ECLI:NL:RBROT:2017:1351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
-
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige hechtenis bij ernstige bezwaren van medeplichtigheid aan terroristisch misdrijf zonder ernstige bezwaren van terroristisch oogmerk

Op 19 januari 2017 vond in de Rechtbank Rotterdam een openbare terechtzitting plaats in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een organisatie met terroristisch oogmerk. De verdachte was preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam en werd bijgestaan door zijn raadslieden. Tijdens de zitting werd de verdachte geconfronteerd met beschuldigingen van deelname aan een organisatie die betrokken was bij het plegen van terroristische misdrijven. De officier van justitie vorderde schorsing van het onderzoek, aangezien het politieonderzoek was afgerond en er een eindproces-verbaal was opgemaakt. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij nooit betrokken was geweest bij het leveren van wapens of munitie en dat hij geen terroristische bedoelingen had.

De rechtbank overwoog dat de verdachte ernstige bezwaren van medeplichtigheid aan terroristische misdrijven had, maar dat er geen ernstige bezwaren waren ten aanzien van zijn terroristische oogmerk. Dit leidde tot de conclusie dat, hoewel de verdachte in voorlopige hechtenis zat op een terroristenafdeling, de omstandigheden van de zaak en het tijdsverloop aanleiding gaven om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis toe te wijzen. De rechtbank besloot het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd te schorsen, waarbij de persoonlijke belangen van de verdachte en het ontbreken van ernstige bezwaren voor een terroristisch oogmerk zwaar wogen in de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 1
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in de rechtbank Rotterdam op 19 januari 2017.
Tegenwoordig als:
voorzitter mr. J.L.M. Boek,
rechters mrs. M.M. Koevoets en D. van Putten,
officieren van justitie mrs. A.M.F. van Veghel en R.J.P. Lambrichts,
griffier mr. E. Kerens.
De zaak tegen na te noemen verdachte wordt uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd
[verdachte],
geboren te (…),
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie.
Als raadslieden van de verdachte zijn aanwezig mrs. A.M. Seebregts en R. Haze, advocaten te Rotterdam.
De verdachte wordt kort gezegd en voor zover van belang, beschuldigd van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven subsidiair van medeplichtigheid bij of tot die deelneming door het leveren van een hoeveelheid munitie.
De officier van justitievordert dat het onderzoek voor onbepaalde tijd wordt geschorst. De officier van justitie deelt in dit verband mede:
In het onderzoek zijn verschillende zittingsdagen geweest, waarvan de laatste zittingsdag op 1 november 2016 heeft plaatsgehad. Sindsdien is het onderzoek in Nederland afgerond en is een eindproces-verbaal opgemaakt, dat aan de rechtbank en de verdediging is verstrekt.
(…)
In de onderhavige zaak is betaald voor het met elkaar in contact brengen van personen. Het lijkt er namelijk op dat [de verdachte], door tussenkomst van [de medeverdachte 1], in contact is gekomen met [de Fransen]. Daarbij is gebleken dat zij op zoek waren naar lange wapens, naar mitrailleurs zoals [de verdachte] verklaart. [De verdachte] komt uiteindelijk in contact met [de medeverdachte 2] en die laat een patroon zien. Daarvan wordt gezegd dat er 800 geleverd kunnen worden. [De verdachte] krijgt betaald voor zijn diensten en hij wordt bedankt en vertrekt weer.
(…)
Mr. Seebregtsvoert het woord overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotities (
en bepleit opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis).
(…)
De verdachtewordt het recht gelaten het laatst te spreken.

De verdachte verklaart:

Niets van de verdenking is waar. Ik heb geen gebruik gemaakt van mijn zwijgrecht, omdat ik geen terrorist ben. Omdat ik zelf een Moslim ben, vind ik het vreselijk dat ik vergeleken word met dit soort mensen. Ik heb nooit munitie en wapens gezien of voorhanden gehad. Er is ook nooit gesproken over een hoeveelheid. De politie heeft mij destijds gevraagd wat ik onder lange wapens verstond en op die vraag heb ik antwoord gegeven. We hebben het er onderling echter niet over gehad. Ik heb geen verstand van wapens. [De medeverdachte 2] heeft gezegd dat hij er 800 kon leveren, maar hoeveel er uiteindelijk zijn gekocht of geleverd weet ik niet. Ik heb [medeverdachte 2] en die Fransen na dat gesprek namelijk nooit meer gezien. Ik wilde de politie een hand reiken om terroristen op te pakken. Er is niets dat wijst op leugens van mijn kant. [De medeverdachte 1] heeft mij voorgesteld aan die jongens. De politie heeft mijn woning onderzocht en uit niets is gebleken dat ik er radicale gedachten op na houd.
(…)
Wat betreft het verzoek tot opheffing c.q. schorsing van de voorlopige hechtenis van [de verdachte] overweegt de rechtbank als volgt.
Een van de subsidiaire feiten waarop de voorlopige hechtenis betrekking heeft, behelst (samengevat) medeplichtigheid aan deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven. Materieel strafrechtelijk bezien volstaat voor strafbare medeplichtigheid wat betreft het schuldverband globale wetenschap van de strafbare feiten waarbij de medeplichtige behulpzaam is. Het opzet van de medeplichtige enerzijds en van de dader(s) anderzijds kan uiteenlopen, zolang het opzet van de medeplichtige zich wel uitstrekt tot een soortgelijk strafbaar feit. In zulke gevallen blijft de kwalificatie van de medeplichtigheid de kwalificatie van het (mede)plegen, doen plegen of uitlokken volgen; bij de strafoplegging wordt in voorkomende gevallen rekening gehouden met een minder verreikend opzet van de medeplichtige. Dat kan betekenen, dat een medeplichtige kan worden veroordeeld voor een feit dat wordt gekwalificeerd als medeplichtigheid bij of tot deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
terroristische misdrijven, terwijl zijn opzet niet verder reikt dan het behulpzaam zijn bij of tot deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van
misdrijven.
Deze materieel-strafrechtelijke relatie tussen kwalificatie van feiten enerzijds en het opzet en de hoogte van de straf anderzijds, dient consequenties te hebben voor de toepassing van de voorlopige hechtenis. De kwalificatie van de ernstige bezwaren van medeplichtigheid volgt de kwalificatie van het daderschap, maar de feitelijke duur en wijze van tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis dienen verdachtes opzet te volgen. Dat laatste klemt te meer nu verdachten van terroristische misdrijven voorlopige hechtenis ondergaan op een terroristenafdeling met een specifiek en streng regiem.
Wat betreft de feiten in deze zaak, oordeelt de rechtbank, dat de verdachte ten tijde van zijn verhoor bij de politie heeft verklaard dat hij dacht dat ‘die Fransen’ lange of grote wapens zochten om een overval te plegen. Hij heeft, naar eigen zeggen, hen vervolgens in contact gebracht met iemand die die wapens mogelijk kon leveren en is, nog steeds naar eigen zeggen, bij een ontmoeting aanwezig geweest, waarbij ene ‘Bigga’ aan de Fransen een kogel heeft laten zien en over ‘800’ heeft gesproken. De verdachte heeft ook verklaard dat hij niet wist dat de Fransen terroristische motieven hadden. Hij heeft zich van hen gedistantieerd door, tegen zijn gebruikelijke proceshouding in, tegenover de verhorende rechercheurs te verklaren wat hij wist over een mogelijke wapen- en munitiedeal. De officier van justitie heeft zich eerder in dit strafgeding op het standpunt gesteld dat, gelet op de uitkomst van het politie-onderzoek tot dan toe, hij er vooralsnog vanuit is gegaan, dat er in Nederland geen sprake is geweest van een terroristische cel maar van personen die ‘de Fransen’, die een aanslag met een terroristisch oogmerk wilden plegen, hebben gefaciliteerd.
Bij deze stand van zaken oordeelt de rechtbank dat er sprake is van ernstige bezwaren van en gronden voor medeplichtigheid bij of tot deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van terroristische misdrijven. Deze ernstige bezwaren, die in de voorstelling van de verdachte over de voorbereiding van een gewapende overval gaan, hebben betrekking op ernstige misdrijven en rechtvaardigen in beginsel de voortduring van de voorlopige hechtenis. Er worden in dit stadium echter geen ernstige bezwaren aanwezig geacht ten aanzien van het terroristische oogmerk van de verdachte. Dat doet, zoals hierboven uiteen is gezet, niet af aan de kwalificatie van het feit, maar dat zal, gelet op de het stadium waarin het geding zich thans bevindt, wel consequenties moeten hebben voor de voorlopige hechtenis. De verdachte ondergaat de voorlopige hechtenis immers niet in een gewoon huis van bewaring, wat in overeenstemming met de ernstige bezwaren ten aanzien van zijn opzet zou zijn, maar op een terroristenafdeling met een streng regiem, waar hij, gelet op het thans ontbreken van ernstige bezwaren voor een terroristisch oogmerk, niet thuis hoort. Gelet daarop, in combinatie met het tijdsverloop en de geschetste persoonlijke belangen van de verdachte, zal het verzoek van de verdediging tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte worden toegewezen.

Het onderzoek op de terechtzitting wordt geschorst voor onbepaalde tijd.

Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.