ECLI:NL:RBROT:2017:1676

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
C/10/483532 / HA ZA 15-900
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidenten tot rectificatie en schorsing in civiele procedure tussen meerdere besloten vennootschappen en naamloze vennootschap

In deze civiele procedure, die diende voor de Rechtbank Rotterdam, zijn meerdere partijen betrokken, waaronder Klaassen Bouwmaatschappij Arnhem B.V. en verschillende andere vennootschappen. De zaak betreft incidentele procedures tot rectificatie en schorsing van het geding. Klaassen verzet zich tegen de rectificatie van de partij die een conclusie heeft genomen en tegen de schorsing van het geding op basis van artikel 225 Rv na een afsplitsing van ASR Vastgoed Ontwikkeling N.V. naar ASR Vastgoed Projecten B.V. De rechtbank heeft op 1 maart 2017 vonnis gewezen, waarin het verzet van Klaassen tegen de rectificatie ongegrond werd verklaard en het verzet tegen de schorsing van het geding werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de conclusie van antwoord mede namens ASR Vastgoed Ontwikkeling N.V. was genomen en dat de procedure niet kon worden voortgezet zonder formele schorsing en hervatting. De rechtbank benadrukte dat de betrokken partijen, waaronder Klaassen, niet wezenlijk benadeeld zijn door de gang van zaken en dat de procedure tegen de vier gedaagden gelijktijdig moet worden afgedaan. De beslissing omtrent de kosten van de incidenten werd aangehouden, en de zaak werd opnieuw op de rol gezet voor conclusie van repliek op 12 april 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team haven en handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/483532 / HA ZA 15-900
Vonnis in incident van 1 maart 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KLAASSEN BOUWMAATSCHAPPIJ ARNHEM B.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. A. ter Mors te Deventer,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILLIAM HOUSE XVIII B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J. Weermeijer te Hoofddorp,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WILLIAM PROPERTIES B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J. Weermeijer te Hoofddorp,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN OMME & DE GROOT PARTICIPATIEMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.J. Leeman te Rotterdam,
4. de naamloze vennootschap
ASR VASTGOED ONTWIKKELING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
eiseres in het incident tot rectificatie,
advocaat mr. J. Weermeijer te Hoofddorp,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASR VASTGOED PROJECTEN B.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres in het incident tot schorsing,
advocaat mr. J. Weermeijer te Hoofddorp,
Partijen zullen hierna Klaassen, William House, William Properties, Van Omme & De Groot, ASR VO en ASR VP genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 10 augustus 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 10 februari 2016 van William House, William Properties en ASR VO, met producties;
  • de conclusie van antwoord van 10 februari 2016 van Van Omme & De Groot, met een productie;
  • de akte houdende rectificatie en tevens akte schorsing rechtsgeding van 22 juni 2016 van ASR VO en ASR VP, met producties;
  • de akte houdende rectificatie van 6 juli 2016 van ASR VO;
  • de antwoordakte ter zake akte houdende rectificatie, tevens antwoordakte ter zake verzochte akte rectificatie van de rectificatie, tevens antwoordakte ter zake akte houdende schorsing, tevens voorwaardelijke akte tot splitsing van de zaak van 6 juli 2016 van Klaassen, met producties;
  • de akte van 31 augustus 2016 van ASR VO en ASR VP, met een productie;
  • de akte in de incidenten betreffende de verzoeken tot rectificatie, (voorwaardelijke) splitsing van de zaak en schorsing van 28 september 2016 van Klaassen, met producties;
  • het pleidooi in de incidenten van 31 januari 2017 en de bij die gelegenheid door ASR VO en ASR VP overgelegde pleitnota en de door Klaassen overgelegde pleitnotitie en aanvullende pleitnotitie I.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de incidenten.

2.De beoordeling in de incidenten

2.1.
Bij akte houdende rectificatie van 22 juni 2016 verzoekt ASR VO akte van het volgende:
'3.
ASR VO rectificeert hierdoor het voorblad van de conclusie van antwoord van 10 februari 2016, in die zin dat in plaats van:
3. de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid ASR VASTGOED
PROJECTEN B.V. (voorheen ASR
Vastgoedontwikkeling N.V.)
gedaagde sub 3
gevestigd te Utrecht
hierna: "ASR"
gelezen dient te worden: 3. de naamloze vennootschap Vastgoed Ontwikkeling N.V., gedaagde sub 3, thans gevestigd te 's-Gravenhage, hierna: "ASR".
4.
Voorts dient onder 4.2.3 in de conclusie van antwoord na de woorden: "rechtsopvolger in de onderhavige procedure" de woorden toegevoegd te worden: "nadat ASR Vastgoed Projecten B.V. het geding met Klaassen op de in de wet voorziene wijze geschorst en vervolgens hervat heeft".
2.2.
Klaassen verzet zich tegen de rectificatie. Klaassen motiveert dat - kort weergegeven - als volgt. Rectificatie is in de gegeven omstandigheden niet toegestaan. Er is geen sprake van een vergissing aan de zijde van ASR VO. ASR VO heeft er bewust van afgezien een conclusie van antwoord te nemen. Zij en ASR VP zijn ervan uitgegaan dat ASR VP in de onderhavige procedure reeds de rechtsopvolger van ASR VO was. Er is vervolgens voor gekozen dat ASR VP en niet ASR VO een conclusie van antwoord nam. Dat dit bewust is geschied, blijkt uit de conclusie van antwoord van ASR VP onder 4.2.2 en 4.2.3. De consequentie van het niet nemen van de conclusie van antwoord door ASR VO is neergelegd in artikel 133 lid 4 Rv: het recht om een conclusie van antwoord te nemen is voor ASR VO vervallen. Uit artikel 128 lid 3 vloeit voort dat ASR VO niet het recht heeft om alsnog ten principale te antwoorden en dat tevens het recht is vervallen om excepties aan te voeren. Klaassen concludeert dat ASR VO als partij in deze procedure de tegen haar ingestelde vordering niet heeft weersproken en in deze instantie ook niet meer mag weerspreken. Om die reden verzoekt Klaassen voorwaardelijk, voor het geval dat de rechtbank de door ASR VO verzochte rectificatie niet toestaat, om de procedure te splitsen. In de visie van Klaassen kan de zaak tegen ASR VO thans apart van de zaken tegen de overige gedaagden worden afgedaan. Dat wil zeggen dat de vorderingen van Klaassen tegen ASR VO, nu daartegen in deze instantie geen verweren meer mogen worden gevoerd, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis kunnen worden toegewezen, terwijl tussen Klaassen en de overige gedaagden, die wel een conclusie van antwoord hebben genomen, kan worden voortgeprocedeerd.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusie van antwoord wel degelijk mede namens ASR VO is genomen. Daarvoor is het volgende redengevend.
2.4.
ASR VO was een van de vier gedaagde partijen. Mr. Weermeijer heeft zich voor haar en voor twee medegedaagden gesteld als advocaat. Na dagvaarding, maar voordat is geconcludeerd voor antwoord, heeft met betrekking tot ASR VO een afsplitsing in de zin van artikel 2:334a lid 3 BW plaatsgevonden. Daarbij is beoogd een deel van het vermogen van ASR VO onder algemene titel te doen overgaan op ASR VP. In het verlengde daarvan hebben ASR VO en ASR VP en hun advocaten gemeend dat vanaf dat moment niet langer ASR VO, maar ASR VP de materiële tegenpartij was van Klaassen in de onderhavige procedure. In essentie is dat wat op het voorblad van de conclusie van antwoord en onder 4.2.2 en 4.2.3 van die conclusie van antwoord tot uitdrukking is gebracht. De materiële rechtsopvolger wordt als zodanig echter niet van rechtswege partij in een aanhangig geding in de plaats van de oorspronkelijke partij in wier rechten zij is getreden. Voor een formele vervanging van de partij is in een dergelijk geval nodig dat de procedure ex artikel 225 lid 1 aanhef en sub c juncto lid 2 Rv wordt geschorst, waarna de procedure ex artikel 227 lid 1 Rv kan worden hervat.
2.5.
Nu ten tijde van het nemen van de conclusie van antwoord (nog) geen (formele) schorsing en hervatting hadden plaatsgevonden, was voor alle daarbij betrokken partijen, die immers werden bijgestaan door advocaten, duidelijk - althans behoorde duidelijk te zijn - dat de conclusie van antwoord (nog) niet kon worden genomen door ASR VP als rechtsopvolger in de procedure van ASR VO. Dat wil zeggen, in ieder geval niet indien Klaassen niet zou instemmen met het op informele wijze in de plaats van ASR VO stellen van de als rechtsopvolger aangeduide ASR VP. Klaassen en haar advocaten hebben uit de conclusie van antwoord dan ook niet anders kunnen afleiden dan dat deze in formele zin geacht moest worden te zijn genomen door de drie gedaagde partijen voor wie mr. Weermeijer zich had gesteld, met dien verstande dat in de conclusie tot uitdrukking was gebracht de visie van ASR VO en ASR VP dat niet langer ASR VO, maar ASR VP de materieel belanghebbende partij was en dat de wens bestond om ASR VP ook als formele procespartij in de plaats te stellen van ASR VO. Tot verwarring bij (de advocaten van) Klaassen kan de aanduiding op de conclusie van antwoord in redelijkheid niet hebben geleid. Klaassen wist immers dat ongeacht het antwoord op de vraag of afsplitsing tot gevolg had gehad dat ASR VP voortaan (ook) materieel belanghebbende was, zolang schorsing van de procedure niet had plaatsgevonden niet ASR VP, maar ASR VO de formele procespartij was.
2.6.
De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat formele 'rectificatie' van het voorblad van de conclusie van antwoord en van de inhoud van het in de conclusie onder 4.2.3 vermelde overbodig is. Hetgeen ASR VO met die rectificatie beoogt duidelijk te maken, was voor alle betrokken advocaten (en daarmee voor partijen) en voor de rechtbank reeds duidelijk. Niettemin stond het ASR VO vrij om door middel van de akte van rectificatie nog eens te expliciteren dat zij en ASR VP zich er (inmiddels) van bewust waren dat schorsing en hervatting nog niet hadden plaatsgevonden en dat ASR VO derhalve de formele procespartij is namens wie de conclusie van antwoord (mede) is genomen. Voor zover daar al twijfel over kon bestaan bij (de advocaten van) Klaassen, was daarmee iedere twijfel weggenomen. Klaassen wordt door deze gang van zaken niet benadeeld.
2.7.
Hoewel het begrijpelijk is dat Klaassen er belang bij denkt te hebben dat ASR VO het recht wordt ontzegd om van antwoord te concluderen, is dat in de gegeven omstandigheden geen belang dat in rechte bescherming verdient. Processuele regels strekken ertoe het mogelijk te maken dat partijen hun materiële geschillen in een eerlijke procedure ter beslechting kunnen voorleggen aan een onafhankelijke rechter. Tegen die achtergrond ligt het niet in de rede om aan een (vermeende) processuele onzorgvuldigheid van een procespartij, waardoor de wederpartij niet wezenlijk wordt benadeeld, zeer ingrijpende negatieve gevolgen voor die procespartij te verbinden.
2.8.
Met betrekking tot dit formele geschilpunt, waarover het debat om praktische redenen als incident is behandeld en wordt afgedaan, wordt Klaassen derhalve in het ongelijk gesteld. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het voorwaardelijk verzoek van Klaassen tot splitsing. De rechtbank merkt nog op dat splitsing ook niet in de rede zou liggen. De tegen vier gedaagde partijen ingestelde vorderingen zijn verknocht. Het is wenselijk dat op de vorderingen tegen die vier gedaagden in deze instantie gelijktijdig wordt beslist.
2.9.
De akte houdende rectificatie van 22 juni 2016 van ASR VO, is tevens een akte schorsing rechtsgeding van ASR VP. ASR VP vraagt akte van het volgende (akte van 22 juni 2016 onder 20):
'ASR VASTGOED PROJECTEN B.V. SCHORST OP DE VOET VAN ART. 225 LID 1 SUB C RV. HET GEDING HETWELK BIJ UW RECHTBANK AANHANGIG IS TUSSEN DE NAAMLOZE VENNOOTSCHAP ASR VASTGOED ONTWIKKELING N.V. EN KLAASSENGROEP B.V.'
2.10.
Klaassen verzet zich tegen de schorsing. Klaassen voert primair aan dat de afsplitsing ex artikel 2:334a lid 3 BW van ASR VO naar ASR VP niet het beoogde rechtsgevolg heeft gehad. In de visie van Klaassen zijn de rechten en verplichtingen van ASR VO jegens Klaassen derhalve niet onder algemene titel overgegaan op ASR VP. 'Secundair' voert Klaassen aan dat ook indien de rechten en verplichtingen van ASR VO jegens Klaassen door afsplitsing onder algemene titel zijn overgegaan op ASR VP, ASR VO op grond van artikel 2:334t BW onverminderd aansprakelijk blijft jegens Klaassen. Daarom doet zich in de visie van Klaassen niet de in artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv bedoelde situatie voor dat ten gevolge van de rechtsopvolging onder algemene titel de betrekkingen waarin ASR VO het geding voerde ophouden. Voorts voert Klaassen aan dat ASR VO geen rechtens te respecteren belang heeft bij de schorsing, dat zij misbruik van procesrecht maakt door de schorsing te verzoeken en dat een goede procesorde zich tegen de schorsing verzet.
2.11.
De rechtbank zal het verzet tegen de schorsing van het geding verwerpen. Daartoe is het volgende redengevend.
2.12.
De door ASR VP ingeroepen schorsingsgrond van artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv luidt als volgt:
'1. Gronden voor schorsing van het geding zijn:
(…)
c. het ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde, hetzij ten gevolge van rechtsopvolging onder algemene titel op een ander, hetzij door een andere oorzaak.'
2.13.
ASR VP beroept zich erop dat door afsplitsing sprake is van rechtsopvolging onder algemene titel waardoor de betrekkingen waarin ASR VO het geding voerde zijn opgehouden.
2.14.
Klaassen wijst erop dat hetgeen bij de afsplitsing overgedragen wordt, uit de splitsingsakte moet worden herleid en met de objectieve uitlegmethode moet worden vastgesteld. Dat is in de visie van Klaassen in het geval van de onderhavige afsplitsing niet mogelijk. De onbepaalbaarheid van hetgeen is overgedragen van ASR VO naar ASR VP maakt de splitsing nietig c.q. non-existent, althans op basis van de splitsingsakte kan naar het oordeel van Klaassen niet worden bepaald dat de schuldverplichting jegens Klaassen op ASR VP is overgegaan, zoals door ASR VO en ASR VP is gesteld, zodat de overgang onder algemene titel niet kan worden aangenomen.
2.15.
De rechtbank deelt de visie van Klaassen niet. Van de splitsingsakte maakt bijlage C deel uit. Die bijlage vermeldt - kort weergegeven - dat de activa en passiva die door de splitsende vennootschap (ASR VO) worden behouden betrekking hebben op de in die bijlage specifiek aangeduide projecten. Alle overige vermogensbestanddelen en rechtsverhoudingen van de splitsende vennootschap zullen volgens bijlage C overgaan op de verkrijgende vennootschap (ASR VP). Hetgeen bij de afsplitsing overgedragen wordt, kan daarmee objectief uit de splitsingsakte worden herleid. Dat bijlage C tevens vermeldt dat hetgeen onderdeel uitmaakt van en betrekking heeft op elk van de genoemde projecten nader is vastgelegd in de projectadministratie van elk project, doet niet af aan de objectieve bepaalbaarheid uit de splitsingsakte van hetgeen is overgedragen. Juist is weliswaar dat de projectadministratie van elk project die in bijlage C is genoemd niet aan de splitsingsakte is gehecht, maar dat is niet noodzakelijk voor de bepaalbaarheid. Voorts is evident dat zulks in praktische zin onmogelijk zou zijn. Dat is dan ook geen eis die door wet of jurisprudentie wordt gesteld. Dat het project waarop de door Klaassen gepretendeerde vorderingen betrekking hebben niet is gespecificeerd op bijlage C, is tussen partijen niet in geschil. Derhalve moet worden aangenomen dat met betrekking tot die vorderingen een overgang onder algemene titel van ASR VO naar ASR VP heeft plaatsgevonden.
2.16.
De genoemde overgang onder algemene titel heeft tot gevolg dat de betrekkingen waarin ASR VO het geding voerde zijn opgehouden in de zin van artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv.
2.17.
Klaassen wijst er terecht op dat voor zover aansprakelijkheid van Klaassen bestond, de afsplitsing en de overgang onder algemene titel naar ASR VP niet zonder meer tot gevolg heeft dat aan iedere mogelijke aansprakelijkheid van ASR VO een einde is gekomen. Immers, uit artikel 2:334t lid 1 juncto lid 2 juncto lid 5 BW vloeit voort dat voor deelbare verbintenissen de verkrijgende rechtspersoon waarop de verbintenis is overgegaan (ASR VP) voor het geheel aansprakelijk is en dat de andere rechtspersoon (ASR VO) hoofdelijk aansprakelijk is tot de waarde van het vermogen dat hij bij de splitsing heeft behouden, met dien verstande dat laatstgenoemde op grond van lid 4 niet tot nakoming gehouden is voordat eerstgenoemde in de nakoming van de verbintenis is tekortgeschoten.
2.18.
De rechtbank is echter van oordeel dat voornoemde uit de wet voortvloeiende subsidiaire aansprakelijkheid van ASR VO niet meebrengt dat dat de betrekkingen waarin ASR VO het geding voerde moeten worden geacht niet te zijn opgehouden in de zin van artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv. Met de regeling van de schorsing is mede beoogd dat de rechtsopvolger onder algemene titel door middel van schorsing de gelegenheid kan verkrijgen om onderzoek te doen naar de stand van de zaak en zich te beraden over (de wijze van) voortzetting dan wel stopzetting ervan. Daarnaast is het in het algemeen wenselijk dat de rechtsopvolger onder algemene titel, als in ieder geval de primair materieel belanghebbende partij, de mogelijkheid heeft om desgewenst het geding te schorsen en op eigen naam als partij voort te zetten en zo het verdere procesbeleid zelf direct te bepalen (en daarvan de kosten en het risico te dragen).
2.19.
De consequentie van schorsing en hervatting zou in dit geval inderdaad zijn dat ASR VO als partij uit de procedure verdwijnt. Daarmee verliest Klaassen in beginsel de mogelijkheid om binnen deze procedure door middel van louter een wijziging van de grondslag van de eis haar vorderingen tegen ASR VO te vervolgen op de grondslag van artikel 2:334t BW. Daar staat tegenover dat Klaassen in deze procedure haar vorderingen primair kan vervolgen tegen ASR VP, hetgeen in overeenstemming is met de ratio van de wettelijke regeling van de splitsing die meebrengt dat de eventuele uit de wettelijke regeling van de splitsing voortvloeiende in stand gebleven aansprakelijkheid van ASR VO een subsidiair karakter heeft verkregen. Er bestaat onvoldoende grond om met betrekking tot een geval als het onderhavige artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv zo uit te leggen dat de betrekkingen waarin de oorspronkelijk partij (ASR VO) het geding voerde moeten worden geacht niet te zijn opgehouden.
2.20.
Met haar verweren dat ASR VO geen rechtens te respecteren belang heeft bij de schorsing en dat zij misbruik van procesrecht maakt door de schorsing te verzoeken, miskent Klaassen dat niet ASR VO, maar ASR VP het geding heeft geschorst. Er is geen reden om aan te nemen dat ASR VP geen belang bij de schorsing heeft of dat zij door deze in te roepen misbruik van procesrecht maakt. Evenmin valt in te zien dat een goede procesorde zich tegen de schorsing verzet. Het enkele feit dat ASR VP het geding al eerder had kunnen schorsen dan zij heeft gedaan, is daarvoor onvoldoende.
2.21.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van de incidenten aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
2.22.
Klaassen heeft verzocht om tussentijds hoger beroep van dit vonnis toe te staan voor het geval - kort weergegeven - de visie van Klaassen niet zou worden gevolgd. De rechtbank is van oordeel dat zich geen bijzonder geval voordoet waarin het gerechtvaardigd is om in afwijking van de hoofdregel tussentijds hoger beroep open te stellen.

3.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten
3.1.
verstaat dat het verzet van Klaassen tegen de rectificatie ongegrond is,
3.2.
verwerpt het verzet van Klaassen tegen schorsing van het geding,
3.3.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.4.
verstaat dat het geding tussen Klaassen en ASR VO is geschorst,
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
12 april 2017voor conclusie van repliek tussen enerzijds Klaassen en anderzijds William House, William Properties en Van Omme & De Groot.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman, mr. W.J. van den Bergh en mr. A. Lablans en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017.
[1729; 2504; 1488]