ECLI:NL:RBROT:2017:1419

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
C/10/501901 / FA RK 16-4093
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen partijen met verschillende nationaliteiten en huwelijkslocaties

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 februari 2017 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw met de Syrische nationaliteit en een man met de Libanese nationaliteit. Partijen zijn gehuwd, maar er is onduidelijkheid over de plaats en datum van het huwelijk. De vrouw stelt dat het huwelijk in Syrië is gesloten, terwijl de man betoogt dat het huwelijk rechtsgeldig in Libanon is voltrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk in Libanon is gesloten volgens de daar geldende regels en dat dit huwelijk naar Libanees recht rechtsgeldig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel de exacte datum van het huwelijk niet kan worden vastgesteld, dit niet afdoet aan de rechtsgeldigheid van het huwelijk.

De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, ook al betwist de man de rechtsgeldigheid van het huwelijk in Libanon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond ten tijde van de indiening van het verzoekschrift, waardoor de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, en heeft het verzoek van de vrouw om de echtscheiding uit te spreken toegewezen. Daarnaast heeft de rechtbank beslist over het huurrecht van de echtelijke woning, waarbij de vrouw het huurrecht is toegekend, gezien haar grotere belang en de omstandigheden van de man. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie 1
zaaknummer / rekestnummer: C/10/501901 / FA RK 16-4093
Beschikking van 10 februari 2017 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster], de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. M.J.N. Koek te Amsterdam,
t e g e n
[verweerder]de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J. Nieuwstraten te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 20 mei 2016;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de correspondentie waaronder:
  • de brieven met bijlagen van de zijde van de vrouw, gedateerd 18 november 2016 en 21 november 2016;
  • de brief met bijlagen van de zijde van de man, gedateerd 15 november 2016.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 november 2016.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de vrouw met haar advocaat;
- de man met zijn advocaat.
Ter zitting is door de advocaat van de vrouw een pleitnotitie overgelegd.

2.De beoordeling

2.1.
De feiten
2.1.2.
Partijen zijn met elkaar gehuwd.
2.1.3.
De vrouw heeft de Syrische nationaliteit. De man heeft de Libanese nationaliteit.
2.2.
Scheiding
2.2.1.
Bij inleidend verzoekschrift heeft de vrouw verzocht de echtscheiding uit te spreken tussen partijen, die volgens de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdatum 1] (de rechtbank begrijpt: [huwelijksdatum 2] ) te [huwelijksplaats] (Syrië).
2.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij betwist dat partijen in Syrië met elkaar zijn gehuwd en stelt daartoe dat partijen vóór dat huwelijk al rechtsgeldig met elkaar in het huwelijk zijn getreden in Libanon. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de man bij brief van 15 november 2016 een kopie van een tweetal in het Arabisch opgestelde documenten overgelegd met daarbij een Nederlandse vertaling. Blijkens de vertaling worden partijen in beide documenten met name genoemd. In het eerste document, een beschikking van 22 januari 2009 afkomstig van de rechtbank van [plaats] , staat (onder meer) dat partijen in overeenstemming met de regels van de sharia op [huwelijksdatum 3] zijn gehuwd, dat partijen de rechtbank hebben verzocht over te gaan tot inschrijving en bevestiging van dat huwelijk en dat de rechtbank van oordeel is dat dat huwelijk op correcte wijze is voltrokken. Blijkens het tweede door de man overgelegde document is het huwelijk vervolgens op 22 januari 2009 door de burgemeester van [plaats] geregistreerd in het Libanese civiele register.
2.2.3.
De vrouw heeft in haar schriftelijke reactie op het verweerschrift gesteld dat partijen zowel in Libanon als in Syrië zijn gehuwd en dat het huwelijk pas rechtsgeldig tot stand is gekomen in Syrië. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst ze naar een door haar overgelegd huwelijkscertificaat. Ter zitting heeft de vrouw nog gesteld dat het huwelijk in Libanon niet rechtsgeldig tot stand is gekomen omdat zij ten tijde van de huwelijksvoltrekking de Syrische nationaliteit had. Volgens de vrouw hebben partijen daarom besloten in Syrië nogmaals in het huwelijk te treden.
De vrouw betwist voorts de bewijskracht van de door de man overgelegde documenten, omdat niet is gebleken dat de vertaling ervan door een beëdigd vertaler is opgesteld. De vrouw is dan ook van mening dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat partijen rechtsgeldig in Libanon zijn gehuwd. Mocht evenwel komen vast te staan dat partijen ook in Libanon rechtsgeldig zijn getrouwd, dan verzoekt de vrouw zowel ten aanzien van het huwelijk in Libanon als ten aanzien van het huwelijk in Syrië de echtscheiding uit te spreken.
2.2.4.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.2.5.
Tussen partijen staat vast dat ze gehuwd zijn; zij twisten over de vraag waar en wanneer dat huwelijk tot stand is gekomen. Naar Libanees recht komt een huwelijk tot stand op de wijze als (gedeeltelijk) beschreven in de zijdens de man overgelegde documenten. Het sluiten van een huwelijk in Libanon kan alleen bij een religieuze instantie. Een religieus huwelijk is vervolgens niet geldig zonder registratie in het Libanese civiele register. Verder heeft te gelden dat als de echtgenoten beiden niet de Libanese nationaliteit hebben, het huwelijk moet worden geregistreerd bij de ‘Civil Registration Foreigner Department’ op het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Voor deze registratie is bewijs nodig van de namen van de ouders van de echtgenoten alsmede dat de echtgenoten in Libanon verbleven toen het huwelijk werd gesloten.
2.2.6.
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar stelling dat partijen in Syrië zijn gehuwd verwezen naar een door haar overgelegd huwelijkscertificaat. Anders dan de vrouw meent, is de rechtbank van oordeel dat uit dit document niet kan volgen dat in Syrië een tweede huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden. Redengevend daartoe is onder meer dat het betreffende certificaat is afgegeven door de Libanese ambassade te Damascus en dat het niet vermeldt dat sprake is van een in Syrië afgesloten huwelijk. De rechtbank acht evenwel - mede gelet op hetgeen de vrouw ter zitting heeft gesteld - aannemelijk dat in Syrië is gebleken dat vanwege het ontbreken van de Libanese nationaliteit van de vrouw een aanvullende registratie van het in Libanon gesloten huwelijk in de Civil Registration Foreigner Department van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (van Libanon) benodigd was. Op basis van de stukken en de stellingen van partijen, merkt de rechtbank het door de vrouw overgelegde document dan ook aan als bewijs van deze registratie, te meer nu dit document (wel) expliciet de namen van de ouders van partijen vermeldt.
2.2.7.
Hoewel niet is gebleken dat de vertaling van de door de man overgelegde documenten door een beëdigd vertaler tot stand is gekomen, gaat de rechtbank er, gelet op voorgaande overwegingen, vanuit dat het huwelijk in Libanon (en niet in Syrië) is gesloten op de aldaar voorgeschreven wijze en dat dit huwelijk naar Libanees recht rechtsgeldig tot stand gekomen is. Dat aan de hand van de stukken niet kan worden vastgesteld op welke datum het huwelijk precies tot stand is gekomen (hetgeen ook mag blijken uit het Nederlandse uittreksel basisregistratie personen waarin als huwelijksdatum is vermeld 00-00-00) doet daaraan niet af. Op grond van artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt het in Libanon gesloten huwelijk in Nederland erkend. Nu de vrouw aanvullend heeft verzocht (ook) de echtscheiding uit te spreken van dat huwelijk, zal de rechtbank hierna overgaan tot beoordeling van dat verzoek. Haar verzoek tussen partijen de echtscheiding uit te spreken ten aanzien van het in Syrië gesloten huwelijk zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
2.2.8.
De man voert verweer en bepleit afwijzing van het echtscheidingsverzoek van de vrouw. Hij voert daartoe in de kern aan dat hij er belang bij heeft dat het huwelijk in stand blijft, omdat hij vanwege zijn afhankelijke verblijfstatus bij ontbinding van het huwelijk niet meer in Nederland mag verblijven.
2.2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de verklaringen van partijen over de slechte verhouding tussen hen (beiden stellen dat de ander zich schuldig heeft gemaakt aan fysieke en geestelijke mishandeling) en gelet op de stukken van Vluchtelingen Werk Nederland die door de vrouw zijn overgelegd, is genoegzaam komen vast te staan dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Bij de beoordeling van een verzoek tot echtscheiding is anders dan de man voorstaat, geen ruimte voor een belangenafweging. Ook overigens heeft de man onvoldoende gesteld ter onderbouwing van zijn stelling dat het huwelijk in stand dient te blijven. Gelet op het voorgaande zal het verzoek van de vrouw de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, worden toegewezen.
2.3.
Huurrecht woning
2.3.1.
Zowel de vrouw als de man hebben verzocht het huurrecht van de woning aan de [adres] aan haar/hem toe te kennen.
2.3.2.
De woning is in Nederland gelegen. Gelet op artikel 4, lid 3, aanhef en sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek ter zake van het huurrecht van deze woning.
2.3.3.
De rechtbank zal krachtens regels van ongeschreven Nederlands internationaal privaatrecht Nederlands recht toepassen op dit verzoek.
2.3.4.
Ingevolge artikel 7:266 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Het toekennen van het huurrecht komt aan op een afweging van de belangen van ieder der partijen.
2.3.5.
De rechtbank stelt vast dat de woning oorspronkelijk aan de vrouw is toegewezen en dat zij als eerste de woning heeft betrokken, waarna de man zich vanuit het buitenland op grond van nareisbeleid bij de vrouw heeft gevoegd en bij haar is ingetrokken. De vrouw heeft de betreffende woning opgeknapt en voor bewoning in gereedheid gebracht. Uit de overgelegde stukken blijkt voorts dat de vrouw, die een zelfstandig verblijfsrecht in Nederland heeft, alhier naar school gaat. Ook is gelet op de door de vrouw overgelegde stukken komen vast te staan dat zij thans onder behandeling is van een psycholoog en arts voor (lichamelijke) klachten ten gevolge van stress. Gelet op voornoemde belangen als ook op de omstandigheid dat de toekomst van de man naar het zich laat aanzien niet in Nederland is, heeft de vrouw een groter belang bij het huurrecht van de woning dan de man. Derhalve zal het verzoek van de vrouw worden toegewezen en dat van de man worden afgewezen.
2.4.
Proceskosten
2.4.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd te Libanon;
3.2.
bepaalt dat de vrouw met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurster zal zijn van de echtelijke woning aan de [adres] ;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
3.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Oonincx, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C. Bernard op 10 februari 2017.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt.