In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling van zijn baby, heeft de rechtbank Rotterdam op 22 februari 2017 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat het niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de mishandeling had gepleegd. Dit oordeel was gebaseerd op uitgebreid onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), dat concludeerde dat de geconstateerde botbreuken bij de baby niet konden zijn ontstaan door de handelingen die de verdachte had beschreven. De officier van justitie had vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd, maar had wel bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde geëist. De rechtbank volgde echter de redenering van de verdediging en de officier van justitie dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de verwondingen van de baby. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de medeverdachte en de verdachte niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.