4.2Op grond van het tweede lid van artikel 40 van de Pw schort het college de betaling van de bijstand op indien bij de beoordeling van het recht op bijstand blijkt dat, voor zover hier van belang, het door een belanghebbende verstrekte adres afwijkt van het adres waaronder de betrokkene in de BRP is ingeschreven. Eiser is onder een briefadres in de BRP ingeschreven. Nu het hebben van een briefadres suggereert dat men niet woonachtig is op dat adres, was verweerder in beginsel tot opschorting bevoegd. Op grond van het derde lid, aanhef en onder a, van artikel 40 van de Pw vindt echter geen opschorting plaats indien de afwijking redelijkerwijs geen gevolgen kan hebben voor het recht op of de hoogte van de bijstand. Aan de toekenning van de bijstandsuitkering heeft verweerder de resultaten uit een onderzoek naar de feitelijke verblijfplaats van eiser ten grondslag gelegd. Uit dat onderzoek was gebleken dat eiser daadwerkelijk woonde op het opgegeven briefadres, zodat het opheffen van de afwijking geen gevolgen zou hebben voor het recht op of de hoogte van de bijstand. Verweerder was dan ook niet bevoegd om het recht op uitkering op te schorten. Om die reden mocht verweerder ook niet overgaan tot intrekking van de uitkering.
5. Het eerst in beroep door verweerder bij verweerschrift ingenomen standpunt dat verweerder van mening is dat eiser niet feitelijk op het briefadres woont gelet op het geringe waterverbruik op die woning, laat de rechtbank verder onbesproken nu de omvang van het geding zich beperkt tot de bestreden besluiten en verweerder ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat met het in beroep ingenomen standpunt niet wordt teruggekomen op de bestreden besluiten.
6. De beroepen zijn dus gegrond. Het bestreden besluit I wordt vernietigd en het primaire besluit I wordt herroepen, voor zover deze besluiten zien op de opschorting. Het bestreden besluit III wordt vernietigd en het primaire besluit II wordt herroepen.
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.976,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift in de zaak ROT 16/4167, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift in de zaak ROT 16/4168, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in de zaak ROT 16/4167 en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in de zaak ROT 16/4168,
1. punt voor het indienen van het beroepschrift in beide zaken en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en wegingsfactor 1).