ECLI:NL:RBROT:2017:1333

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
ROT 16/4167 en ROT 16/4168
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en inschrijving in de Basisregistratie Personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 22 februari 2017, zijn twee zaken behandeld met betrekking tot de bijstandsuitkering van eiser. Eiser had in 2015 een aanvraag ingediend voor bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet (Pw), maar zijn aanvraag werd opgeschort omdat hij niet correct ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP). De rechtbank behandelt de besluiten van verweerder, die de bijstandsuitkering van eiser introk en het bezwaar van eiser tegen deze besluiten ongegrond verklaarde. Eiser stelde dat hij feitelijk op het adres verbleef dat hij had opgegeven, maar verweerder betwistte dit op basis van een controle van het waterverbruik op dat adres. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om de bijstandsuitkering op te schorten of in te trekken, omdat de feitelijke situatie niet in overeenstemming was met de inschrijving in de BRP, maar dat dit geen gevolgen had voor het recht op bijstand. De rechtbank verklaarde de beroepen van eiser gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de oorspronkelijke besluiten van verweerder. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/4167 en ROT 16/4168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2017 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: [gemachtigde eiser] ,
en
[verweerder], verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde verweerder] .

Procesverloop

ROT 16/4167
Bij besluit van 3 december 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser om hem een bijstandsuitkering toe te kennen op grond van de Participatiewet (Pw) toegewezen met ingang van 22 juli 2015 en tegelijkertijd opgeschort per die datum.
Bij besluit van 31 mei 2016 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser, voor zover hier van belang, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
ROT 16/4168
Bij besluit van 21 december 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken met ingang van 22 juli 2015.
Bij besluit van 31 mei 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 augustus 2016 (het bestreden besluit III) heeft verweerder het bestreden besluit II herroepen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft nadere beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2016. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Nadat de eerder aan eiser toegekende bijstandsuitkering is beëindigd, heeft eiser op 20 oktober 2015 verzocht om hem opnieuw een bijstandsuitkering toe te kennen. Verweerder heeft vervolgens twee maal om aanvullende gegevens verzocht om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. Op 12 november 2015 heeft een gesprek tussen eiser en verweerder plaatsgevonden en op 18 november 2015 heeft verweerder een huisbezoek afgelegd. De aanvraag is bij besluit van 3 december 2015 (het primaire besluit I) toegekend met ingang van 22 juli 2015. In hetzelfde besluit is de bijstandsuitkering met ingang van 22 juli 2015 opgeschort. Omdat eiser ten tijde van dit besluit feitelijk zijn hoofdverblijf had op het [adres] , maar daar niet stond ingeschreven met een woonadres maar met een briefadres, heeft verweerder eiser tot uiterlijk 17 december 2015 de tijd gegeven om zijn feitelijke woonsituatie in overeenstemming te brengen met zijn inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP). Verweerder heeft hierbij aangegeven dat eisers bijstandsuitkering zal worden beëindigd als eiser verzuimt om binnen deze hersteltermijn uitsluitsel te geven over zijn nieuwe woonadres. Uit de vervolgens door verweerder uitgevoerde controle is gebleken dat eiser zijn feitelijke woonsituatie niet binnen de gestelde termijn in overeenstemming heeft gebracht met de BRP, zodat verweerder de bijstandsuitkering bij het primaire besluit II per 22 juli 2015 heeft ingetrokken.
2.1.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit I ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan de huisvestingsvoorwaarde die was verbonden aan de toekenning van de bijstandsuitkering en heeft om die reden de bijstandsuitkering per 22 juli 2015 opgeschort. Uit onderzoek is gebleken dat eiser feitelijk hoofdverblijf heeft op het [adres] maar hier in de BRP niet staat ingeschreven met een ‘woonadres’, maar slechts met een ‘briefadres’.
2.2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit II ten grondslag gelegd dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit II, zodat het bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk is verklaard. Omdat verweerder de tijdige verzending, nadat de rechtbank hierom had verzocht, niet aannemelijk heeft kunnen maken, heeft verweerder bij het bestreden besluit III het bestreden besluit II herroepen en het bezwaar ontvankelijk geacht en een inhoudelijke beoordeling ten aanzien van het ingediende bezwaarschrift gegeven. Aan het bestreden besluit III heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser een redelijke termijn geboden heeft gekregen om inschrijving op een woonadres in de BRP te realiseren, maar dit niet heeft gedaan.
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder gesteld ervan overtuigd te zijn dat eiser in de periode vanaf 22 juli 2015, waarover door eiser is gesteld dat hij bij zijn moeder verbleef op het [adres] , daar niet feitelijk heeft verbleven. Dit heeft verweerder afgeleid uit de gegevens van het geringe waterverbruik op het adres van de moeder van eiser. Eiser heeft weliswaar twee andere adressen opgegeven waar hij zou verblijven, maar daarbij is niet door eiser aangegeven dat hij in de beoordelingsperiode en daarna zijn hoofdverblijf/het centrum van zijn maatschappelijk leven heeft gehouden op één van deze adressen, zodat het onderzoek om die reden is beperkt tot het adres van de moeder van eiser. Eiser heeft in bezwaar aangegeven dat zijn moeder hem niet toestaat haar adres te gebruiken als woonadres. Gelet op het waterverbruik op het desbetreffende adres heeft eiser daar kennelijk inderdaad niet verbleven, aldus verweerder.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een situatie waarin het door hem verstrekte adres afwijkt van het adres waarop hij is ingeschreven. Eiser heeft immers een BRP-(post)adres op het adres [adres] Deze inschrijving heeft volgens eiser geen gevolgen voor het recht op of de hoogte van de bijstandsuitkering. In het bestreden besluit I is de kostendelersnorm al van toepassing verklaard. Bij wijziging van een BRP-post- naar een BRP-woonadres zou dat dus geen gevolgen hebben voor de hoogte van de verleende bijstandsuitkering.
Ten aanzien van het bestreden besluit III stelt eiser zich op het standpunt dat er geen reden was om van eiser te verlangen dat hij zijn BRP-post- naar een BRP-woonadres zou veranderen. Wat betreft het standpunt van verweerder dat eiser, gelet op het geringe waterverbruik in de woning op het adres [adres] , daar geen hoofdverblijf heeft kunnen hebben, stelt eiser zich op het standpunt dat dit een andere intrekkingsgrond is dan genoemd in het primaire besluit II. Deze intrekkingsgrond is niet eerder door verweerder aangevoerd. Hiermee trekt verweerder een in beginsel (zij het onder een voorwaarde) begunstigend besluit om bijstand toe te kennen in. Dat houdt dus ook in dat de bewijslast op verweerder rust. Het enkel stellen van een laag waterverbruik is volgens vaste jurisprudentie volgens eiser onvoldoende. Bovendien heeft eiser verklaard dat hij informatie heeft verstrekt over zijn verblijf op het adres [adres] , maar ook ten aanzien van andere adressen waar eiser verblijft, hetgeen een lager waterverbruik ook verklaart. Verweerder had dan ook aanvullend onderzoek moeten verrichten om intrekking van de bijstandsuitkering op de grond van het niet hebben van het hoofdverblijf op het opgegeven adres te kunnen motiveren.
4.1.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de Pw bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Volgens de wetsgeschiedenis bij artikel 40 van de Pw is het recht op (voortzetting van) bijstand gekoppeld aan een juiste inschrijving in de BRP, zodat een college de feitelijke woon- en leefsituatie van de belanghebbende kan verifiëren. Het doel ervan is een bijdrage te leveren aan de fraudebestrijding door de betrouwbaarheid van adresgegevens in de BRP te vergroten. Dit wordt bereikt door het belang van de burger bij een correcte inschrijving in de basisadministratie te vergroten (kamerstukken II, 1997-1998, 25 697, nr. 3, blz. 4 en kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 67).
4.2
Op grond van het tweede lid van artikel 40 van de Pw schort het college de betaling van de bijstand op indien bij de beoordeling van het recht op bijstand blijkt dat, voor zover hier van belang, het door een belanghebbende verstrekte adres afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de BRP is ingeschreven. Eiser is onder een briefadres in de BRP ingeschreven. Nu het hebben van een briefadres suggereert dat men niet woonachtig is op dat adres, was verweerder in beginsel tot opschorting bevoegd. Op grond van het derde lid, aanhef en onder a, van artikel 40 van de Pw vindt echter geen opschorting plaats indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de bijstand. Aan de toekenning van de bijstandsuitkering heeft verweerder de resultaten uit een onderzoek naar de feitelijke verblijfplaats van eiser ten grondslag gelegd. Uit dat onderzoek was gebleken dat eiser daadwerkelijk woonde op het opgegeven briefadres, zodat het opheffen van de afwijking geen gevolgen zou hebben voor het recht op of de hoogte van de bijstand. Verweerder was dan ook niet bevoegd om het recht op uitkering op te schorten. Om die reden mocht verweerder ook niet overgaan tot intrekking van de uitkering.
5. Het eerst in beroep door verweerder bij verweerschrift ingenomen standpunt dat verweerder van mening is dat eiser niet feitelijk op het briefadres woont gelet op het geringe waterverbruik op die woning, laat de rechtbank verder onbesproken nu de omvang van het geding zich beperkt tot de bestreden besluiten en verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat met het in beroep ingenomen standpunt niet wordt teruggekomen op de bestreden besluiten.
6. De beroepen zijn dus gegrond. Het bestreden besluit I wordt vernietigd en het primaire besluit I wordt herroepen, voor zover deze besluiten zien op de opschorting. Het bestreden besluit III wordt vernietigd en het primaire besluit II wordt herroepen.
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.976,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift in de zaak ROT 16/4167, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift in de zaak ROT 16/4168, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in de zaak ROT 16/4167 en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in de zaak ROT 16/4168,
1. punt voor het indienen van het beroepschrift in beide zaken en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I gegrond, vernietigt dit besluit en herroept het primaire besluit I, in zoverre deze besluiten zien op de opschorting;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit III gegrond, vernietigt dat besluit en herroept het primaire besluit II;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van twee maal € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.976,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Goedhart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.