ECLI:NL:RBROT:2017:140

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 januari 2017
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
ROT-16_2138
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar van eiseres wegens gebrek aan belanghebbendheid in vergunningverlening beroepsvisserij

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een onderneming in hengelsportmaterialen, en de staatssecretaris van Economische Zaken. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening aan beroepsvissers voor de vaste vistuigenvisserij, maar haar bezwaar werd door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. De eiseres stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat de vergunningen haar omzet negatief zouden beïnvloeden door de afname van sportvissers in het Europoortgebied. De rechtbank oordeelde echter dat de eiseres geen rechtstreeks belang had bij de vergunningen, aangezien zij zelf niet in de betrokken wateren vist en haar belang afgeleid was van de sportvissers. De rechtbank concludeerde dat er geen voldoende causaal verband was tussen de verleende vergunningen en de gestelde schade aan de omzet van de eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 16/2138

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 januari 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te Vlaardingen, eiseres,

gemachtigden: mr. F.J. Boonstra en mr. R.R. Bil,
en

de staatsecretaris van Economische Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. P.A. Luschen.

Procesverloop

Bij besluiten van 16 december 2015 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan beroepsvissers vergunningen verleend voor de vaste vistuigenvisserij.
Bij besluit van 15 februari 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden en [betrokkene] vennoot van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij de verleende vergunning met nummer 58477 is het gebied waarin de beroepsvisser in kwestie mag vissen met een zogenaamd “staand want” bepaald op maximaal 2500 meter staand want in de Maasmond, de Nieuwe Waterweg, het Calandkanaal en het Beerkanaal. De verleende vergunning met nummer 58448 betreft eveneens vissen met een staand want van maximaal 2500 meter en heeft naast voornoemde wateren ook betrekking op de Prinses Arianehaven en het Yangtzekanaal.
2. Verweerder stelt dat eiseres in dit geval geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres heeft ten aanzien van de primaire besluiten geen rechtstreeks belang, maar een van de beroepsvissers afgeleid belang. Daarom is het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, aldus verweerder.
3. Eiseres betwist dat zij geen belanghebbende is. Zij drijft een onderneming in hengelsportmaterialen. Voor haar omzet is zij voor een groot deel afhankelijk van sportvissers die in het Europoortgebied vanaf de kant vissen. Als er vlak voor de oever een want staat, komt de hengel daarin vast te zitten. Bovendien vangt de beroepsvisserij de vis weg voor de sportvissers. Daarom gaan steeds minder sportvissers in het Europoortgebied vissen en daalt haar omzet. Dat maakt volgens eiseres dat zij een rechtstreeks belang heeft bij de primaire besluiten. Eiseres beroept zich op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), met name de uitspraken van
21 februari 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:AZ8995) en 9 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2475).
Er is geen sprake van een afgeleid belang als het belang tegengesteld is aan het belang van de aanvrager en die situatie doet zich volgens eiseres hier voor. In dit kader beroept eiseres zich op het artikel ‘Afgeleid belang’ van Prof.mr. B.W.N. de Waard uit 2010, gepubliceerd in Jurisprudentie Bestuursrecht Plus, 12(2), blz. 62-80, en de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2006 (ECLI:NL:RVS:2006: AV7534).
4. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling moet, om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang aanwezig zijn dat de betrokkene voldoende onderscheidt van anderen en dat door het besluit rechtstreeks wordt geraakt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 september 2016 ECLI:NL:RVS:2016: 2451).
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet rechtstreeks door de verleende vergunningen aan beroepsvissers is geraakt in haar belangen. Gesteld noch gebleken is immers dat eiseres zelf in de betrokken wateren vist. Eiseres stelt dat zij in haar belangen wordt geraakt door de teruglopende verkoop van - onder meer - hengels aan sportvissers. Dat maakt dat eiseres voor haar belang afhankelijk is van die sportvissers. Het belang van eiseres is dan ook afgeleid van de sportvissers. Als er al een rechtstreeks geschonden belang zou zijn, dan zou dat het belang van de sportvissers zijn. Dit heeft tot gevolg dat eiseres niet als concurrent van de beroepsvissers kan worden beschouwd en dat de situatie als in bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2007 (ECLI:NL:RVS:2007: AZ8995), waarop eiseres zich beroept, zich hier niet voordoet.
5.2.
Eiseres kan zich voorts niet met succes beroepen op de jurisprudentie inzake eigenaren van (winkel)panden (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2475)). In de jurisprudentie op het gebied van de ruimtelijke ordening en verkeersbesluiten is de omstandigheid dat iemand eigenaar van een pand of perceel is in de directe omgeving vaak al voldoende om als belanghebbende te worden aangemerkt. Die situatie is niet vergelijkbaar met dit geval.
5.3.
De stelling van eiseres dat geen sprake is van een afgeleid belang omdat haar belang tegengesteld is aan het belang van de aanvrager, gaat niet op. Aangenomen dat in het onderhavige geval sprake is van een tegengesteld belang, geldt dat niet ieder tegengesteld belang ook een voldoende belang oplevert. Daarvoor is nodig dat sprake is van een duidelijk causaal verband tussen het besluit en het gesteld geschonden belang. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De door eiseres gestelde omstandigheid dat er dit jaar minder hengels voor de zeebaarsvisserij zijn verkocht, kan tal van oorzaken hebben. Zo heeft eiseres ter zitting verklaard dat in 2014 in totaal 9 hengels zijn verkocht, in 2015 (na het op de markt brengen van een nieuw ontwerp) 21, en dit jaar tot aan eind september 6. Daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat dit een rechtstreeks gevolg is van de verleende vergunningen. Het niveau is immers nagenoeg gelijk aan het jaar 2014, terwijl het nieuwe ontwerp kan hebben gezorgd voor een eenmalige piek in de verkoop in 2015. Aannemelijk is dat de verkoop daarna weer terugloopt. Wat daarvan ook zij, er is geen sprake van een dermate duidelijk causaal verband dat eiseres als belanghebbende moet worden aangemerkt. In het artikel van De Waard dat eiseres heeft overgelegd, staat dit ook zo beschreven op bladzijde 65:
“Er moet een duidelijk causaal verband zijn tussen dat besluit en de nadelen die iemand vreest. Tussenschakels maken dat verband te vaag. Tussenschakels kunnen zelfs meebrengen dat te onzeker wordt of de gevreesde nadelen zich wel zullen voordoen”.
Die situatie doet zich hier voor naar het oordeel van de rechtbank.
5.5.
De uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AV7534) waarnaar eiseres verwijst, ziet op een niet vergelijkbaar geval. Volgens de Afdeling waren de huisartsen in dat geval rechtstreeks geraakt in hun primaire ondernemersbelang, omdat de verleende vrijstelling aan het ziekenfonds van invloed was op de onderhandelingspositie van de huisartsen met datzelfde ziekenfonds. Eiseres heeft geen directe relatie met de beroepsvissers, zodat zij niet rechtstreeks is geraakt in haar ondernemersbelang.
6. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt bij de primaire besluiten. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Frankruijter, voorzitter, en mr. R.H.L. Dallinga en mr. C.F.J. de Jongh, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.L.J. Spierings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.