ECLI:NL:RBROT:2017:1651

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
2 maart 2017
Zaaknummer
10/701235-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met hoge snelheid met een auto inrijden op het slachtoffer

Op 15 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en overtreding van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte reed met hoge snelheid in op het slachtoffer, waardoor deze ernstig gewond raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, met 'boos' opzet, en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de poging tot doodslag. De verdachte had eerder ruzie gehad met het slachtoffer en verklaarde dat hij het slachtoffer niet had gezien tijdens de aanrijding. De rechtbank verwierp deze verklaring als ongeloofwaardig en concludeerde dat de verdachte wel degelijk de intentie had om het slachtoffer te doden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, evenals een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die meerdere verwondingen had opgelopen, waaronder zes gebroken ribben. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de bewezen feiten volledig aan hem konden worden toegerekend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/701235-16
Datum uitspraak: 15 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] [woonplaats] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, Huis van Bewaring,
raadsman mr. J.J. van Santbrink, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. L. Visser heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde (poging moord);
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair (poging doodslag) en onder 2 ten laste gelegde;
  • ten aanzien van feit 1 veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest en oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaren, alsmede ten aanzien van feit 2 een geldboete van € 1000,-, subsidiair twintig dagen hechtenis.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verdachte kan worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging moord, zodat motivering van deze vrijspraak achterwege wordt gelaten.
4.2.
Feiten 1 en 2
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de onder 1 (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot doodslag van [naam slachtoffer] als de onder 2 ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte vanuit een parkeerplek de straat is opgereden en daarna een fietser heeft aangereden. De verdachte heeft vervolgens zijn auto gekeerd, is teruggereden en heeft dezelfde fietser overreden. Er zijn zeer sterke aanwijzingen dat de verdachte tijdens het rijden volledig was gericht op zijn vriendin [naam] in de auto en de heftige ruzie met haar waarbij hij drie keer met een balpen in zijn rechteronderarm werd gestoken. De verdachte was niet gericht op de personen of de verkeerssituatie buiten de auto, waarbij de aanrijding met de fietser veroorzaakt werd. Tot het moment van de aanrijding had de verdachte niet gezien wie de fietser was. Na de aanrijding wilde de verdachte terugrijden om de fietser te helpen en hem naar het ziekenhuis te brengen. Hij raakte op dat moment echter in een paniektoestand, die werd versterkt door de cocaïne die hij die ochtend had gebruikt, zijn slaaptekort, chronische stress en psychische toestand zoals beschreven door de deskundigen (mogelijk een psychose NAO door cocaïnegebruik). De verdachte zag ‘een muur’ toen hij terugreed richting de fietser. Hij had last van hyperventilatie. De verdachte kon niet adequaat reageren en heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waardoor het overrijden van de fietser heeft plaatsgevonden.
Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling van de fietser.
4.2.3.
Beoordeling
Feiten en omstandigheden
Op grond van de bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op de dag van de tenlastelegging reed de verdachte samen met zijn vriendin [naam] in de auto en kregen zij ruzie. Volgens de vriendin was de verdachte opgefokt en had hij het alleen maar over de buren. Uit het dossier blijkt dat de verdachte al enige tijd onenigheid had met de zoon van de onderburen, slachtoffer [naam slachtoffer] . Op enig moment heeft de verdachte de auto geparkeerd op [straatnaam] in [plaats] . Daar werd de ruzie voortgezet. Toen de auto werd gepasseerd door twee fietsers, onder wie het slachtoffer [naam slachtoffer] , startte de verdachte plotseling de motor van de auto. De verdachte trok hard op en reed met hoge snelheid de weg op. Hij stuurde de auto naar rechts en kwam zonder snelheid te verminderen met zijn auto tegen de achterzijde van fietsende [naam slachtoffer] aan. Door de aanrijding sloeg het slachtoffer [naam slachtoffer] achterover op de motorkap van de auto en tegen de voorruit van de auto, waardoor de voorruit kapot ging. Het slachtoffer [naam slachtoffer] kwam vervolgens op de rijbaan terecht tegen het trottoir aan. Een tweede fietser werd geraakt door de fiets van het slachtoffer [naam slachtoffer] en kwam hierdoor ook ten val. De verdachte keerde vervolgens zijn auto, gaf flink gas bij en reed met loeiende motor en piepende banden recht op het slachtoffer [naam slachtoffer] af. De tweede fietser stond inmiddels op het trottoir en hoefde niet uit te wijken voor de auto. Zonder te stoppen reed de verdachte met zijn linker wielen over de borst van het slachtoffer [naam slachtoffer] , waardoor de auto op dat moment omhoog kwam en met een harde klap op de rijbaan terecht kwam. Hierna gaf de verdachte nog meer gas bij en reed hij weg.
Opzet
Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de verdachte daadwerkelijk de bedoeling – en daarmee ‘boos’ opzet – had om het slachtoffer [naam slachtoffer] van het leven te beroven. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte vanuit stilstand met hoge snelheid en direct tegen het slachtoffer [naam slachtoffer] heeft aangereden. Nadat hij de auto had gekeerd en flink gas had bijgegeven, heeft de verdachte daarnaast zonder snelheid te verminderen gericht over het slachtoffer [naam slachtoffer] gereden. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte kort na het delict uit eigen beweging tegen de politie heeft verklaard: "Ik heb het gedaan. Ik was het die hem heeft aangereden vanmiddag. Dit speelt al [lang] tussen hem en mij, nu was ik er klaar mee. Toen heb ik hem aangereden en ik heb hem geraakt." Tijdens het verhoor bij de politie heeft de verdachte ook verklaard: “lk zag hem toen fietsen... ja toen reed ik hem over. We hebben al heel lang ruzie met elkaar.” Eerst op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij het slachtoffer [naam slachtoffer] vóór de aanrijding en tijdens het overrijden niet heeft gezien. Gelet op de eerdere verklaringen van de verdachte en het door meerdere getuigen beschreven rijgedrag van de verdachte, acht de rechtbank deze verklaring niet geloofwaardig.
Dat de verdachte zich ten tijde van het tenlastegelegde in een dissociatieve toestand bevond waardoor hij niet wist wat hij deed, acht de rechtbank niet aannemelijk. De enkele omstandigheid dat de verdachte zich in een extreme stresssituatie bevond (heftige ruzie, cocaïnegebruik, slaaptekort, chronische stress, persoonlijke problematiek zoals beschreven door de deskundigen) is daartoe onvoldoende. Niet is gebleken immers dat bij de verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. Uit de op de terechtzitting voorgehouden medische gegevens blijkt weliswaar dat de verdachte in voorlopige hechtenis last heeft gehad van hyperventilatie, maar dit maakt het voorgaande niet anders. Bovendien is niet gebleken dat de verdachte ten tijde van het delict ook al last had van hyperventilatie.
4.2.4.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte opzettelijk, op enig moment heeft besloten het slachtoffer [naam slachtoffer] te doden en daarnaar heeft gehandeld. Hieruit volgt ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op [datum] te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven
- met een door hem, verdachte, bestuurde auto met hoge snelheid tegen die [naam slachtoffer] is gereden, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en
- vervolgens zijn, verdachtes, auto heeft gekeerd en
- de snelheid heeft verhoogd en gas heeft gegeven en
- over de buik en de borststreek van die [naam slachtoffer] heeft
gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op [datum] te [plaats] als bestuurder van een voertuig personenauto, daarmee rijdende op de weg, [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid tegen een fietser is gereden, ten gevolge waarvan een andere fietser mede ten val is gekomen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Poging tot doodslag;
2.
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf de aan de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde feit wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van het slachtoffer [naam slachtoffer] . De verdachte heeft met hoge snelheid met zijn auto het slachtoffer aangereden, waardoor deze op de grond viel en zijn fiets tegen een andere fietser aankwam. Daarna heeft de verdachte zijn auto gekeerd en is wederom met hoge snelheid over de borst van het slachtoffer gereden.
De rechtbank is van oordeel dat dit een ernstig feit betreft, waarmee de verdachte geen enkel respect heeft getoond voor het leven en welzijn van het slachtoffer. Dat het slachtoffer geen dodelijk letsel heeft opgelopen, is een gelukkige omstandigheid die echter geenszins aan de verdachte te danken is. De ervaring leert dat een slachtoffer van een dergelijk feit nog lange tijd de lichamelijke, psychische en emotionele gevolgen daarvan kan ondervinden. De gevolgen voor het slachtoffer [naam slachtoffer] waren groot. Hij had immers ten gevolge van het handelen van de verdachte zes gebroken ribben en letsel aan zijn lies, hoofd, schouders en voeten opgelopen. Hij heeft ook een operatie moeten ondergaan. Uit de slachtofferverklaring van [naam slachtoffer] , die hij ter zitting heeft voorgelezen, blijkt dat hij van het handelen van de verdachte nog steeds de lichamelijke en psychische gevolgen ondervindt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van [datum uittreksel] , waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportages
[naam instelling] , afdeling [afdelingsnaam] , heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd [datum reclasseringsrapport] .
De reclassering kan geen uitspraak doen over de kans op recidive aangezien de verdachte het tenlastegelegde ontkent. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, adviseert de reclassering een gedeeltelijk onvoorwaardelijke en voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, en daarbij reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals een meldplicht, een verplichting tot ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.
Psychiater [naam psychiater] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd [datum rapport] . Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er bij de verdachte in ieder geval sprake van misbruik van cocaïne, van antisociale, afhankelijke en theatrale persoonlijkheidskenmerken en een zwakbegaafde verbale intelligentie. Een persoonlijkheidsstoornis en/of ADHD kunnen niet geheel uitgesloten worden. Tevens was er ten tijde van het tenlastegelegde mogelijk sprake van een psychose niet anders omschreven (NAO) door cocaïne, mogelijk in combinatie met stress. Aangezien betrokkene het tenlastegelegde ontkende, hij er wisselende verklaringen over heeft afgelegd en de diagnostiek onvolledig is, kan er geen uitspraak gedaan worden over het verband tussen de diagnosen en het tenlastegelegde.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd [datum rapport] . Dit rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in.
Ten tijde van het tenlastegelegde was er bij de verdachte in ieder geval sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van partiële zwakbegaafdheid en (mogelijk hieraan) gerelateerde persoonlijkheidsproblematiek. Er is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van misbruik van cocaïne, thans door detentie in gedwongen remissie, en een vermoedelijk hiermee samenhangende psychotische stoornis NAO, eveneens in remissie. Gezien de ontkenning van de verdachte van het tenlastegelegde en de wisselende verklaringen hierover is het onduidelijk of de hiervoor gestelde diagnosen de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloedde. Wel is in meer algemene zin duidelijk dat betrokkene, een beperkte man, zeer stressgevoelig is en bij te hoog opgelopen stress, zoals passend bij het intelligentieprofiel, situaties niet meer goed kan in- en overzien. Zijn angst en achterdocht nemen dan toe evenals de impulsiviteit hetgeen leidt tot cocaïnegebruik wat gezien moet worden als een zeer inadequate wijze van coping.
Gezien het ontbreken van een advies aangaande de toerekeningsvatbaarheid daar betrokkene
de hem ten laste gelegde feiten ontkent en de diagnostiek als incompleet gezien
moet worden door het ontbreken van (betrouwbare) hetero-anamnestische gegevens,
wordt geen gedragskundig advies gegeven.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De deskundigen onthouden zich van een advies over de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, omdat de verdachte het tenlastegelegde ontkent, hij er wisselende verklaringen over heeft afgelegd en de diagnostiek onvolledig is. De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde onder feit 1 volledig aan de verdachte kan worden toegerekend. De door de deskundigen bij de verdachte geconstateerde gebrekkige ontwikkeling en persoonlijkheidsstoornis geven de rechtbank, anders dan de verdediging, geen aanleiding voor een ander oordeel.
Gezien de ernst van het eerste feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft, gelet op het reclasseringsrapport, verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding, gelet op de aard, de ernst en omvang van het bewezenverklaarde.
Daarnaast ziet de rechtbank in de omstandigheid dat de verdachte een auto als wapen heeft gebruikt aanleiding om, mede ter bescherming van de verkeersveiligheid, de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen te ontzeggen.
Gelet op de bestraffing voor het onder 1 bewezenverklaarde feit acht de rechtbank een bestraffing voor feit 2 geen toegevoegde waarde hebben en zal zij, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, voor het onder 2 bewezenverklaarde feit aan de verdachte geen straf of maatregel opleggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 62, 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat aan de verdachte voor het bewezenverklaarde feit onder 2 geen straf of maatregel zal worden opgelegd;
veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit onder 1 tot een
gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
ontzegtde verdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
drie jaar.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter,
mrs. S.N. Abdoelkadir en A.B. Baumgarten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.F. Meiland, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit,
- met een door hem, verdachte, bestuurde auto (met hoge snelheid) tegen die [naam slachtoffer] is gereden, ten gevolge waarvan die [naam slachtoffer] ten val is gekomen en/of
- ( vervolgens) zijn, verdachtes, auto heeft gekeerd en/of
- de snelheid heeft verhoogd en/of gas heeft gegeven en/of
- over de buik en/of de borststreek, althans het lichaam van die [naam slachtoffer] heeft
gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks [datum] te [plaats] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, [straatnaam] , zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd, welk gedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen aldaar met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto (met hoge snelheid) tegen een fietser is gereden, ten gevolge waarvan een andere fietser (mede) ten val is gekomen.