ECLI:NL:RBROT:2017:1421

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
10/750302-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensensmokkel met levensgevaar voor anderen, meermalen gepleegd

Op 21 februari 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in [geboorteplaats 1] en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd ervan beschuldigd meermalen mensen te hebben gesmokkeld, waarbij hij hen in levensgevaar heeft gebracht. De tenlastelegging omvatte het helpen van vier Afghaanse personen, waaronder twee minderjarige kinderen en een zwangere vrouw, bij hun illegale verblijf in Nederland en hun doorreis naar Groot-Brittannië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 2 augustus 2016 deze personen in zijn bestelauto vervoerde, terwijl zij zich in een onveilige en niet-gezekerde laadruimte bevonden, omringd door zware autobanden.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de gesmokkelden beoordeeld. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de personen in zijn voertuig en dat hij autobanden had gekocht. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat hij de vier Afghaanse personen vervoerde en dat hij handelde uit winstbejag. De omstandigheden waaronder de gesmokkelden werden vervoerd, waaronder het gebrek aan voedsel en de onveilige situatie, leidden tot de conclusie dat er levensgevaar voor hen bestond.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan mensensmokkel en legde een gevangenisstraf van achttien maanden op, met verbeurdverklaring van het in beslag genomen voertuig. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de vluchtelingenproblematiek in de Europese Unie. De verdachte werd als strafbaar verklaard, en de rechtbank hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder het feit dat hij niet eerder in Nederland was veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/750302-16
Datum uitspraak: 21 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
opgegeven adres: [adres] , [geboorteplaats 2]
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel.
Raadsman mr. M.A. Oosterveen, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen bestelauto, Ford Transit, kleur wit.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het ten laste gelegde, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte willens en wetens mensen heeft gesmokkeld.
De verdachte heeft steeds verklaard dat hij niet wist dat er zich personen in zijn bestelbus bevonden. De verdachte heeft verklaard dat hij de reis van [plaats 7] via Frankrijk en België naar Nederland heeft gemaakt met als doel autobanden te kopen en deze in [plaats 7] door te verkopen. Zijn verklaring is verifieerbaar juist gebleken.
4.1.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 2 augustus 2016 zijn in [plaats 1] , gemeente [plaats 2] , in het midden van het laadruim van een mini vrachtwagen / bestelbus met Brits kenteken [kentekennummer] vier Afghaanse personen aangetroffen (een man, vrouw en hun twee minderjarige kinderen). De laadruimte was geladen met 139 autobanden die niet gezekerd waren. De verdachte was de chauffeur van het betreffende voertuig.
Op grond van de verklaring van de verdachte en overige bewijsmiddelen stelt de rechtbank verder het volgende vast.
De verdachte is op donderdag 28 juli 2016 vanuit [plaats 3] in [plaats 4] aangekomen en heeft hier de nacht doorgebracht. De verdachte had een retourticket [plaats 5] voor 30 juli 2016. Op vrijdag 29 juli 2016 is de verdachte vanuit [plaats 6] naar Nederland gereden. De verdachte is echter niet op 30 juli 2016 van [plaats 6] naar [plaats 7] teruggegaan, maar heeft in plaats daarvan een ticket geboekt voor de ferry van [plaats 1] naar [plaats 8] ( [plaats 7] ). De verdachte heeft van vrijdag (29 juli 2016) tot maandag (1 augustus 2016) in [plaats 9] overnacht. De verdachte is op 1 augustus 2016 naar België gereden en heeft in ieder geval in [plaats 11] 50 autobanden gekocht.
De verdachte is vervolgens naar Franrijk gereden en heeft de nacht van 1 augustus 2016 op 2 augustus in [plaats 6] doorgebracht.
De rechtbank stelt op grond van de verklaringen van de gesmokkelden vast dat zij op 2 augustus 2016 te [plaats 6] in het voertuig zijn gegaan.
De verdachte is op 2 augustus 2016 vanuit [plaats 6] naar [plaats 9] gereden.
De verdachte heeft verklaard dat hij op twee adressen banden heeft gekocht. Van het eerste bedrijf waar hij in België autobanden zou hebben gekocht, weet de verdachte het adres niet meer en is er geen aankoopbon van die autobanden aangetroffen. Het andere bedrijf waar de verdachte banden heeft gekocht, was gevestigd in [plaats 10] Uit de verklaring van de verdachte en een proces-verbaal bevindingen (p. 135) volgt dat de verdachte zelf samen met de autohandelaar op 1 augustus 2016 de autobanden in [plaats 11] in zijn voertuig heeft geladen. De gekochte 50 banden pasten er nog net bij, omdat de laadruimte al vol lag met andere autobanden. Verbalisanten hebben echter geconstateerd dat er op 2 augustus 2016 in de laadruimte achter twee lagen gevlochten autobanden een door autobanden omringde verborgen ruimte was waar het Afghaanse gezin is aangetroffen. De verdachte kan niet verklaren waarom een dergelijke open ruimte is aangetroffen, terwijl de laadruimte op 1 augustus 2016 nog volledig gevuld met autobanden was. Hierbij is tevens van belang dat de verdachte heeft verklaard dat hij het voertuig op 1 augustus 2016 had afgesloten. Slechts het rolluik kan eventueel van buiten handmatig zonder sleutel worden geopend, maar dat geldt niet voor de laadklep die zich voor het rolluik bevond. Deze laadklep heeft een hoogte van 180 centimeter vanaf de grond gemeten. De rechtbank merkt verder in dit verband op dat bij de controle van het voertuig van de verdachte, de verbalisanten eerst een laag banden moesten weghalen om vervolgens over de banden te kunnen klimmen om zo bij de open ruimte te komen waar de gesmokkelden zich bevonden.
Verder is relevant dat het rolluik niet van binnenuit kon worden geopend, zodat de gesmokkelden het laadruim niet zelf konden verlaten. De getuige [naam getuige] , een van de gesmokkelden, heeft verklaard dat ze moesten kloppen als ze in [plaats 7] zouden zijn aangekomen.
Op de vloer van de laadruimte is zowel aan de linkerachterzijde als de rechterachterzijde een gat met een diameter van 2 centimeter aangetroffen. Deze gaten stonden in directe verbinding met de open lucht.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de telefonische oproepen op 3 en 4 augustus 2016 van Engelse telefoonnummers, die niet in de contactenlijst stonden van verdachtes telefoon (pag. 111-112). Wat met name opvalt zijn de negen oproepen van hetzelfde nummer ( [telefoonnummer] ) op 3 augustus 2016 in een relatief korte periode, te weten van 11.44 uur tot 18.54 uur. Deze oproepen zijn gedaan op de dag dat de verdachte volgens planning met zijn bestelauto terug zou zijn in Groot-Brittannië, ware het niet dat hij op 2 augustus 2016 was aangehouden. Met hetzelfde nummer is vervolgens ook nog op 4 augustus 2016 tweemaal naar de verdachte gebeld.
Op grond van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat hij vanuit [plaats 6] naar [plaats 1] de vier Afghaanse personen heeft vervoerd. Dat de gesmokkelden hebben verklaard dat zij de verdachte niet hebben gezien doet aan het vorenstaande niet af. Uit deze conclusie volgt dus ook dat de rechtbank de door de verdachte gegeven alternatieve verklaring voor zijn onlogische en kostbare reis niet aannemelijk of geloofwaardig acht.
WinstbejagDe Hoge Raad heeft geoordeeld dat blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 197a, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht van winstbejag kan worden gesproken “indien het handelen van de dader is ingegeven door een gerichtheid op verrijking, waarbij het niet noodzakelijk behoeft te gaan om een op geld waardeerbaar voordeel, en evenmin bepalend is of het beoogde voordeel ook daadwerkelijk werd behaald. Voldoende is dat blijkt dat de dader op de bedoelde verrijking uit is geweest” (HR 13 november 2012,
NJ2012, 672, LJN: BX5419). De term ‘winstbejag’ strekt er slechts toe om handelen met zuiver ideële motieven uit de werkingssfeer van art. 197a tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht te houden.
Uit het procesdossier volgt dat voor de reis van de gesmokkelden is betaald en dat het geld vrij zou komen op het moment dat de gesmokkelden in Groot-Brittannië zouden zijn aangekomen. De verdachte maakt als transporteur deel uit van een keten in dit geheel. Van ideële motieven aan de zijde van de verdachte is niet gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het handelen van de verdachte erop was gericht om zichzelf te verrijken.
Te duchten levensgevaarDe gesmokkelden, waaronder twee kleine kinderen en een zwangere vrouw, hebben urenlang tussen niet-gezekerde autobanden gezeten, die konden verschuiven en omvallen. Hierbij wordt opgemerkt dat de gesmokkelden niet zelfstandig het laadruim konden verlaten. De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels sprake was van te duchten levensgevaar, temeer zij nog een bootreis van ten minste tien uren in het vooruitzicht hadden.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 2 augustus 2016 te [plaats 1] , gemeente [plaats 9] , althans
in Nederland, België en Frankrijk , 4 (vier) personen met de Afghaanse
nationaliteit,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis
door, en
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf
in Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie of die ander daartoe gelegenheid
enmiddelen heeft verschaft terwijl hij, verdachte wist dat die toegang of die doorreis en
dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, - bovengenoemde personen in een bestelauto, te weten een Ford Transit,
vervoerd van Frankrijk naar Nederland en door Nederland, en
- een ticket aangeschaft voor de ferry ( [plaats 1] ) naar Groot-Brittannië,
en
(aldus) het verblijf in Nederland en het transport en de doorreis door
Nederland van die bovengenoemde pers(o)on(en) gefaciliteerd,
terwijl als gevolg hiervan levensgevaar voor een ander, te weten voornoemde 4
(vier), personen met de Afghaanse nationaliteit, te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
De voortgezette handeling van:
mensensmokkel, terwijl van dit feit levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd;
en
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en een andere lidstaat van de Europese Unie, of hem daartoe gelegenheid en middelen verschaft, terwijl hij weet dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl van dit feit levensgevaar voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd;
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft vier personen met de Afghaanse nationaliteit, waaronder twee kinderen en een zwangere vrouw, vanuit Frankrijk naar Nederland gesmokkeld, met als bestemming Groot-Brittannië.
Door mensensmokkel wordt het overheidsbeleid inzake de bestrijding van illegaal verblijf en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie doorkruist, terwijl de vluchtelingenproblematiek in de Europese Unie momenteel groot is.
De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit en hierbij misbruik gemaakt van kwetsbare mensen. De genoemde vier personen hebben meerdere uren in de laadruimte van verdachtes voertuig tussen zware, niet gezekerde autobanden gezeten en hadden nog zeker een reis van tien uren voor de boeg. Zij waren niet of nauwelijks voorzien van voedsel en drinken. Dit waren levensgevaarlijke omstandigheden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 januari 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Hierbij houdt de rechtbank ook rekening met het feit dat per 1 juli 2016 de strafmaxima voor de bewezen verklaarde feiten door de wetgever zijn verhoogd.
Alles afwegend worden na te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden geacht.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen voertuig (Ford Transit, kleur wit) verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht om teruggave van het voertuig, inclusief de lading.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen voertuig - inclusief de lading, bestaande uit autobanden - zal worden verbeurd verklaard.
Het voorwerp behoort aan de verdachte toe.
De bewezen feiten zijn met behulp van dit voorwerp begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a, 56, 57 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor de feiten: Voertuig, Ford Transit, kleur wit, inclusief lading, bestaande uit autobanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
en mrs. D.L. Spierings en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 februari 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 augustus 2016 te [plaats 1] , gemeente [plaats 9] , althans
in Nederland, België en/of Frankrijk tezamen en in vereniging met anderen,
althans alleen, 4 (vier), althans één of meer perso(o)n(en) met de Afghaanse
nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis
door, en/of
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf
in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie en/of IJsland
en/of Noorwegen en/of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000
te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land,
over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New
York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of
die ander (telkens) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft/hebben
verschaft terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis en/of
dat verblijf wederrechtelijk was,
immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met één of meer van zijn
mededaders, althans alleen,
- bovengenoemde personen in een bestelauto, te weten een Ford Transit,
vervoerd van België en/of Frankrijk naar Nederland en/of door Nederland, en/of
- een ticket aangeschaft voor de ferry ( [plaats 1] ) naar Groot-Brittannië,
en/of
(aldus) het verblijf in Nederland en/of het transport en de doorreis door
Nederland van die bovengenoemde pers(o)n(en) georganiseerd en/of
gecoördineerd en/of gefaciliteerd,
terwijl als gevolg hiervan levensgevaar voor een ander, te weten voornoemde 4
(vier), althans één of meer perso(o)n(en) met de Afghaanse nationaliteit, te
duchten was;