4.1.Bewijswaardering
De verdachte wordt verweten dat hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met
14 november 2011 tezamen en in vereniging met een ander of anderen (opzettelijk) geldbedragen tot een totaal van ongeveer € 7.281.863,- althans € 3.543.331,- heeft witgewassen, en daarvan een gewoonte heeft gemaakt. Subsidiair wordt de verdachte het medeplegen van schuldwitwassen van voormelde geldbedragen verweten.
Witwassen van uit misdrijf afkomstig geld
Om te beginnen dient te worden bewezen dat het in de tenlastelegging bedoelde geld uit misdrijf afkomstig was. In het onderhavige geval is op basis van het dossier geen rechtstreeks verband te leggen tussen dit geld en een bepaald brondelict. Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan in zo’n geval niettemin bewezen worden geacht dat een geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, indien het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat dit geld uit misdrijf afkomstig is.
Op grond van het dossier en de behandeling van de zaak ter terechtzitting kunnen de navolgende feiten, voor zover hier van belang, als vaststaand worden aangemerkt.
[bedrijf] is blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel een bedrijf dat zich onder meer bezig hield met de in- en verkoop van plantaardige oliën en vetten. Directeur en bestuurder van [bedrijf] was de heer [naam], de opa van de verdachte. Verder waren werkzaam binnen het bedrijf onder meer [medeverdachte], de vader van de verdachte, en de verdachte zelf. In de administratie van [bedrijf] zijn facturen aangetroffen van de bedrijven [derde bedrijf 1], [derde bedrijf 2], [derde bedrijf 3] en [derde bedrijf 4] (hierna gezamenlijk te noemen: de derde bedrijven). Op de hiervoor bedoelde facturen wordt steeds vermeld dat de derde bedrijven een hoeveelheid vet aan [bedrijf] hadden geleverd voor een bepaald bedrag. [bedrijf] heeft die facturen voldaan. In totaal heeft [bedrijf] over de periode 1 januari 2010 tot en met 9 november 2011 een bedrag van afgerond € 3.543.331,- op de bankrekeningen van de derde bedrijven gestort.
Op basis van het dossier kan echter ook worden vastgesteld dat de derde bedrijven nooit enig product hebben geleverd aan [bedrijf] en dat de facturen vals zijn.
De eigenaren van [derde bedrijf 1], [derde bedrijf 2] en [derde bedrijf 3], tevens medeverdachten, [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] respectievelijk [medeverdachte 3] hebben verklaard dat zij nimmer vet of olie hebben geleverd aan [bedrijf]. Zij zijn (indirect) benaderd door [medeverdachte], met de mededeling dat zij geld konden verdienen met het oprichten van een bedrijf en het openen van een bankrekening op naam van dat bedrijf. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben verklaard dat nagenoeg de enige activiteit die zij voor hun bedrijf moesten verrichten, bestond uit het opnemen van geld van de bankrekening, nadat dit door [bedrijf] was gestort. Zij moesten het geld vervolgens contant afleveren bij [medeverdachte] en mochten daarvan zelf een klein gedeelte behouden. [medeverdachte] heeft de valse facturen opgemaakt, of hij leverde de gegevens aan die op de valse facturen moesten worden vermeld, aldus [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Ook op de bankrekening van [derde bedrijf 2] en [derde bedrijf 4] werden grote geldbedragen door [bedrijf] gestort -en kort daarna opgenomen-, terwijl daar geen handelsactiviteiten tegenover stonden.
Nu uit het dossier niet is gebleken van een legale handelsactiviteit van [bedrijf] van een dergelijke omvang en (mede)verdachten en/of anderen ook niet hebben verklaard dat de gelden een legale herkomst hadden, laat staan welke legale herkomst die gelden dan zouden hebben gehad, dient te worden aangenomen dat het geldbedrag van € 3.543.331,- middellijk of onmiddellijk uit misdrijf afkomstig is.
Betrokkenheid verdachte
Uit onderzoek in het handelsregister van de Kamer van Koophandel is gebleken dat op het adres [adres] sinds 24 maart 2010 [derde bedrijf 2] is gevestigd. Dit betreft een eenmanszaak welke wordt gedreven voor rekening van [medeverdachte 2], geboren op [datum] te [plaats]. Ten behoeve van deze eenmanszaak is in maart 2010 door [medeverdachte 2] een zakelijke bankrekening geopend met bankrek.nr. [nummer].
Uit het dossier blijkt dat in de tenlastegelegde periode door [bedrijf] € 1.601.771,11 is gestort op deze bankrekening en dat ruim 1400 keer van deze bankrekening is gepind tot een totaalbedrag van € 1.602.110,-. Veelal vond dit pinnen plaats kort na het moment dat het door [bedrijf] overgemaakte geldbedrag op de bankrekening was bijgeschreven door middel van meerdere geldopnames. Dit vond soms overdag plaats, maar veelal in de periode kort vóór én kort ná 00.00 uur ’s nachts, zodat de daglimiet voor pinopnames kennelijk optimaal kon worden benut. Op die manier konden in een korte tijd grote geldbedragen worden opgenomen.
Uit camerabeelden van 1, 2, 6 en 7 maart 2011 en van 6 en 13 april 2011 van de ABN AMRO, locaties Merwedestraat 257 en Van Eesterenplein 250 te Dordrecht, is gebleken dat het geld van voornoemde bankrekening werd opgenomen door een persoon, die zich vermomde door het dragen van een petje, een hoog opgezette kraag, een sjaal voor de onderzijde van zijn gezicht en een zonnebril. Opvallend was dat deze persoon op de verschillende dagen, telkens op dezelfde wijze gekleed was. Verder was het opvallend dat de persoon aan de voorzijde van zijn lichaam een donkerkleurige tas droeg, met daarop het logo van het merk "Lacoste". Tijdens de geldopnames op 6 en 13 april 2011 is door middel van observatie waargenomen dat er steeds twee mannen betrokken waren bij het pinnen, waarbij één man pinhandelingen verrichtte en de andere man hem kennelijk observeerde. Daarnaast is waargenomen dat op beide dagen een Volkswagen Caddy, gekentekend [kenteken] betrokken was bij het pinnen. Steeds werd de Caddy van kort vóór tot net ná de geldopnames gezien in de directe omgeving van de geldautomaten, waarbij eenmaal is gezien dat de pinner uit de Caddy was gestapt.
Uit onderzoek is gebleken dat de verdachte in ieder geval vanaf januari 2011 gebruik heeft gemaakt van deze Caddy. Zo is hij op 9 januari 2011 betrokken geweest bij een verkeersongeval als bestuurder van de Caddy, is hij op 22 februari 2011 waargenomen als bestuurder van de Caddy bij [bedrijf] en is door een getuige verklaard dat de verdachte met de Caddy naar [bedrijf] kwam. Tenslotte heeft – nadat hij dat eerder had ontkend – ook de verdachte verklaard als bestuurder gebruik te hebben gemaakt van de Caddy.
Op 13 april 2011 is de verdachte voorts herkend als bestuurder van de Caddy, niet lang nadat er was gepind op de Merwedestraat, alwaar de Caddy ook in die omgeving was gesignaleerd. Nadat de Caddy was weggereden vanaf de omgeving van de pinautomaat en na een korte stop op de [adres] te Dordrecht ter hoogte van perceel [nummer], is waargenomen dat de verdachte als bestuurder van de Caddy het parkeerterrein opreed van het Postillon hotel aan de Rijksstraatweg 30 te Dordrecht.
Op 27 april 2011 werd weer waargenomen dat de Caddy geparkeerd werd op de Merwedestraat te Dordrecht en dat een vermomde man ging pinnen, terwijl een andere man hem observeerde. Later reed de Caddy met twee inzittenden weg. Later op de avond werd gezien dat de Caddy stopte op het [adres] alwaar de bijrijder perceelnummer [nummer] (woonadres [naam], neef van de verdachte) binnenging en de Caddy vertrok, waarna de Caddy werd geparkeerd aan de achterzijde van het appartementencomplex aan de [adres] te Dordrecht, alwaar de woning van de vader van verdachte gelegen is.
Uit de bakengegevens van de Caddy blijkt dat ook dat in het jaar 2011 op 18-19 juli, 20-21 juli, 24-25 juli, 29 juli, 31 juli, 8-9 augustus, 10-11 augustus, 16-17 augustus, 20-21 augustus en 7 september rondom het tijdstip van de geldopnamen van rekening [nummer] bij geldautomaten aan de Merwedestraat en het Van Eesterenplein te Dordrecht, de Caddy betrokken was. Steeds werd de Caddy van kort vóór tot net ná de geldopnames gesignaleerd in de directe omgeving van de geldautomaten. Meerdere malen werd met behulp van het baken waargenomen dat de Caddy reed van de [adres] (toentertijd was woning van de verdachte daaraan gelegen) naar het [adres] (waar de woning van [neef van de verdachte] was gelegen) en vervolgens doorreed naar de omgeving van de geldautomaten en korte tijd in omgekeerde volgorde terugreed.
Uit afgeluisterde tapgesprekken op 18 juli, 10 augustus en 20 augustus 2011 bleek dat de verdachte korte tijd voor de geldopnames contact had met [neef van de verdachte] waarbij hij telkens aangaf dat hij er aan kwam, waarna de Caddy zich ook naar de [adres] verplaatste en zich ten tijde van het pinnen ook in de omgeving van de pinautomaat bevond.
Tijdens de doorzoeking bij [bedrijf] op 14 november 2011 is de Caddy aangetroffen en doorzocht. In de Caddy toen onder andere een donkerkleurige tas van het merk Lacoste gevonden. Deze tas vertoont een grote mate van overeenkomst met de tas op de camerabeelden van de pinopnames als hierboven omschreven.
Bewezen
Naar het oordeel van de rechtbank kan, anders dan de raadsman heeft bepleit, uit bovenstaande feiten en omstandigheden in – onderlinge samenhang bezien – worden afgeleid dat de verdachte betrokken is geweest bij een groot aantal geldopnames van de bankrekening van [derde bedrijf 2] in de periode van 1 maart 2011 tot en met 7 september 2011. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte op bovengenoemde dagen in maart, april, juli, augustus en september 2011 in de avondlijke c.q. nachtelijke uren grote geldbedragen heeft opgenomen. Van een aantal van die dagen staat vast dat de verdachte dit samen met een ander deed, waarbij de één pinde (vermomd als hiervoor omschreven) en de ander hem observeerde. In ieder geval werd tijdens het pinnen telkens gebruik gemaakt van de Caddy die in die periode in gebruik was bij de verdachte.
Dat een ander dan de verdachte gebruik zou hebben gemaakt van de Caddy ten tijde van de geldopnames - zoals door de verdachte gesuggereerd op de terechtzitting - is gelet op het voorgaande onaannemelijk. Niet alleen heeft de verdachte wisselend verklaard of hij in de Caddy reed, maar ook heeft de verdachte zijn stelling niet nader met feiten en omstandigheden onderbouwd.
Bedrag
De rechtbank is met de officier en de verdediging van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat de verdachte zich, al dan niet samen met anderen, heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van het zowel onder het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit vermelde totale geldbedrag van € 7.281.863,- .
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er evenmin voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring van (medeplegen van) witwassen van het zowel onder het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit vermelde totale geldbedrag van € 3.543.331,-.
Dat de verdachte wel op de hoogte móet zijn geweest van de witwasconstructie van [bedrijf] met alle vier bovengenoemde als katvangers optredende derde bedrijven, nu hij verbonden was aan dit bedrijf door zijn familieband en werk en aangezien hij een onverklaarbaar uitgavenpatroon had met dubieuze stortingen en betalingen waarvoor hij geen verklaring heeft willen geven, volgt, anders dan door de officier van justitie is betoogd, niet zonder meer uit voormelde omstandigheden. Deze bieden daar zeker een gerechtvaardigd vermoeden voor, maar ook niet meer dan dat.
De rechtbank houdt de verdachte wel verantwoordelijk voor (medeplegen van) het opzettelijk witwassen van een bedrag van € 181.090,-. Dit is het totaalbedrag dat op voornoemde dagen in de periode van 1 maart tot en met 7 september 2011 van de bankrekening van [derde bedrijf 2] is gepind. Er bevindt zich geen bewijs in het dossier dat de verdachte ook van bankrekeningen van één van de andere derde bedrijven heeft gepind.
Opzet
Het kan niet anders zijn dan dat de verdachte op het moment van bovenbedoelde contante geldopnamen geweten heeft dat dit geld van misdrijf afkomstig was, nu hij en zijn mededader dit deden op een heimelijke manier, te weten door telkens te pinnen in de avondlijke c.q. nachtelijke uren, wanneer er weinig mensen op straat zijn, en dit te doen terwijl de pinner onherkenbaar was doordat deze zich had vermomd. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte zich meermalen samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk witwassen (door omzetten en voorhanden hebben) van geldbedragen tot een totaalbedrag van € 181.090,-.
Gewoonte
De verdachte heeft op voornoemde dagen in een periode van ruim 6 maanden samen met een ander in totaal 184 keer gepind (meestal in bedragen van € 1.000,- per keer) tot een totaalbedrag van € 181.090,-. Gelet op de aard, omvang en duur gedurende welke de verdachte deze activiteiten samen met een ander heeft ontplooid acht de rechtbank eveneens bewezen dat de verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte in de periode van 1 maart tot en met 7 september 2011 in Dordrecht zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het (opzettelijk) witwassen van geldbedragen tot een totaalbedrag van € 181.090,-, en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
De rechtbank komt aan de overige onderdelen van de tenlastelegging niet meer toe.