2.9.Voor zover niettemin aangenomen zou moeten worden dat in dit geval wél sprake is van schending door [getuige 3] van een norm die strekt tot bescherming van de onderhavige financiële belangen van [getuigen] , acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat in de verklaringsprocedure zou zijn geoordeeld dat het beroep op verrekening van de vordering van [getuige 3] tot uitkering van zijn vermogen (welke vordering door het beslag is getroffen) met de vorderingen tot schadevergoeding van [getuigen] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, rekening houdende met de navolgende feiten en omstandigheden:
a. [getuigen] hebben [getuige 3] geholpen te vluchten en zich aan justitiële vervolging te onttrekken; dit is gedaan direct na 1 oktober 2002, door [getuige 3] van contant geld voor zijn vlucht te voorzien; uit het strafdossier blijkt dat [getuigen] tot de arrestatie van [getuige 3] op 29 januari 2003 [getuige 3] ondersteunden, onder andere bij de voorbereiding van de verkoop van het aan hem toebehorende pand aan de [adres en woonplaats] ;
b. het pand aan de [adres en woonplaats] is op 1 augustus 2003 aan een derde geleverd; de verkoopopbrengst (de € 193.382,64) hebben [getuigen] voor [getuige 3] ontvangen; het bedrag van € 193.382,64 is niet gestort op een aparte bankrekening ten gunste van [getuige 3] ; er heeft vanaf 2003 vermenging plaatsgevonden met het vermogen van [getuigen] en het vermogen van [getuige 3] is niet afzonderlijk geadministreerd;
c. [getuigen] hebben op de comparitie van 10 april 2008 in de procedure bij de rechtbank Arnhem verklaard dat hoewel de opbrengst uit de verkoop van het pand juridisch aan [getuige 3] toekomt, zij dit bedrag ervaren als geld dat in wezen aan hen toekomt;
d. pas nadat de moeder van [het slachtoffer] op 28 mei 2008 derdenbeslag had gelegd op de verkoopopbrengst hebben [getuigen] een beroep op verrekening met eigen vorderingen tot schadevergoeding gedaan;
e. [getuigen] hebben hun standpunt aangaande de omvang van het door hen beheerde vermogen van [getuige 3] regelmatig aangepast: in hun verklaring conservatoir derdenbeslag van 12 juni 2008 is aangegeven dat zij [getuige 3] € 44.671,15 verschuldigd waren; volgens een andere opgave van [getuigen] bedroeg het vermogen van [getuige 3] in dat zelfde jaar (2008) veel meer, namelijk € 165.076,10 (zie productie 6 in de conclusie van antwoord in de procedure ex art. 477a Rv bij de kantonrechter Wageningen); in diezelfde procedure nemen [getuigen] vervolgens nog het standpunt in dat niets aan [getuige 3] zijn verschuldigd aangezien zij nog een vordering hebben op [getuige 3] van € 37.493,23;
f. [getuigen] waren bekend met de aard van de vordering waarvoor de beslaglegging is gedaan, te weten schadevergoeding voor de door de moeder van [het slachtoffer] geleden en nog te lijden schade als gevolg van het door hun zoon [getuige 3] gepleegde levensdelict,
g. het leed dat [eiseres] is aangedaan en de schade die haar is berokkend door het doden van haar dochter zijn buitengewoon groot. Blijkens het deskundigenrapport de dato 19 maart 2009 van prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater, is [eiseres] gediagnosticeerd met “
ernstige psychiatrische ziekte” die “
causaal is gerelateerd aan de ervaringen die zij in aansluiting aan de moord op haar dochter op 1 oktober 2002 heeft ondergaan.” Ook staat in dit deskundigenrapport dat sprake is van een inmiddels chronische situatie, dat weliswaar theoretisch denkbaar is dat betrokkene enige verlichting zou kunnen ondervinden van een behandeling met serotonere antidepressiva, maar dat daarvan geen al te grote veranderingen te verwachten vallen.