4.3Dat in het door eiseres in een eerdere procedure overgelegde taxatierapport van [f], opgemaakt in het kader van de aankoop van de onroerende zaak, tot een waarde van [bedrag 6] wordt geconcludeerd, zoals verweerder stelt, is op zich zelf juist maar dat enkele gegeven is onvoldoende voor de conclusie dat verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld, dit mede gelet op het feit dat de in dit taxatierapport gehanteerde kapitalisatiefactor elke cijfermatige onderbouwing ontbeert.
5. Nu verweerder niet in zijn bewijslast is geslaagd, beoordeelt de rechtbank of eiseres de door haar bepleite waarde aannemelijk maakt. Dat is evenmin het geval.
Eiseres wijst ter onderbouwing van haar waarde naar de aankoopsom van de onroerende zaak van 15 oktober 2013 van [bedrag 2]. Eiseres gaat hierbij uit van de totale koopsom van de onroerende zaak [adres 2] en het woonhuis [adres 3] van in totaal
[bedrag 7], waarvan [bedrag 8] is betaald voor het woonhuis. De rechtbank kan eiseres in deze berekening volgen, maar is met verweerder van oordeel dat deze aankoop niet voldoet aan de ficties van de Wet WOZ. De meest biedende gegadigde wordt gevonden door een onroerende zaak op de markt in het spel van vraag en aanbod openbaar te koop aan te bieden, wat in dit geval niet is gebeurd. De stelling van eiseres dat de Rabobank als hypotheeknemer onderhandelde met haar en dat de bank de voor hem meest gunstige koopprijs heeft bedongen neemt niet weg dat eiseres niet op de onroerendgoedmarkt in het spel van vraag en aanbod als de meest biedende gegadigde uit de bus is gekomen. Bovendien zijn de motieven voor de verkoop door de Rabobank als hypotheeknemer aan eiseres, die de jaren ervoor gebruikster van de onroerende zaak was, onduidelijk en kunnen mogelijk andere motieven dan enkel het verkrijgen van de hoogste prijs bij de verkoop een rol hebben gespeeld.
De berekening van eiseres van de waarde op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde baat haar niet, omdat voor de rechtbank niet inzichtelijk is waarop de aangehouden restwaarde, levensduur en factoren voor technische en functionele veroudering zijn gebaseerd.
6. Omdat beide partijen de door hen voor de onroerende zaak verdedigde waarden niet aannemelijk hebben gemaakt, ziet de rechtbank aanleiding de waarde schattenderwijs vast te stellen op [bedrag 9].
7. Het beroep is gegrond. Verweerder dient het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten.
Wat betreft de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de onderhavige zaak en in zaak met zaaknummer ROT 15/7438, geldt dat in dit geval sprake is van samenhangendezaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In beide zaken is de WOZ waarde van hetzelfde object in geschil en is op exact dezelfde gronden bezwaar gemaakt. Ook de beroepsgronden zijn in beide zaken gelijkluidend, zodat de werkzaamheden van de gemachtigde in beide zaken, voor zowel bezwaar als beroep, nagenoeg identiek konden zijn. Derhalve stelt de rechtbank de hoogte van de vergoeding vast op € 618,-. Dit is als volgt opgebouwd:
Voor de bezwaarfase: € 123,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 246,- en wegingsfactor 1, gedeeld door 2 vanwege samenhang).
Voor de beroepsfase: € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1, gedeeld door 2 vanwege samenhang).
Van andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.