ECLI:NL:RBROT:2017:1655

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
10/184202-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in strafzaak wegens valsheid in geschrifte en bedrog

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 februari 2017, stond de verdachte terecht op beschuldiging van meerdere feiten, waaronder bedrog en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft de zaak in meervoudige kamer behandeld, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Jansen. De officier van justitie, mr. E. Baars, eiste vrijspraak voor de eerste drie tenlastegelegde feiten en een taakstraf voor het vierde feit, valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting gevoerd op 8 februari 2017 en de tenlastelegging is op 14 december 2015 gewijzigd.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend was bewezen voor de feiten 1, 2 en 3, en sprak hem daarvan vrij. Voor het vierde feit, valsheid in geschrifte, concludeerde de rechtbank dat de bewijsvoering onvoldoende was. De getuige die de verdachte had beschuldigd, had niet voldoende duidelijkheid verschaft over de e-mail die in het dossier was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte de e-mail had opgesteld, en sprak hem ook voor dit feit vrij.

De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging, maar concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan de hem ten laste gelegde feiten. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E. Kerens, en is openbaar gemaakt op de zitting van 22 februari 2017.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/184202-15
Datum uitspraak: 22 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [woonplaats] ,
raadsman mr. M. Jansen, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 14 december 2015 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.

4.Ontvankelijkheid openbaar ministerie

Door de verdediging is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het, ondanks het verzoek hiertoe van de politierechter op 15 december 2015, geen proces-verbaal van relaas aan het dossier heeft toegevoegd.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Nu geen sprake is van een inbreuk op de verdedigingsrechten (die zodanig ernstig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van art. 6 EVRM), is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging. Het verweer wordt verworpen.

5.Vrijspraak

5.1
Het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.2
Het onder 4 ten laste gelegde
Officier van Justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder 4 ten laste gelegde valsheid in geschrift wel wettig en overtuigend kan worden bewezen en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Feit 4 ziet op een e-mailbericht van [valse naam verdachte] van de [naam gemeente] aan de verdachte, gedateerd 15 november 2012. In het dossier zit een schriftelijke verklaring van getuige [naam getuige] waarin hij stelt dat de verdachte ten overstaan van hem zou hebben erkend dat de mail van [valse naam verdachte] van de [naam gemeente] , met daarin vermeld de bestelling naar [naam rechtspersoon 1] , niet van deze afkomstig was maar dat hij dat mailbericht zelf in elkaar had geknutseld. Deze verklaring heeft de getuige ten overstaan van de rechter-commissaris herhaald. Nu [naam getuige] uit eigen wetenschap heeft verklaard en bovendien op eigen initiatief met die mail naar de politie is gegaan, is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze verklaring van getuige [naam getuige] .
Beoordeling
De verdachte heeft op de terechtzitting ontkend dat hij de e-mail van 15 november 2012 van [valse naam verdachte] heeft opgesteld.
In het dossier bevindt zich een faxbericht van 31 januari 2013 afkomstig van de [naam gemeente] aan [naam rechtspersoon 2] te [vestigingsplaats] , waarin wordt gesteld dat het door hen aan de [naam gemeente] doorgezonden e-mailbericht niet door [valse naam verdachte] is verzonden. Echter, uit deze brief, noch uit het dossier blijkt welk mailbericht de [naam gemeente] doorgezonden heeft gekregen, zodat niet kan worden vastgesteld dat het voorgaande betrekking zou hebben op de vermeende e-mail van 15 november 2012.
Verder bevindt zich in het dossier de schriftelijke verklaring van getuige [naam getuige] waarin hij schrijft dat de verdachte tijdens een bespreking met hem en [naam zakenpartner 1] heeft erkend dat hij de e-mail van [valse naam verdachte] met daarin de bestelling naar [naam rechtspersoon 1] zelf in elkaar heeft geknutseld. Verdachte heeft dit echter ontkend. Aangezien de verklaring van [naam getuige] bovendien niet nader is gespecificeerd en ook uit zijn verhoor bij de rechter-commissaris niet blijkt welke e-mail hij bedoelt, is onvoldoende duidelijk of deze verklaring van [naam getuige] betrekking heeft op de vermeende e-mail van 15 november 2012.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 4 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen zodat de verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.

6.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

7.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. M.M. Koevoets en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Kerens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2017.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks [pleegdatum 2] , althans in/of omstreeks de periode van [pleegdatum 1] tot en met [pleegdatum 2] , te Rotterdam, althans in Nederland een brief gedateerd [pleegdatum 2] van [naam rechtspersoon 1] . aan [naam rechtspersoon 3] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in die brief vermeld:
“Naar aanleiding van een aantal ontwikkelingen bij onze firma’s te weten [naam rechtspersoon 4] , [naam rechtspersoon 5] , [naam rechtspersoon 1] , en [naam rechtspersoon 6] hebben wij besloten dat de commerciële werkzaamheden in het geheel ondergebracht is bij [naam verdachte] . Inhoudelijk zal hij zelf met u doornemen wat dit gaat betekenen in de toekomst.”
en/of die brief aan [naam rechtspersoon 3] heeft ondertekend met de door hem verdachte gebruikte naam van [valse naam] , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst
te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks [pleegdatum 4] , althans in of omstreeks de periode van [pleegdatum 3] tot en met [pleegdatum 4] te Spijkenisse, althans in Nederland een brief d.d. [pleegdatum 4] van [naam rechtspersoon 1] . aan [naam zakenpartner 2] - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte valselijk in die brief vermeld:
“Betreffende de betalingen kan ik u mededelen dat wij met [naam rechtspersoon 1] de vorderingen op te weten [naam rechtspersoon 7] en [naam rechtspersoon 8] hebben overgenomen” en/of voorzien van de naam J.S. van Loon en/of een handtekening die door moest gaan als de handtekening van een J.S. van Loon, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van [pleegdatum 5] tot en met [pleegdatum 6] , althans in de maanden september 2012 en/of oktober 2012, te [vestigingsplaats] en/of te [pleegplaats 1] , althans in Nederland, meermalen, althans één maal (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) (telkens) wederrechtelijk te bevoordelen door het (telkens) aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam rechtspersoon 9] . (telkens) heeft bewogen tot de afgifte van [naam product] , in elk geval van enig goed, hebbende verdachte (telkens) met voren omschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (telkens) een bestelling [naam product] gedaan en/of geplaatst namens [naam rechtspersoon 3] en/of Kine Schoonmaakbedrijf bij [naam rechtspersoon 9] . terwijl die bestelling(en) niet waren gedaan door en/of in opdracht van [naam rechtspersoon 3] en/of Kine Schoonmaakbedrijf, waardoor [naam rechtspersoon 9] . (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
(art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks [pleegdatum 8] , althans in of omstreeks de periode van [pleegdatum 7]
tot en met [pleegdatum 9] te [pleegplaats 2] , althans in Nederland een mail van [valse naam verdachte] d.d. 15 november 2012 aan verdachte, - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst,
immers heeft verdachte in die mail vermeld:
“Ik heb heden morgen een gesprek gehad met uw collega [naam] betreffende de betaling van de grote order dooikorrels, ik heb hem aangegeven dat deze meeloopt in onze betalingen van 20 november.” en/of “Ik wil dan samen met u een calculatie maken betreffende de haven terreinen deze moeten worden gestrooid in combinatie met zout en dat zal gaan om een nieuwe opdracht in combinatie met de provincie” en/of valselijk in die mail vermeld “Vriendelijke groeten [valse naam verdachte] . [naam gemeente] ”, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht)