ECLI:NL:RBROT:2017:1337

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
11/992004-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift met betrekking tot valse facturen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 februari 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van gewoontewitwassen en valsheid in geschrift. De verdachte was betrokken bij een organisatie die zich bezighield met grootschalige witwaspraktijken, waarbij hij samen met anderen valse facturen opmaakte om te verdoezelen dat de geldbedragen die werden ontvangen uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 23 augustus 2007 tot en met 17 februari 2010, tezamen met anderen, een bedrag van ongeveer € 758.968,05 heeft gewitgewassen. De verdachte ontkende betrokkenheid bij het opmaken van valse facturen, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat hij wist dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren. Ondanks de forse overschrijding van de redelijke termijn, oordeelde de rechtbank dat de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van de witwaspraktijken een gevangenisstraf van 12 maanden rechtvaardigden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen en de rapportage van de Reclassering. De rechtbank benadrukte dat de straf niet alleen bedoeld was voor speciale preventie, maar ook voor retributie en generale preventie.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 11/992004-12
Datum uitspraak: 20 februari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats] op [datum],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]
raadsman mr. M.E. Pennings, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 augustus 2015, 24, 26 en 31 januari 2017 en 2 en 6 februari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. R. Ahling en A.C. Schaafsma (hierna “de officier van justitie”) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

Ten aanzien van feit 2

4.1.
Partiële vrijspraak
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen, 72 facturen van het bedrijf [derde bedrijf 1] en 8 facturen van het bedrijf [derde bedrijf 2] valselijk heeft opgemaakt.
Beoordeling
De verdachte heeft ontkend dat hij (valse) facturen heeft opgemaakt voor [derde bedrijf 1] en [derde bedrijf 2]. De eigenaren van deze bedrijven, de heren [getuige 1], respectievelijk [getuige 2], hebben weliswaar gesteld dat de verdachte de in de tenlastelegging bedoelde facturen van hun bedrijven valselijk zou hebben opgemaakt, maar zij hebben geen redenen van wetenschap hieromtrent in hun verklaringen gegeven. Bovendien heeft [getuige 2] in zijn latere verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat hij “aannam” dat Seedorf de facturen voor zijn bedrijf had opgemaakt, maar dat hij dat eigenlijk helemaal niet zeker weet.
Omdat het dossier ook overigens geen bewijs bevat op basis waarvan betrokkenheid van de verdachte bij het valselijk opmaken van de tenlastegelegde facturen van [derde bedrijf 1] en [derde bedrijf 2] kan worden vastgesteld, kan dit onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het (medeplegen van het) valselijk opmaken van de facturen van [derde bedrijf 1] en van [derde bedrijf 2]
4.2.
Bewijswaardering
Ten aanzien van feit 1
De verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 23 augustus 2007 tot en met
17 februari 2010 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van geldbedragen tot een totaal van ongeveer € 758.968,05.
Witwassen van uit misdrijf afkomstig geld
Om te beginnen dient te worden bewezen dat het in de tenlastelegging bedoelde geld uit misdrijf afkomstig was. In het onderhavige geval is op basis van het dossier geen rechtstreeks verband te leggen tussen dit geld en een bepaald brondelict. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan in zo’n geval niettemin bewezen worden geacht dat een geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is.
Op grond van het dossier en de behandeling van de zaak ter terechtzitting kunnen de navolgende feiten, voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangemerkt.
[bedrijf] is blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel een bedrijf dat zich onder meer bezig houdt met de in- en verkoop van plantaardige oliën en vetten. Directeur en bestuurder van [bedrijf] was de heer [naam]. Verder was werkzaam binnen het bedrijf de heer [medeverdachte].
In de administratie van [bedrijf] zijn facturen aangetroffen van de bedrijven [bedrijf van verdachte], [derde bedrijf 1] en [derde bedrijf 2] (hierna gezamenlijk te noemen: de derde bedrijven). Op deze facturen wordt steeds vermeld dat de desbetreffende derde bedrijven een hoeveelheid vet of andere goederen aan [bedrijf] hadden geleverd voor een bepaald bedrag. [bedrijf] heeft die facturen voldaan.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat voornoemde derde bedrijven nooit enig product hebben geleverd aan [bedrijf] en dat de facturen vals zijn.
Nu uit het dossier niet is gebleken van een legale handelsactiviteit van [bedrijf] van een omvang die de door haar aan genoemde derde bedrijven gedane betalingen kan verklaren en (mede)verdachten en/of anderen ook niet hebben verklaard dat de gelden een legale herkomst hadden, laat staan welke legale herkomst die gelden dan zouden hebben gehad, dient te worden aangenomen dat de geldbedragen, die op de bankrekeningen van de derde bedrijven zijn gestort, middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig is.
Opzet van de verdachte
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte niet wist dat de geldbedragen die door [bedrijf] waren gestort op de bankrekeningen van zijn, verdachtes, bedrijf en die van de andere twee hiervoor genoemde derde bedrijven uit misdrijf afkomstig waren.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het kan niet anders zijn dan dat de verdachte heeft geweten dat deze geldbedragen een criminele herkomst hadden, nu de derde bedrijven onmiskenbaar de uiterlijke verschijningsvorm van een witwasconstructie hadden.
Zowel de verdachte als [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat hun bedrijven nimmer vet of andere goederen hebben geleverd aan [bedrijf].
De verdachte is volgens eigen zeggen benaderd door [medeverdachte], met de mededeling dat hij geld konden verdienen met het oprichten van een bedrijf en het openen van een bankrekening op naam van dat bedrijf.
De verdachte heeft, zo heeft hij zelf verklaard, [getuige 1] bij [medeverdachte] geïntroduceerd, nadat die hem, verdachte, had gevraagd of hij mensen kende die tegen een vergoeding een bedrijf wilden oprichten, met als enige activiteit geld pinnen.
Ook was de verdachte direct betrokken bij het bedrijf van [getuige 2], die zich met soortgelijke praktijken bezig hield.
Zowel de verdachte als [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat nagenoeg de enige activiteit die zij voor hun bedrijf moesten verrichten, bestond uit het opnemen van geld van de bankrekeningen van hun bedrijf, nadat dit door [bedrijf] was gestort. Zowel [getuige 1] als [getuige 2] hebben verklaard dat de verdachte bij hen in de buurt was wanneer zij geld pinden. De verdachte leverde door hem, [getuige 1] en [getuige 2] gepind geld contant af bij [medeverdachte]. Ook haalde de verdachte envelopjes op bij [getuige 1] en [getuige 2] om die enveloppen vervolgens af te leveren bij [medeverdachte]. De verdachte, [getuige 1] en [getuige 2] mochten een klein gedeelte van de gepinde bedragen zelf houden.
De verdachte heeft vervolgens in 2010 door [bedrijf] ook geldbedragen laten overmaken naar de bankrekening van zijn eigen (op 1 november 2008 opgerichte) eenmanszaak [bedrijf van verdachte]. In een periode van slechts anderhalve maand heeft hij van [bedrijf] bijna
€ 85.000,- euro op de bankrekening van zijn bedrijf gestort gekregen, zonder dat zijn bedrijf daarvoor enig goed of dienst had geleverd.
Ter verantwoording van deze betalingen heeft de verdachte samen met [medeverdachte] valse facturen opgemaakt en hij ontving een vergoeding voor het pinnen van grote bedragen (zo snel mogelijk nadat die bedragen door [bedrijf] op de bankrekening waren gestort) en het vervolgens afgeven van dat contante geld bij [medeverdachte].
Er was onder deze omstandigheden geen enkele aanleiding voor de verdachte om te veronderstellen dat hij met legaal geld van doen had.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich in de periode van 23 augustus 2007 tot en met 17 februari 2010 tezamen en in vereniging met anderen (opzettelijk) heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen, en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in
of omstreeksde periode van 23 augustus 2007 tot en met 17 februari 2010
(telkens) te Dordrecht en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland,
(telkens)tezamen en in vereniging met
(een)ander
(en
), althans alleen,
(telkens
) van een of meervoorwerp
(en
), te weten
een of meer (gira
(a)l
(e
)en/of contant
(e
))geldbedrag
(en
) tot een totaalvan
ongeveer Euro 758.968,05
(Euro 165.376,89 ([derde bedrijf 2]
)en
/of
Euro 509.051,42 ([derde bedrijf 1]
)en
/ofeen geldbedrag van
Euro 84.539,74 ([bedrijf van verdachte])
althans (telkens) een of meer geldbedrag(en), de werkelijke aard en/of herkomst heeft verborgen en/of verhuld, en/althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den), en/of (telkens) die/dat voorwerpen heeft verworven en/ofvoorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragenen
/ofheeft omgezet, terwijl hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
) (telkens)wist
(en
)dat bovenomschreven
voorwerp(en)/geldbedrag
(en
) (telkens)geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig
(e)misdrijf
/misdrijven, hebbende hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
)van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt;
2.
hij
in ofomstreeks de periode van
11 januari 201017 augustus 2007tot en met 15 februari 2010
(telkens) te Dordrecht en/of Rotterdam en/of (elders)in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
A.
8, althans een (aantal), factu(u)r(en) van [derde bedrijf 2] aan [bedrijf 2], waaronder, althans in elk geval:
-factuur nummer 2007/53, datum 20-11-2007, factuurbedrag Euro 18.742,50 (proces verbaal PL17R4-2011140258, document 1210290925.AMB, p. 3226) en/of
-factuur nummer 03121008/30, datum 03-12-2008, factuurbedrag Euro 42.899,50 (p. 3231)
en/of
B.
72, althans een (aantal), factu(u)r(en) van [derde bedrijf 1] aan [bedrijf], waaronder, althans in elk geval:
-factuur nummer 20-09-422, datum 17-06-2009, factuurbedrag Euro 5.439,25 (p. 3120)
en/of
-factuur nummer 20-09-435b, datum 24-07-2009, factuurbedrag Euro 12.383,14 (p. 3221)
en/of
C.
13
, althans een (aantal),factu
(u)r
(en
)van [bedrijf van verdachte] aan [bedrijf],
waaronder
, althans in elk geval:
-factuur nummer 2010-21, datum 11 januari 2010, factuurbedrag Euro 12.283,18
(proces verhaal PL17R4-2011140258, document 1112051226.OIG, p. 394)en
/of
-factuur nummer 2010-24, datum 25 januari 2010, factuurbedrag Euro 10.079,30
(p. 395)
en
/of
-factuur nummer 2010-33, datum 16 februari 2010, factuurbedrag Euro 10.192,35
(p. 396)
- zijnde die
/datfactu
(u)r
(en
) (een)geschrift
(en
) dat/die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of heeft vervalst, en/althans
valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen, immers
hebben/heeft verdachte
en/of zijn mededader(s) (telkens
)valselijk - in strijd met de waarheid - in die factu
(u)r
(en
)vermeld
of doen vermelden, dat
Ad A)
die [derde bedrijf 2] (telkens) aan [bedrijf 2] de in de betreffende factu(u)r(en) vermeld(e) goed(eren) geleverd heeft (telkens) op de in die factu(u)r(en) vermelde datum tegen de in die factu(u)r(en) vermelde prijs en/of
Ad B en/of C)
die [derde bedrijf 1] en/of die[bedrijf van verdachte]
(telkens
)aan [bedrijf] de in de betreffende factu
(u)r
(en
)vermelde hoeveelheid vet geleverd heeft
(telkens)op de in die factu
(u)r
(en
)vermelde datum tegen de in die factu
(u)r
(en
)vermelde prijs,
zulks
(telkens
)met het oogmerk om die
/datgeschrift
(en
)als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.medeplegen van gewoontewitwassen;

2.

valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
Rondom het bedrijf [bedrijf] is een misdaadonderneming opgezet die zich in elk geval heeft bezig gehouden met grootschalige witwaspraktijken. Het dossier en het verhandelde op de zitting geven aanleiding om te veronderstellen dat deze praktijken veel omvangrijker zijn geweest en langer hebben geduurd dan is vastgesteld.
Misdaadondernemingen hebben maatschappelijk een groot ontwrichtend effect. Zij ondermijnen het vertrouwen waarop het financieel-economisch verkeer noodzakelijk moet zijn gebaseerd en de grote hoeveelheden geld die erin omgaan, werken nieuwe misdrijven als fraude, corruptie en geweld in de hand.
In deze zaak zijn miljoenen euro's witgewassen, waaraan de verdachte een belangrijke bijdrage heeft geleverd. De verdachte heeft aanvankelijk gefungeerd als zogenoemde facilitator. Hij heeft een kennis van hem in contact gebracht met een medeverdachte, tevens werknemer bij [bedrijf], en die kennis geholpen bij het oprichten van een bedrijf, zodat [bedrijf] daar gelden, die zij uit misdrijf had verkregen, op kon storten. De verdachte haalde het geld op bij zijn kennis, nadat die het had gepind, en deed dat ook voor een ander bedrijf, dat met hetzelfde (witwas)doel was opgericht. Het geld leverde hij af bij de medeverdachte. Vervolgens heeft de verdachte ook zijn eigen bedrijf gebruikt voor soortgelijke witwaspraktijken. Zo heeft hij 13 facturen valselijk opgemaakt om te doen voorkomen dat zijn bedrijf olie en vet leverde aan [bedrijf] terwijl er in werkelijkheid niets werd geleverd. De door [bedrijf] op zijn bedrijfsrekening gestorte bedragen pinde hij en gaf hij vervolgens, onder inhouding van een eigen vergoeding, af aan [medeverdachte]. [bedrijf] heeft ruim € 680.000,- op de bankrekeningen van de drie hiervoor genoemde derde bedrijven gestort (dossier witwassen, p. 4107: € 109.387,39 overgemaakt naar [derde bedrijf 2]; p. 3862: € 486.808,17 overgemaakt naar [derde bedrijf 1] en p. 2282: € 84.539,74 overgemaakt naar [bedrijf van verdachte]). Een zeer groot deel daarvan heeft de verdachte contant bij de medeverdachte afgeleverd.
In beginsel dient daarop te worden gereageerd met gevangenisstraffen van langere duur.
Tegen het opleggen van lange gevangenisstraffen pleit evenwel de forse overschrijding van de redelijke termijn met ruim drie jaar. Dit leidt ertoe dat de rechtbank gevangenisstraffen zal opleggen van enige duur.
Tegen het opleggen van gevangenisstraffen van enige duur pleit, anders dan de verdediging heeft gesteld, niet dat dergelijke gevangenisstraffen na verloop van ruim vijf jaar na het plegen van de laatste feiten verdachten zullen schaden in hun maatschappelijk bestaan en (dus) zinloos zijn. Behalve speciale preventie hebben straffen ook tot doel om genoegdoening aan de samenleving te bieden (retributie) en potentiële wetsovertreders af te schrikken (generale preventie). Wat er van het nut van speciale preventie in deze zaak ook zij, in elk geval dienen de gevangenisstraffen van enige duur de doelen van retributie en van generale preventie.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de strafoplegging op het standpunt gesteld dat, gelet op het tijdsverloop, met een taakstraf kan worden volstaan. Dit geldt temeer nu de advocaat-generaal in hoger beroep in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte], heeft toegezegd geen gevangenisstraf te zullen eisen die qua tijdsduur uit zal gaan boven de tijd die deze medeverdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, terwijl de rechtbank in die zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf heeft opgelegd van 30 maanden voor meer feiten over een langere periode dan deze verdachte wordt verweten, aldus de raadsman
De rechtbank legt dit strafmaatverweer van de raadsman naast zich neer. Het hof is in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] niet gebonden aan de toezegging van de advocaat-generaal. De rechtbank is in deze – en dus een andere – zaak evenmin gebonden aan die toezegging. Bovendien doet een dergelijke opvatting naar het oordeel van de rechtbank, ondanks de forse overschrijding van de redelijke termijn, geen recht aan de ernst van de feiten en het bereiken van de eerder genoemde strafdoelen.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf is tevens rekening gehouden met een op naam van de verdachte gesteld uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 september 2016. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar dat deze veroordelingen dateren van meer dan vijf jaar geleden.
De rechtbank heeft acht geslagen op de rapportage d.d. 21 november 2014 die Reclassering Nederland over de verdachte heeft opgemaakt.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan het openbaar ministerie heeft geëist, omdat zij minder feiten bewezen acht dan het openbaar ministerie.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 57, 63, 225, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en J. Holleman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2017.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
in of omstreeks de periode van 23 augustus 2007 tot en met 17 februari 2010
(telkens) te Dordrecht en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) van een of meer voorwerp(en),
te weten een of meer (gira(a)l(e) en/of contant(e)) geldbedrag(en) tot een
totaal van ongeveer Euro 758.968,05
(Euro 165.376,89 ([derde bedrijf 2]) en/of
Euro 509.051,42 ([derde bedrijf 1]) en/of
Euro 84.539,74 ([bedrijf van verdachte])
althans (telkens) een of meer geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of herkomst heeft verborgen en/of verhuld, en/althans
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en)
was/waren, of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had(den),
en/of
(telkens) die/dat voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en)
dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e)
misdrijf/misdrijven,
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte gemaakt;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 420ter Wetboek van Strafrecht
2.
hij
in of omstreeks de periode van 17 augustus 2007 tot en met 15 februari 2010
(telkens) te Dordrecht en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
A.
8, althans een (aantal), factu(u)r(en) van [derde bedrijf 2] aan [bedrijf 2],
waaronder, althans in elk geval:
-factuur nummer 2007/53, datum 20-11-2007, factuurbedrag Euro 18.742,50
(proces verbaal PL17R4-2011140258, document 1210290925.AMB, p. 3226)
en/of
-factuur nummer 03121008/30, datum 03-12-2008, factuurbedrag Euro 42.899,50
(p. 3231)
en/of
B.
72, althans een (aantal), factu(u)r(en) van [derde bedrijf 1] aan [bedrijf],
waaronder, althans in elk geval:
-factuur nummer 20-09-422, datum 17-06-2009, factuurbedrag Euro 5.439,25
(p. 3120)
en/of
-factuur nummer 20-09-435b, datum 24-07-2009, factuurbedrag Euro 12.383,14
(p. 3221)
en/of
C.
13, althans een (aantal), factu(u)r(en) van [bedrijf van verdachte] aan [bedrijf],
waaronder, althans in elk geval:
-factuur nummer 2010-21, datum 11 januari 2010, factuurbedrag Euro 12.283,18
(proces verhaal PL17R4-2011140258, document 1112051226.OIG, p. 394)
en/of
-factuur nummer 2010-24, datum 25 januari 2010, factuurbedrag Euro 10.079,30
(p. 395)
en/of
-factuur nummer 2010-33, datum 16 februari 2010, factuurbedrag Euro 10.192,35
(p. 396)
- zijnde die/dat factu(u)r(en) (een) geschrift (en) dat/die bestemd was/waren
om tot bewijs van enig feit te dienen -
valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst,
en/althans
valselijk heeft doen opmaken en/of heeft doen vervalsen,
immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk
- in strijd met de waarheid - in die factu(u)r(en) vermeld of doen vermelden,
dat
Ad A)
die [derde bedrijf 2] (telkens) aan [bedrijf 2] de in de betreffende
factu(u)r(en) vermeld(e) goed(eren) geleverd heeft (telkens) op de in die
factu(u)r(en) vermelde datum tegen de in die factu(u)r(en) vermelde prijs
en/of
Ad B en/of C)
die [derde bedrijf 1] en/of die [bedrijf van verdachte] (telkens) aan
[bedrijf] de in de betreffende factu(u)r(en) vermelde hoeveelheid vet
geleverd heeft (telkens) op de in die factu(u)r(en) vermelde datum tegen de in
die factu(u)r(en) vermelde prijs,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht