Op 19 januari 2017 vond in de Rechtbank Rotterdam een openbare terechtzitting plaats in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een organisatie met terroristisch oogmerk. De verdachte was preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam en werd bijgestaan door zijn raadslieden. Tijdens de zitting werd de verdachte geconfronteerd met beschuldigingen van deelname aan een organisatie die betrokken was bij het plegen van terroristische misdrijven. De officier van justitie vorderde schorsing van het onderzoek, aangezien het politieonderzoek was afgerond en er een eindproces-verbaal was opgemaakt. De verdachte ontkende de beschuldigingen en verklaarde dat hij nooit betrokken was geweest bij het leveren van wapens of munitie en dat hij geen terroristische bedoelingen had.
De rechtbank overwoog dat de verdachte ernstige bezwaren van medeplichtigheid aan terroristische misdrijven had, maar dat er geen ernstige bezwaren waren ten aanzien van zijn terroristische oogmerk. Dit leidde tot de conclusie dat, hoewel de verdachte in voorlopige hechtenis zat op een terroristenafdeling, de omstandigheden van de zaak en het tijdsverloop aanleiding gaven om het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis toe te wijzen. De rechtbank besloot het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd te schorsen, waarbij de persoonlijke belangen van de verdachte en het ontbreken van ernstige bezwaren voor een terroristisch oogmerk zwaar wogen in de beslissing.