In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2017, stond de verdachte terecht op beschuldiging van meerdere feiten, waaronder bedrog en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft de zaak in meervoudige kamer behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jansen. De officier van justitie, mr. E. Baars, eiste vrijspraak voor de eerste drie tenlastegelegde feiten en een taakstraf voor het vierde feit, valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gevoerd op 8 februari 2017 en de tenlastelegging is op 14 december 2015 gewijzigd.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen voor de feiten 1, 2 en 3, en sprak hem daarvan vrij. Voor het vierde feit, valsheid in geschrifte, concludeerde de rechtbank dat de bewijsvoering onvoldoende was. De getuige die de verdachte had beschuldigd, had niet voldoende duidelijkheid verschaft over de e-mail die in het dossier was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte de e-mail had opgesteld, en sprak hem ook voor dit feit vrij.
De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging, maar concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E. Kerens, en is openbaar gemaakt op de zitting van 22 februari 2017.