ECLI:NL:RBROT:2017:1669

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2017
Publicatiedatum
3 maart 2017
Zaaknummer
ROT 17/598
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maximale dwangsom na beroep tegen niet tijdig nemen van dwangsombesluit

In deze zaak heeft eiseres op 23 januari 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar verzoek om een dwangsom toe te kennen, in verband met de overschrijding van de beslistermijn op haar bijstandsaanvraag van 8 augustus 2016. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, heeft op 9 februari 2017 drie besluiten genomen: de afwijzing van de bijstandsaanvraag, de terugvordering van € 1.670,92 aan voorschotten, en de toekenning van een dwangsom van € 1.260,00, die werd verrekend met openstaande vorderingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder aan eiseres een dwangsom heeft toegekend, waardoor het belang van eiseres bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit is komen te vervallen. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep in dat opzicht kennelijk niet-ontvankelijk is.

De rechtbank heeft verder overwogen dat, op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het beroep ook betrekking heeft op het dwangsombesluit, tenzij met dat besluit geheel aan het beroep is tegemoetgekomen. Aangezien de maximale dwangsom is toegekend, is er geen aanleiding meer voor een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verrekening van de dwangsom met de voorschotten een bijkomende beschikking betreft, waartegen eiseres mogelijk bezwaar zal maken. Daarom heeft de rechtbank besloten om de beslissing op het beroep met betrekking tot het dwangsombesluit door te verwijzen naar de verweerder ter behandeling als bezwaar.

Ten slotte heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 123,75, en bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46,00 vergoedt. De uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, en is openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/598
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2017 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen
[eiseres], te [woonplaats] eiseres,
gemachtigde: mr. P.M. Iwema,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 januari 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek haar een dwangsom toe te kennen in verband met de overschrijding van de beslistermijn op haar bijstandsaanvraag van 8 augustus 2016.
Bij drie onderscheiden besluiten van 9 februari 2017 heeft verweerder de bijstandsaanvraag afgewezen (afwijzingsbesluit), een bedrag van € 1.670,92 aan voorschotten teruggevorderd (terugvorderingsbesluit) en aan eiseres een dwangsom toegekend van € 1.260,00, die verweerder heeft verrekend met de openstaande vorderingen (dwangsombesluit).

Overwegingen

1. Nu verweerder aan eiseres een dwangsom heeft toegekend, stelt de rechtbank vast dat verweerder geheel aan het beroep tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit is tegemoetgekomen. Om deze reden is het belang van eiseres bij een beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit komen te ontvallen. In zoverre dient het beroep wegens het ontbreken van procesbelang kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep mede betrekking op het dwangsombesluit, tenzij met dat besluit geheel aan het beroep is tegemoetgekomen. Omdat verweerder de maximale dwangsom heeft toegekend doet zich een dergelijke situatie voor. De omstandigheid dat eiseres zich niet kan vinden in de verrekening en in de afwijzing van haar bijstandsaanvraag maakt dit niet anders, omdat dit andere besluiten behelzen dan waarop het beroep wegens het niet tijdig beslissen is gericht.
3. Op grond van artikel 4:125, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van eiseres tegen het dwangsombesluit mede betrekking op de daarin vervatte bijkomende beschikking tot verrekening van de dwangsom met de aan eiseres uitbetaalde voorschotten.
4. Nu eiseres het niet eens is met de afwijzing van haar bijstandsaanvraag en zij daartegen mogelijkerwijs bezwaar zal maken, ziet de rechtbank aanleiding toepassing te geven aan artikel 4:125, derde lid, van de Awb door de beslissing op het beroep met betrekking tot het dwangsombesluit door te verwijzen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
5. Verweerder heeft pas een dwangsom toegekend, nadat eiseres beroep had ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank ziet hierin aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 123,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,00 en wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat het ingestelde beroep van
zeer licht gewicht is, nu dit geding slechts ziet op het niet tijdig beslissen van verweerder op het verzoek om toekenning van een dwangsom.
6. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit niet-ontvankelijk,
 verwijst het beroep tegen het dwangsombesluit naar verweerder ter behandeling als bezwaar,
 bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46,00 vergoedt,
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 123,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.