In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van witwaspraktijken en het in bezit hebben van wapens en munitie, heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2017 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend is bewezen dat zij de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De zittingen vonden plaats op verschillende data in 2016 en 2017, waarbij de rechtbank de bewijsvoering en de argumenten van zowel de officier van justitie als de verdediging heeft overwogen. De officier van justitie had vrijspraak gevorderd voor het eerste feit en bewezenverklaring voor het tweede feit, maar de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor beide tenlasteleggingen. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen, omdat er geen causaal verband kon worden aangetoond tussen de vermeende misdrijven en de feiten waarvoor zij werd aangeklaagd. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich op haar zwijgrecht had beroepen, wat haar niet in staat stelde om de beschuldigingen te weerleggen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de verdachte van beide tenlastegelegde feiten vrijgesproken.