ECLI:NL:RBROT:2017:1450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
10/750014-14
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van reisdocumenten door ambtenaar in Rotterdam en Dordrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als ambtenaar bij de gemeente Rotterdam werkzaam was. De verdachte werd beschuldigd van het valselijk opmaken van reisdocumenten, specifiek paspoorten, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 februari 2014. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 10 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de afgifte van de paspoorten, aangezien deze door andere ambtenaren waren afgegeven. Hoewel er aanwijzingen waren voor andere malversaties door de verdachte, viel dit buiten de reikwijdte van de tenlastelegging.

De rechtbank behandelde ook de geldigheid van de dagvaarding, waarbij de verdediging aanvoerde dat de tenlastelegging onduidelijk was. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het vervalsen van reisdocumenten, en sprak hem vrij van alle beschuldigingen. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor strafbare feiten en de rol van ambtenaren in het proces van documentafgifte. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, waarbij de nadruk lag op de bewijsvoering en de verantwoordelijkheden van de betrokken ambtenaren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750014-14
Datum uitspraak: 16 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. R.F. Nelisse, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Geldigheid dagvaarding

4.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft op de zitting gesteld dat het voor hem nog steeds onduidelijk is waarvan hij wordt verdacht. De raadsman heeft in aansluiting hierop betoogd dat de tenlastelegging niet duidelijk is voor wat betreft de handelingen die de verdachte worden verweten of wat op hem betrekking heeft.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank begrijpt hetgeen door de verdediging is gesteld als een verweer ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding en overweegt daaromtrent het volgende.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit de inhoud van het dossier voldoende duidelijk is waarop het aan de verdachte ten laste gelegde feit betrekking heeft.
Gelet op hetgeen op de zitting door en namens de verdachte naar voren is gebracht, is bovendien duidelijk gebleken dat de verdachte wist waartegen hij zich moest verdedigen. Het verweer wordt daarom verworpen.
4.3.
Conclusie
De dagvaarding is geldig.

5.Waardering van het bewijs

5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan het vervalsen van reisdocumenten. Zij heeft daartoe het volgende gesteld.
Ten aanzien van 2012
De verdachte heeft in zijn hoedanigheid van ambtenaar bij de afdeling Publiekszaken van de gemeente Rotterdam, in 2012 twee paspoorten verstrekt waarop een foto is gebruikt van een persoon die niet de ten naam gestelde van dat paspoort is. Uit gegevens van de gemeente bleek namelijk dat beide aanvragen voor afgifte van het reisdocument in behandeling waren genomen door de verdachte met personeelsnummer [nummer] .
Ten aanzien van 2013
In het tegen de verdachte ingestelde onderzoek is door de gemeente Dordrecht een grote hoeveelheid “aanvragen reisdocumenten” aangeleverd die nader zijn onderzocht. Hierbij werd een aanvraag voor een paspoort aangetroffen gedateerd 23 mei 2013 op naam van [naam] , maar de persoon op de bijgeleverde pasfoto is door de verbalisanten herkend als [naam medeverdachte] . Voorts is gebleken dat de aanvrager van het reisdocument contant heeft afgerekend bij de verdachte.
Ten aanzien van 2014
Voorts bevinden zich in het dossier camerabeelden die zijn gemaakt in het Stadskantoor in Dordrecht op 9 januari 2014. Op deze beelden zijn de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] te zien. Op de beelden is te zien dat [naam medeverdachte] het Stadskantoor binnenkomt en dat hij wordt geholpen door de verdachte. Na onderzoek is gebleken dat op dat moment een paspoort is aangevraagd middels een spoedaanvraag. Bij de aanvraag werd een pasfoto van de verdachte [naam medeverdachte] aangeleverd terwijl het “aanvraagformulier reisdocument” op naam van een ander was gesteld. Ook zijn de kosten van uitgifte van een rijbewijs, een bedrag van € 79,63, betaald met een pinpas die behoort tot een bankrekening die op naam staat van de vriendin van de verdachte.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte zich door zijn handelen heeft schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken van reisdocumenten zodat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard.
5.1.2.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De officier van justitie noemt geen bewijsmiddelen, maar suggereert slechts dat sprake is van “drie momenten”, aldus de raadsman, terwijl het onduidelijk blijft welke handelingen feitelijk door de verdachte zouden zijn gepleegd.
Blijkens de wetsgeschiedenis moet in geval van een verdenking ter zake van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht blijken dat bij de verdachte sprake is van “wetenschap van valsheid”. Op de zitting is niet met de verdachte besproken of hij wist hoe de foto’s in die reisdocumenten zijn gekomen. In het proces-verbaal van politie komt dat evenmin terug. Verder is uit het onderzoek niet gebleken dat sprake is geweest van een “valse” foto op een “aanvraagformulier reisdocument”, evengoed kan bij de legitimatie een document zijn getoond met een legitimatiebewijs waarop een (zelfde) valse foto is aangebracht. Niet kan worden vastgesteld dat de betaling die in 2014 is gedaan met de bankpas van de vriendin van de verdachte ook betrekking had op dat specifieke document. De raadsman heeft betoogd dat de verdachte om deze redenen dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem wordt ten laste gelegd.
5.1.3.
Beoordeling
Ten aanzien van 2012
Uit de inhoud van het dossier is gebleken dat de verdachte was aangesteld als medewerker Publiekszaken bij de gemeente Rotterdam voor de periode van 1 oktober 2010 tot en met 1 oktober 2012. Vast staat dat er in die periode vanaf die locatie twee paspoorten zijn afgegeven waarvan de persoonsgegevens niet overeengekomen met de persoon op de pasfoto. Na onderzoek is gebleken dat op die aanvraagformulieren telkens een pasfoto is gebruikt van een persoon die niet de ten naam gestelde van dat paspoort was. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat niet met de wettelijk vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte daarvoor verantwoordelijk gehouden kan worden. Het dossier bevat weliswaar aanwijzingen dat de verdachte de aanvragen in behandeling heeft genomen (de gemeente stelt dat dit uit haar interne onderzoek is gebleken), maar dit valt niet vast te stellen op basis van de aanvraagformulieren in het dossier. Daarentegen staat wel vast dat de paspoorten zijn afgegeven door andere ambtenaren dan de verdachte. De conclusie is dat enige strafbare handeling gepleegd ten aanzien van deze vals opgemaakte paspoorten niet bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van 2013
Blijkens de inhoud van het dossier is er bij het Stadskantoor Dordrecht een aanvraag voor een paspoort gedaan op 23 mei 2013 waarbij er een pasfoto van [naam medeverdachte] is geleverd voor het “aanvraagformulier reisdocument” voor een paspoort dat op naam was gesteld van [naam] . Voorts is gebleken dat de aanvrager het reisdocument contant heeft afgerekend bij de verdachte. Daarmee staat echter nog niet vast dat de verdachte, indien hij al de ambtenaar is geweest die het reisdocument heeft afgegeven, wist dat het door hem uitgegeven reisdocument vals opgemaakt was. De persoon die het paspoort kwam ophalen kwam immers overeen met de persoon op de foto in het reisdocument.
Daaraan doet niet af dat het dossier aanwijzingen bevat die duiden op andere malversaties door de verdachte met inschrijvingen in de basisregistratie personen. Dat zijn immers geen handelingen die strafbaar zijn gesteld in artikel 231 van het Wetboek van strafrecht en andere delicten zijn hem niet ten laste gelegd.
Ten aanzien van 2014
Uit de inhoud van het dossier is gebleken dat de verdachte in januari 2014 in zijn hoedanigheid van ambtenaar Publiekszaken bij het Stadskantoor Dordrecht, betrokken was bij twee onjuist opgemaakte aanvragen (de pasfoto correspondeerde niet met de daarop ingevulde persoonsgegevens).
De rechtbank duidt die omstandigheden aldus, dat het niet anders kan dan dat zowel de verdachte als diens medeverdachte [naam medeverdachte] moeten hebben geweten dat de gegevens op het aanvraagformulier niet klopten met de bijgevoegde foto’s. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze gedragingen niet vallen binnen de delictsomschrijving van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. Het is immers niet komen vast te staan dat deze reisdocumenten ook daadwerkelijk valselijk zijn opgemaakt en afgegeven. De omstandigheid dat het handelen van verdachte mogelijk andere strafbare feiten oplevert en/of dat wellicht sprake is van (een) poging(en), behoort gelet op de tekst van de dagvaarding verder buiten beschouwing te blijven.
5.1.4.
Conclusie
Het ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

6.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3440,00 aan schade, bestaande voor het merendeel uit verrichte arbeidsuren.
Reeds omdat de verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

7.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding geldig;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. J. Bergen en M. Smit, rechters,
in tegenwoordigheid van S. Wongsokerto, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(zaak paspoort)
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 februari 2014 te
Rotterdam en/of Dordrecht, althans in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meermalen althans eenmaal,
(telkens) een reisdocument valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of een
zodanig stuk op grond van valse gegevens heeft doen verstrekken, dan wel een
aan hem, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) of een ander verstrekt
reisdocument ter beschikking heeft gesteld van (een) derde(n), met het oogmerk
het door deze(n) te doen gebruiken als ware het aan hem/haar verstrekt,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk op één of meer
Nederlandse paspoort(en) (een) foto('s) van verdachtes mededader geplaatst
en/of personalia op dat/die paspoort(en) geplaatst die niet
overeenkomt/overeenkomen met de personalia van verdachtes mededader(s), en/of
(vervolgens) dat/die paspoort(en) uitgegeven aan verdachtes mededader(s),
terwijl hij, verdachte, ambtenaar zijnde, een bijzondere ambtsplicht schond
en/of bij het begaan van het/de strafbare feit/feiten gebruik heeft gemaakt
van macht en/of gelegenheid en/of middel hem door zijn ambt geschonken;
(artikelen 44, 47, 57, 231 Wetboek van Strafrecht)