ECLI:NL:RBROT:2017:1498

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 februari 2017
Publicatiedatum
27 februari 2017
Zaaknummer
10/680742-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en aannemen steekpenningen door opzichter begraafplaats gemeente Papendrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als opzichter bij de gemeente Papendrecht werkzaam was. De verdachte is beschuldigd van verduistering en het aannemen van steekpenningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 16 december 2003 tot en met 1 juni 2015 meermalen geld heeft verduisterd dat hij in zijn bediening onder zich had. Dit betreft een totaalbedrag van € 27.686,-. Daarnaast heeft de verdachte in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 januari 2015 steekpenningen aangenomen van een medewerker van een grafsteenhandel, in ruil voor het verstrekken van naam- en adresgegevens van nabestaanden van overledenen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De benadeelde partij, de gemeente Papendrecht, heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partij.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/680742-15
Datum uitspraak: 15 februari 2017
Tegenspraak
Verkort vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres]
[woonplaats] ,
raadsman mr. J.M.C. Wessels, advocaat te Zwijndrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 1 februari 2017 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Baars heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest en tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4.Bewijs en bewezenverklaring

4.1.
Bewijswaardering feiten 2 primair en 3
Het onder 2 primair en 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Zij heeft gesteld dat de tenlastelegging betrekking heeft op de bedragen, die zijn vermeld in het overzicht op (doorgenummerde) pagina 245 van het proces-verbaal van de politie. Volgens de officier van justitie heeft de verdachte al die bedragen verduisterd, met uitzondering van het bedrag van € 810,- dat is betaald door [benadeelde 1] en het (totaal)bedrag van € 2.020,- dat is betaald door [benadeelde 2] . Het totaalbedrag van al de verduisterde bedragen komt daarmee volgens de officier van justitie uit op € 35.570,-.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat het totaalbedrag dat de verdachte heeft verduisterd maximaal € 25.196,- bedraagt. Daartoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
De verdachte heeft bekend dat hij een aantal van de op het overzicht op pagina 245 genoemde bedragen heeft verduisterd. Hij is hierover oprecht geweest tijdens zijn verhoor op 7 juli 2016. Aanvankelijk heeft hij meer bekend, maar daar moet niet van worden uitgegaan. Toen hij werd verhoord door medewerkers van [naam recherchebureau] werd hij hierdoor overvallen. Toen zei hij overal ‘ja’ op. Later besefte hij dat hij kritischer moest zijn.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting medegedeeld dat in het onderzoek dat in opdracht van de rechtbank in de administratie van de gemeente Papendrecht is uitgevoerd naar de door de verdachte ontvangen betalingen, is uitgegaan van de bedragen, die zijn vermeld in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 oktober 2016. Hierin staan, zoals de rechtbank heeft opgemerkt, ook totaalbedragen van aan een en dezelfde persoon verstrekte kwitanties, terwijl op een aantal van de onderscheiden kwitanties lagere bedragen staan. Daardoor heeft mogelijk geen representatief onderzoek plaatsgevonden, waarmee kan worden verklaard dat de betalingen niet zijn teruggevonden. Ook zijn betalingen mogelijk niet gevonden vanwege de omstandigheid dat de administratie van de gemeente niet op orde was. Er zijn daarom meer betalingen waarvoor onvoldoende bewijs is dat die door de verdachte zijn verduisterd dan die de officier van justitie heeft genoemd. Ten aanzien van de bedragen, die zijn betaald door [benadeelde 3] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] , ontkent de verdachte dat hij deze heeft verduisterd. Dat kunnen precies die bedragen zijn die niet zijn gevonden door een verkeerde zoekslag of als gevolg van de rommelige administratie van de gemeente.
De verdachte heeft op de zitting verklaard dat op de kwitanties regelmatig een andere datum dan de betalingsdatum stond, bijvoorbeeld in het geval een klant het geld thuis had liggen en daarom pas later betaalde. Ook kwam het voor dat hij de datum vermeldde, waarop hij de kwitantie had voorbereid. Bij het onderzoek in de administratie van de gemeente is gezocht op de data in de periode van twee dagen voor en vijf dagen na de kwitantiedata. Dat de betalingen ook niet bij het zoeken op die data zijn aangetroffen, is dus nog geen bewijs dat deze niet zijn afgedragen aan de gemeente.
Beoordeling
Op basis van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte in de ten laste gelegde periode ambtenaar was bij de gemeente Papendrecht. Hij was als opzichter werkzaam op de begraafplaats van Papendrecht. Hij had onder meer tot taak graven en urnentuinen te verkopen en grafrechten te verlengen. Voor alle betalingen die in het overzicht op pagina 245 zijn genoemd en waarop, zoals gezegd, de tenlastelegging betrekking heeft, zijn door de verdachte kwitanties uitgeschreven. In een aantal gevallen is in het overzicht de totaalsom van meerdere kwitanties vermeld, te weten bij [benadeelde 6] , [benadeelde 7] , [benadeelde 5] , [benadeelde 4] en [benadeelde 2] .
De verdenking is dat de verdachte de betaalde bedragen contant heeft ontvangen, maar niet heeft afgedragen aan de gemeente en voor zichzelf heeft gehouden en die bedragen op deze wijze heeft verduisterd.
Het overzicht op pagina 245 houdt het volgende in:

[tabel met namen van getuigen en grafnummers]

Er is geen bewijs voor verduistering van de bedragen, die zijn betaald door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , omdat niet kan worden vastgesteld dat die bedragen contant zijn voldaan.
Met betrekking tot de overige bedragen in het overzicht staat wel vast dat deze contant zijn betaald.
De verdachte heeft met betrekking tot vier van deze bedragen op de terechtzitting bekend dat hij deze niet heeft afgedragen aan de gemeente, maar voor zichzelf heeft gehouden. Dit zijn de volgende bedragen:
  • [benadeelde 8] € 3.980,-
  • [benadeelde 6] € 6.500,-
  • [benadeelde 9] € 866,-
  • [benadeelde 10] € 870,-.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte deze bedragen heeft verduisterd.
De verdachte heeft ten aanzien van de overige bedragen ontkend dat hij deze heeft verduisterd, dan wel verklaard dat hij niet meer weet of hij die bedragen heeft afgedragen aan de gemeente. Hierover wordt het volgende overwogen.
De rechtbank heeft op de terechtzitting van 12 oktober 2016 beslist dat onderzoek moest worden verricht in de administratie/boekhouding van de gemeente Papendrecht naar de bedragen op de kwitanties waarvan de verdachte heeft ontkend dat hij deze heeft verduisterd. Meer in het bijzonder diende te worden nagegaan of de bedragen van die kwitanties, dan wel op de naam van de personen ten behoeve van wie die kwitanties zijn uitgeschreven bedragen (en zo ja, van welke grootte) als ontvangsten in de administratie van de gemeente zijn geboekt/geregistreerd. Dit onderzoek is door de gemeente verricht. Daarbij is in de systemen gezocht naar betalingen tussen 2003 en 2015. In het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot dit onderzoek is vermeld dat in het systeem is gezocht naar de bedragen op de kwitanties. De officier van justitie heeft op de terechtzitting medegedeeld dat is uitgegaan van de bedragen, die in het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 oktober 2016 zijn opgenomen. Dit zijn de bedragen, die zijn opgenomen in het genoemde overzicht op pagina 245 van het dossier. Een deel van deze bedragen betreft totaalbedragen van meerdere kwitanties. De rechtbank gaat er, gelet op deze mededeling van de officier van justitie, van uit dat in deze gevallen onderzoek is gedaan naar de totaalbedragen en niet tevens naar de bedragen van de afzonderlijke kwitanties. De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze gevallen onduidelijk is gebleven of de bedragen op de afzonderlijke kwitanties voorkomen in de administratie van de gemeente.
De bedragen € 2.430,-, € 2.727,- en € 2.727,-, die zijn betaald door respectievelijk [benadeelde 7] , [benadeelde 5] en [benadeelde 4] , betreffen totaalbedragen van telkens twee kwitanties. Nu, zoals gezegd, in het onderzoek van de gemeente is gezocht op de totaalbedragen en niet op de afzonderlijke kwitanties, kan op grond van dat onderzoek van de gemeente niet worden aangenomen dat de betalingen van de bedragen op de afzonderlijke kwitanties niet in de administratie van de gemeente voorkomen. Er is daarom onvoldoende bewijs dat de verdachte deze bedragen niet heeft afgedragen aan de gemeente. Verduistering van deze drie bedragen kan derhalve niet worden bewezen.
Bij de overige betalingen betreft het wel steeds het bedrag van één kwitantie. Deze betalingen zijn wel onderzocht en deze zijn niet in de administratie van de gemeente teruggevonden. Dit zijn de volgende betalingen:
  • [benadeelde 3] € 1.640,-
  • [benadeelde 3] € 3.280,-
  • [benadeelde 11] € 1.470,-
  • [benadeelde 12] € 620,-
  • [benadeelde 13] € 4.370,-
  • [benadeelde 14] € 1.930,-
  • [benadeelde 15] € 2.160,-.
Het verweer van de verdachte dat op een deel van de kwitanties niet steeds de werkelijke betalingsdatum is vermeld en de betalingen daarom mogelijk niet zijn teruggevonden, wordt verworpen. De verdachte is eerst op de terechtzitting met deze verklaring gekomen en heeft deze onvoldoende onderbouwd. Het had op zijn weg gelegen om te onderbouwen op welke kwitanties een andere datum dan de werkelijke betalingsdatum was vermeld. Bovendien is niet alleen gezocht op de datum, maar ook op de bedragen van de kwitanties, en ook daarbij zijn de betalingen niet teruggevonden in de administratie.
Met betrekking tot de betaling door [benadeelde 11] komt daar nog bij dat de verdachte bij de politie heeft bekend dat hij het door haar betaalde bedrag heeft verduisterd. Later heeft hij verklaard dat hij niet meer weet of hij dit bedrag heeft afgedragen aan de gemeente. Nu deze betaling ook niet is gevonden in de administratie, acht de rechtbank zijn bij de politie afgelegde bekennende verklaring geloofwaardiger.
Gelet op het voorgaande is bewezen dat de verdachte ook deze bedragen niet heeft afgedragen aan de gemeente en derhalve heeft verduisterd.
Concluderend komt het vorenstaande er op neer dat de verdachte elf bedragen heeft verduisterd. In totaal betreft dit een bedrag van € 27.686,-.
4.3.
Bewezenverklaring
Bewezen wordt geacht dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 16 december 2003 tot en met 1 juni 2015 te Papendrecht, meermalen, - telkens - als ambtenaar van de gemeente Papendrecht, in de functie van opzichter opzettelijk geld (totaal
27.686,-euro) dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd.
2.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 1 januari 2015 te Papendrecht, meermalen, telkens als ambtenaar werkzaam bij de gemeente Papendrecht een gift
enbelofte heeft aangenomen,
* te weten de toezegging door [naam medeverdachte] tot het betalen van geld aan verdachte, wetende dat deze hem, verdachte werd gedaan of werd aangeboden teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen , te weten het verstrekken van naam- en adresgegevens van nabestaanden
en
* te weten geld van of via [naam medeverdachte] , wetend dat
dit, gedaan
werdof
hem, verdachte,aangeboden werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan, te weten het verstrekt hebben van naam- en adresgegevens van nabestaanden, welke nabestaanden vervolgens een grafsteen of urn tegel, bij [naam medeverdachte] of diens wer
kgever [naam werkgever] hadden gekocht;
3.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juni 2015 te Papendrecht, meermalen, telkens als ambtenaar werkzaam bij de gemeente Papendrecht een gift of belofte heeft aangenomen,
* te weten de toezegging door [naam medeverdachte] tot het betalen van geld aan verdachte, wetende dat deze hem, verdachte werd gedaan of werd aangeboden teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen ,
te weten het verstrekken van naam- en adresgegevens van nabestaanden
en
* te weten geld van [naam medeverdachte] , wetend dat
dit, gedaan
werdof
hem, verdachte, aangeboden werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn bediening is gedaan , te weten het verstrekt hebben van naam- en adresgegevens van nabestaanden, welke nabestaanden vervolgens een grafsteen of urn tegel, bij [naam medeverdachte] of diens wer
kgever [naam werkgever] hadden gekocht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de daarvoor redengevende inhoud van het voorgaande en op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende tot bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Tekst

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd;
2, primair.
als ambtenaar een gift en belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd;
3.
als ambtenaar een gift en belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ambtelijke corruptie. Hij heeft als ambtenaar bij de gemeente Papendrecht gedurende een langere periode steekpenningen aangenomen. Dit gebeurde op structurele basis. Hij verstrekte aan een medewerker van een grafsteenhandel, meermalen namen en adressen van nabestaanden van overledenen, zodat die mensen actief konden worden benaderd met een offerte voor een grafsteen, urntegel en aanverwante zaken. Dit gebeurde onder de toezegging dat de verdachte geld zou krijgen in de gevallen dat er een koop tot stand kwam. Voor elke aankoop die daaruit voortkwam, ontving de verdachte provisie. In totaal betreft dit een bedrag van € 8.650,-, zoals namens de grafsteenhandel is verklaard en gelet op de verklaring van de verdachte dat dit bedrag wel kan kloppen.
De verdachte heeft in genoemde periode ook meerdere malen geld verduisterd door contant betaalde bedragen voor graven, urntuinen en verlengingen van grafrechten niet aan de gemeente Papendrecht af te dragen, maar in zijn eigen zak te steken. Bewezen is dat hij daarmee in totaal een bedrag van € 27.686,- heeft verduisterd.
De verdachte heeft hiermee het in hem gestelde vertrouwen beschaamd en zijn positie misbruikt voor persoonlijk voordeel. De overheid moet kunnen vertrouwen op de loyaliteit, betrouwbaarheid en onkreukbaarheid van de eigen ambtenaren. Ook heeft hij hiermee de integriteit van de overheid ernstig aangetast en het vertrouwen dat de burger in het overheidsapparaat moet kunnen stellen, geschaad. Hij heeft ook de privacy geschonden van tientallen nabestaanden door hun gegevens aan een derde te verstrekken. Voorts is niet uitgesloten dat zijn handelen ertoe heeft geleid dat er onrust is ontstaan in de gemeenschap over de grafrust van de overledenen.
De verdachte heeft bij de politie en op de terechtzitting verklaard dat hij de hele periode waarin hij de delicten pleegde werd afgeperst. Hij pleegde de feiten om zijn afpersers te kunnen betalen. De verdachte heeft dit onvoldoende onderbouwd. De rechtbank heeft hem hierover op de terechtzitting uitvoerig bevraagd. Ook toen heeft hij geen duidelijkheid gegeven over onder andere het motief van de afpersers om hem af te persen en heeft hij voorts niet opgehelderd waar de dreiging uit bestond. Hij heeft in al die jaren ook nooit tegen iemand gezegd dat hij werd afgeperst, zelfs niet tegen zijn eigen vrouw. De rechtbank acht deze verklaring dan ook niet geloofwaardig en zal dit daarom niet in strafmatigende zin meewegen.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 januari 2017 blijkt dat de verdachte, die 66 jaar oud is, niet eerder is veroordeeld.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd [datum reclasseringsrapport] . Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte was circa veertig jaar werkzaam als ambtenaar bij de gemeente Papendrecht. Hij heeft door de onderhavige delicten, vlak voor zijn veertigjarig jubileum, in mei 2015 strafontslag gekregen. In oktober 2015 is hij officieel met pensioen gegaan. Enerzijds zegt de verdachte zich ervoor te schamen dat hij geld van de gemeente heeft verduisterd en zich daar schuldig over te voelen. Anderzijds positioneerde hij zichzelf in het gesprek als slachtoffer van afpersing. Door het naar buiten komen van de zaak voelt hij zich in zijn aanzien van oud-gemeenteambtenaar geschaad en ervaren de verdachte en zijn vrouw psychische spanning, angst en schaamte, waardoor zij zich niet meer buitenshuis durfden te vertonen. Zij hebben hiervoor psychische hulp gezocht en dit heeft hierin verbetering gebracht.
Gezien de persoon van de verdachte, zijn blanco strafblad, zijn schuld-, schaamte- en angstgevoelens en schrik voor de (justitiële) gevolgen van zijn daden, wordt het recidiverisico ingeschat als laag.
Reclasseringstoezicht, behandeling en begeleiding wordt niet nodig geacht. Geadviseerd wordt een (deels voorwaardelijke) werkstraf op te leggen. Er zijn geen contra-indicaties
voor het opleggen van een werkstraf.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst en aard van de feiten zal de rechtbank een forse taakstraf opleggen. Een taakstraf van 240 uren, zoals door de officier van justitie is geëist, acht de rechtbank echter te hoog. Ook ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarbij wordt in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zijn blanco strafblad, zijn leeftijd, het lage recidiverisico en de omstandigheid dat hij naar verwachting nog geruime tijd bezig zal zijn met de vergoeding van de met de verduisteringen aan de gemeente toegebrachte schade.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Vordering
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: Gemeente Papendrecht, advocaat mr. D. van Leersum, ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 139.878,52 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 51.308,-, bestaande uit een bedrag van € 35.570,- dat de verdachte bewijsbaar heeft verduisterd, alsmede een bedrag van € 15.738,- ter zake van de korting die de gemeente in die gevallen heeft misgelopen. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat de vordering feitelijk en juridisch te ingewikkeld is voor afdoening in het kader van de strafzaak. De officier van justitie heeft ook om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Er loopt al een bestuursrechtelijke procedure, waarin onder andere de in de vordering genoemde bedragen op de verdachte worden verhaald. De schade is verder niet op alle onderdelen goed onderbouwd. Bovendien is er met betrekking tot een aantal schadeposten geen verband met de ten laste gelegde verduistering. Om die reden heeft de gemeente in het in de bestuursrechtelijke procedure genomen besluit op het bezwaar dat ziet op deze schade enkele posten uit de vordering geschrapt, te weten de kosten voor het op orde brengen van onbetrouwbare administratie en de onderzoekskosten van Verstegen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering met betrekking tot de genoemde posten die de gemeente uit de vordering heeft geschrapt, alsmede met betrekking tot de post misgelopen opbrengsten verordening, omdat dit geen schade betreft die voortvloeit uit de verduistering.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht tot het hiervoor genoemde bedrag van € 27.686,- dat door de verdachte is verduisterd door contant betaalde bedragen niet aan de gemeente af te dragen.
De beoordeling van de rest van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Bovendien is, zoals door de benadeelde partij op de terechtzitting is bevestigd, er al een bestuursrechtelijke procedure aanhangig, waarin de benadeelde partij deze schade (afgezien van de twee geschrapte schadeposten) op de verdachte tracht te verhalen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank zal bepalen dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 juni 2015.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 800,- aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 359, 363 (oud), 363 (nieuw) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
198 (honderdachtennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
99 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, Gemeente Papendrecht, te betalen een bedrag van
€ 27.686,-(zegge: zevenentwintigduizend zeshonderdzesentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot € 800,- aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 27.686,- (hoofdsom, zegge: zevenentwintigduizend zeshonderdzesentachtig euro); beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 27.686,-
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
173 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en J. Fransen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in de periode van 16 december 2003 tot en met 1 juni 2015 te Papendrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal - telkens - als ambtenaar (van de gemeente Papendrecht, in de functie van opzichter) opzettelijk geld (totaal circa 35.000 tot 50.000 euro) dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd.
(artikel 359 Sr)
art 359 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2004 tot en met 01 januari 2015 te Papendrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als ambtenaar (werkzaam bij de gemeente Papendrecht) een gift of belofte dan wel een dienst heeft aangenomen,
* te weten de toezegging door [naam medeverdachte] tot het betalen van geld aan
verdachte, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd gedaan, verleend of werd aangeboden teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten het verstrekken van naam- en adresgegevens van nabestaanden
en/of
* te weten geld van of via [naam medeverdachte] , wetend of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten, te weten het verstrekt hebben van naam- en adresgegevens van nabestaanden,
welke nabestaanden vervolgens een grafsteen of urntegel, althans enig goed, bij of via [naam medeverdachte] (of diens wergever [naam werkgever] ) hadden gekocht;
(artikel 363 lid 1, sub 1 en 2 Sr, zoals deze luidde tot 1 januari 2015)
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 16 december 2009 tot en met 01 januari 2015 te Papendrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als ambtenaar (werkzaam bij de gemeente Papendrecht) een gift of belofte dan wel een dienst heeft aangenomen,
* te weten de toezegging door [naam medeverdachte] tot het betalen van geld aan verdachte, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd gedaan, verleend of werd aangeboden teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, te weten het verstrekken van naam- en adresgegevens van nabestaanden
en/of
* te weten geld van of via [naam medeverdachte] , wetend of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten, te weten het verstrekt hebben van naam- en adresgegevens van nabestaanden, welke nabestaanden vervolgens een grafsteen of urntegel, althans enig goed, bij of via [naam medeverdachte] (of diens wergever [naam werkgever] ) hadden gekocht;
(artikel 362 lid 1, sub 1 en 2 Sr oud)
art 363 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 01 juni 2015 te Papendrecht, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) als ambtenaar (werkzaam bij de gemeente Papendrecht) een gift of belofte dan wel een dienst heeft aangenomen,
* te weten de toezegging door [naam medeverdachte] tot het betalen van geld aan
verdachte, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd gedaan,
verleend of werd aangeboden teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets
te doen of na te laten, te weten het verstrekken van naam- en adresgegevens van nabestaanden
en/of
* te weten geld van of via [naam medeverdachte] , wetend of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte gedaan, verleend of aangeboden werd ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in zijn huidige of vroegere bediening is gedaan of nagelaten, te weten het verstrekt hebben van naam- en adresgegevens van nabestaanden, welke nabestaanden vervolgens een grafsteen of urntegel, althans enig goed, bij of via [naam medeverdachte] (of diens wergever [naam werkgever] ) hadden gekocht;
(artikel 363 lid 1, sub 1 en 2 Sr, zoals deze luidt vanaf 1 januari 2015)
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht