ECLI:NL:RBROT:2017:1473

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
C/10/521151 / KG ZA 17-169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van vervoersovereenkomst in kort geding afgewezen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, een besloten vennootschap, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, met als doel de nakoming van een vervoersovereenkomst te vorderen. De procedure is gestart met een dagvaarding op 17 februari 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 februari 2017. Eiseres vorderde dat gedaagde zou worden veroordeeld tot uitvoering van de transporten van cellulose, zoals vastgelegd in zeven booking confirmations, en dat gedaagde een dwangsom zou betalen indien zij in gebreke bleef.

Gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij enkel als agent van een Taiwanese containerrederij handelt en dat de vervoersovereenkomst niet bindend is, omdat niet voldaan is aan de voorwaarden van 'space availability' en 'equipment availability'. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de 'general booking note conditions' van toepassing zijn, waarin is bepaald dat de boekingen zijn geaccepteerd onder de voorwaarde van beschikbaarheid van ruimte en uitrusting. Gedaagde heeft onbetwist gesteld dat er geen ruimte meer beschikbaar was op haar schepen, waardoor zij gerechtigd was de boekingen te annuleren.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het onwaarschijnlijk is dat in een eventuele bodemprocedure de vordering van eiseres zou worden toegewezen. Eiseres is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.434,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. Th. Veling op 24 februari 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/521151 / KG ZA 17-169
Vonnis in kort geding van 24 februari 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.P. Vandervoodt te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.L. Latten te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 februari 2017, met 3 producties;
  • de 15 producties van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling op 20 februari 2017;
  • de pleitaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de lijndienstagent in Rotterdam van [gedaagde] Transport Corporation (hierna: “ [gedaagde] ”), een Taiwanese containerrederij met ca. 90 schepen die wereldwijd worden ingezet.
2.2.
[eiser] dient ten behoeve van een derde het transport te verzorgen van een grote partij cellulose. [eiser] heeft het transport ondergebracht bij [gedaagde] , die de opdracht op 31 januari 2017 heeft bevestigd door middel van zeven booking confirmations.
2.3.
Bij de booking confirmations zijn de ‘general booking note conditions’ meegezonden. Artikel 5 daarvan luidt:
“Your booking / booking note is accepted subj. all surcharges applicable valid at time of shipment (V.A.T.O.S.) space & equipment availability and under the conditions and regulations of the relevant [gedaagde] only. Booking notes showing any additional conditions and/or remarks, which are not in line with aforementioned YML stipulations are considered to be null and void.”
2.4.
Artikel 26 van de ‘ [gedaagde] ’ bepaalt dat Engels recht van toepassing is op gerezen geschillen. Artikel 6 bevat een ‘liberty clause’ die de vervoerder een discretionaire bevoegdheid geeft om bepaalde beslissingen te nemen aangaande het vervoer in bepaalde situaties, zulks zoals nader omschreven in dat artikel.
2.5.
Volgens het vervoerschema is het transport van de containers verdeeld over
zeven schepen die ieder 40-42 containers van 40 voet vervoeren, waarbij het eerste schip op
21 februari 2017 vertrekt en het laatste op 13 maart 2017.
2.6.
Op 14 februari 2017 heeft [gedaagde] alle zeven booking confirmations gecanceld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen tot uitvoering van de transporten van de goederen als omschreven in de zeven booking confirmations en conform het vervoerschema, zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000,- per dag indien [gedaagde] met de gehele of gedeeltelijke uitvoering daarvan in gebreke blijft, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat [gedaagde] gehouden is tot uitvoering van de transporten conform het vervoerschema op grond van de booking confirmations. De voorwaarde ‘subject to equipment & space availability’ geldt niet, omdat zij niet uitdrukkelijk in de booking confirmation is vermeld. Voor zover deze voorwaarde wel zou gelden, kan het niet zo zijn dat [gedaagde] voor de volledige partij daarop een beroep kan doen. Dat zou impliceren dat de booking confirmation de facto een vrijblijvende mededeling zou zijn, hetgeen zich niet verdraagt met de zwaarwegende belangen van het handelsverkeer waarin afspraken worden gemaakt over de levering van bepaalde producten en de leveringstrajecten.
3.3.
Het verweer van [gedaagde] strekt ertoe [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering dan wel deze af te wijzen. In de eerste plaats heeft [gedaagde] aangevoerd dat zij uitsluitend handelt als agent van [gedaagde] en dat de vervoersovereenkomst is aangegaan met [gedaagde] , zodat [eiser] de verkeerde vennootschap heeft gedagvaard. Daarnaast zijn op de vervoersovereenkomst de ‘general booking note conditions’ en de ‘ [gedaagde] ’ van toepassing, op grond waarvan Engels recht van toepassing is op het geschil en de vervoersovereenkomst niet bindend is geworden, nu niet is voldaan aan de constitutieve vereisten van ‘space availability’ en ‘equipment availability’.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak. Ter zitting is met partijen besproken dat het alsnog beladen van het voor de afvaart van 21 februari 2017 geplande schip niet reëel is. Om die reden is niet reeds op de dag van de zitting uitspraak gedaan.
4.2.
Het antwoord op de vraag of [eiser] de vervoersovereenkomst is aangegaan met [gedaagde] dan wel met [gedaagde] , kan in het midden blijven, zoals hierna zal blijken.
4.3.
Veronderstellenderwijs dat [gedaagde] de contractspartij is van
[eiser] , wordt het volgende overwogen.
4.4.
Niet in geschil is dat de ‘general booking note conditions’ zijn meegezonden met de booking confirmations. Daarmee moet als vaststaand worden aangenomen dat deze voorwaarden van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen. Dat artikel 5 van die voorwaarden niet expliciet in de booking confirmation zelf is vermeld, zoals [eiser] bij dagvaarding heeft gesteld, staat niet aan de toepasselijkheid ervan in de weg.
Uit artikel 5 van de ‘general booking note conditions’ volgt niet alleen dat het transport is overeengekomen ‘subject to space & equipment availability’ maar ook dat partijen zijn gebonden aan de ‘ [gedaagde] ’, waarin onder meer is bepaald dat Engels recht van toepassing is op geschillen tussen de contractspartijen.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het ter zitting door [eiser] ingenomen standpunt dat de laatstgenoemde ‘terms and conditions’ niet van toepassing zijn, nu dit standpunt niet is onderbouwd en het tegendeel volgt uit artikel 5 van de ‘general booking note conditions’. Op de rechtsverhouding tussen partijen is dus Engels recht van toepassing.
4.5.
Volgens [eiser] heeft de clausule ‘subject to space & equipment availability’ slechts betrekking op de voorfase en kan op die clausule geen beroep meer worden gedaan zodra de boeking is bevestigd. Dit standpunt is echter door [gedaagde] uitdrukkelijk betwist en vindt geen steun in de processtukken, met name niet in de tekst van de desbetreffende clausule. Een enkele verwijzing naar de manier waarop [persoon 1] volgens [eiser] omgaat met vervoersopdrachten is daarvoor onvoldoende. De voorzieningenrechter wijst erop dat [eiser] geen feiten heeft aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de (gestelde) praktijk bij [persoon 1] bepalend is voor de wijze waarop de onderhavige clausule in de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] moet worden uitgelegd.
4.6.
Naar Engels recht dient artikel 5 van de ‘general booking note conditions’ naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter zo te worden opgevat dat de boekingen van [eiser] zijn geaccepteerd onder de voorwaarde van (onder meer) de beschikbaarheid van ruimte en/of uitrusting. Nu [gedaagde] onweersproken heeft gesteld dat [gedaagde] geen ruimte meer heeft op haar schepen en evenmin containers beschikbaar heeft voor het vervoer van de betreffende partij cellulose, is aan beide voorwaarden niet voldaan, zodat [gedaagde] de bevoegdheid had de boekingen te cancelen. De stelling van [eiser] dat zij, indien nodig, eigen containers ter beschikking kan stellen, kan haar niet baten. Nog daargelaten dat [gedaagde] heeft tegengeworpen dat dat niet acceptabel is omdat het afgesproken (lage) GiGo-tarief alleen mogelijk is in combinatie met gebruik van containers van de vervoerder zelf, heeft dan nog steeds te gelden dat niet is voldaan aan de voorwaarde van ‘space availability’, hetgeen op zichzelf voldoende is om de boeking te cancelen.
4.7.
Voor zover al aan een redelijkheidsbeoordeling van het handelen van [gedaagde] zou worden toegekomen, dan nog kan dit [eiser] in de gegeven omstandigheden niet baten. Ter zitting heeft [gedaagde] voldoende toegelicht dat het gebrek aan ‘space & equipment’ het gevolg is van een samenloop van verschillende omstandigheden, te weten het wegvallen van een aantal vaarten vanwege het Chinese Nieuwjaar in januari 2017, het aangaan van een nieuwe containeralliantie per 1 april 2017 waarbij van terminal zal worden gewisseld en alle containers van [gedaagde] per die datum bij de huidige terminal moeten zijn verwijderd alsmede een ernstige situatie van overboeking van afvaarten vanuit Rotterdam die mede het gevolg is van het recente faillissement van een grote vervoerder waardoor [gedaagde] veel meer vervoersopdrachten binnen kreeg. Niet valt in te zien dat het [gedaagde] niet vrijstond onder deze omstandigheden de boekingen te annuleren. De stelling van
[eiser] dat [gedaagde] de boekingen zou hebben gecanceld om de laadruimte voor een beter en hoger bedrag in de markt te kunnen zetten, is door [gedaagde] uitdrukkelijk betwist en uit de stukken niet gebleken.
Voor bewijslevering ten aanzien van die feiten is in het kader van deze procedure geen plaats, zodat aan dit betoog van [eiser] voorbij wordt gegaan. Voorts is gebleken dat [gedaagde] al in een eerder stadium, namelijk per e-mail van
3 februari 2017, aan [eiser] te kennen heeft gegeven dat zij geen ruimte voorzag voor het vervoer van de desbetreffende partij. Hoewel partijen daarna nog hebben gesproken over de (on)mogelijkheid van het vervoer, kan het niet zo zijn dat [eiser] werd overvallen door de cancellation van 14 februari 2017.
4.8.
Gelet op het voorgaande, acht de voorzieningenrechter het onwaarschijnlijk dat in een eventueel te voeren bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [gedaagde] , voor zover zij is aan te merken als contractspartij in deze, gehouden is het door [eiser] gewenste vervoer te realiseren conform het in 2.5. bedoelde schema. Er bestaat daarom onvoldoende grond om, vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure, de gevraagde voorziening toe te wijzen.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
€ 816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.434,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2017.
2091 / 1980