In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als ambtenaar bij de gemeente Rotterdam werkzaam was. De verdachte werd beschuldigd van het valselijk opmaken van reisdocumenten, specifiek paspoorten, in de periode van 1 juli 2012 tot en met 5 februari 2014. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 10 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de afgifte van de paspoorten, aangezien deze door andere ambtenaren waren afgegeven. Hoewel er aanwijzingen waren voor andere malversaties door de verdachte, viel dit buiten de reikwijdte van de tenlastelegging.
De rechtbank behandelde ook de geldigheid van de dagvaarding, waarbij de verdediging aanvoerde dat de tenlastelegging onduidelijk was. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het vervalsen van reisdocumenten, en sprak hem vrij van alle beschuldigingen. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor strafbare feiten en de rol van ambtenaren in het proces van documentafgifte. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten, waarbij de nadruk lag op de bewijsvoering en de verantwoordelijkheden van de betrokken ambtenaren.