaderd voor inlichtingen over het laden van
containers, de stand van zaken mb.t. vaarschema's en de tactiek en werkwijzen
van douanecontroles en;
- een loods gehuurd/geregeld voor het lossen van containers;
art. 10A Opiumwet
4.
Zaak Corruptie
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 2 juni 2014 tot en met 31 december
2014 te Rotterdam, Schiedam en 's-Gravenzande, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, een ambtenaar, te weten G. [medeverdachte 8] ,
douane ambtenaar,
een gift of belofte heeft gedaan danwel een dienst heeft verleend of aangeboden
met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening, al dan niet in strijd
met zijn plicht, iets te doen of na te laten
en/of
een gift of belofte heeft gedaan danwel een dienst heeft verleend of aangeboden
tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door [medeverdachte 8] al dan niet in strijd met
zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening was gedaan of nagelaten,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders aan G. [medeverdachte 8] (een)
geldbedrag(en) beloofd en overhandigd als [medeverdachte 8] in zijn functie bij de afdeling
Pre-Arrival van de Douane (een) bepaalde container(s) zodanig in het systeem zou
beoordelen en/of had beoordeeld dat deze container(s) niet werd(en) gecontroleerd;
art. 177 en art. 177a Sr
en (sinds de wetswijziging van 1 januari 2015)
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2015 tot en met 17 april
2015 te Rotterdam, Schiedam en 's-Gravenzande, althans in Nederland, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, een ambtenaar, te weten G. [medeverdachte 8] ,
douane ambtenaar,
een gift of belofte heeft gedaan danwel een dienst heeft verleend of aangeboden
met het oogmerk om die ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na
te laten
en/of
een gift of belofte heeft gedaan danwel een dienst heeft verleend of aangeboden
tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door die [medeverdachte 8] in zijn huidige of
vroegere bediening was gedaan of nagelaten,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders aan G. [medeverdachte 8] (een)
geldbedrag(en) beloofd en overhandigd als [medeverdachte 8] in zijn functie bij de afdeling
Pre-Arrival van de Douane (een) bepaalde container(s) zodanig in het systeem zou
beoordelen en/of had beoordeeld dat deze container(s) niet werd(en) gecontroleerd.
art. 177 Sr
Bijlage II
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt onder parketnummer 10/750078-15 tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 30 maart 2015 te Simonshaven, gemeente Nissewaard, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade Rene
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
Rene [slachtoffer] door middel van een afspraak naar een plek heeft
gelokt/meegenomen, waarna verdachtes mededader ( [medeverdachte 1] ) met een
vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van [slachtoffer] 's lichaam, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Sr
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 maart 2015 te Simonshaven, gemeente Nissewaard, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk Rene [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet Rene [slachtoffer] door middel van een afspraak naar een plek
heeft gelokt/meegenomen, waarna verdachtes mededader ( [medeverdachte 1] ) met
een vuurwapen kogels heeft afgevuurd in de richting van [slachtoffer] 's lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 287 Sr

Voetnoten

1.Dit tijdsverschil blijkt uit p. 958 (6:57:43 PM UTC+0 – op de telefoon [medeverdachte 3] ) en p. 833 (7:05:13 PM UTC+0 – op de telefoon van [medeverdachte 8] ) uit het zaaksdossier Marajo.