Rechtbank Rotterdam
Parketnummers: 10/730116-14 en 10/732023-16
Datum uitspraak: 27 januari 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam , meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [plaats 6] op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] [plaats 6] ,
raadsvrouw mr. E.P.N. Pieterse, advocaat te [plaats 6] .
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 januari 2017.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de gevoegde dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. J.B. Wooldrik heeft gevorderd:
- vrijspraak van het onder parketnummer 10/732023-16 onder 2 ten laste gelegde;
- bewezenverklaring van de onder parketnummer 10/730116-14 onder 1, 2 en 3 en onder parketnummer 10/732023-16 onder 1 ten laste gelegde feiten;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
Waardering van het bewijs
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder parketnummer 10/732023-16 onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder parketnummer 10/730116-14 onder 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Vrijspraak feit 1 (parketnummer 10/730116-14)
Standpunt officier van justitie
Aangevoerd is dat op basis van de aangifte en de verschillende getuigenverklaringen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de aangeefster heeft verkracht. Naar voren is gebracht dat er een dwangsituatie is ontstaan, waardoor aangeefster de verdachte heeft gepijpt. Zowel de aangeefster als haar vriendin [naam 13] [naam 1] ( [naam 1] ) verklaren dat de verdachte het hoofd van aangeefster vasthield, zodat ze hem zou pijpen. Bovendien mocht aangeefster niet weg omdat ze het bed van de verdachte vernield zou hebben door er op te springen en kon ze ook niet weg kon omdat de deur van de woning op slot zat.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
De aangeefster is op 1 januari 2014 met een groep meegegaan naar de woning van de verdachte in [plaats 6] voor een soort after-party. Op enig moment is de verdachte in een slaapkamer door aangeefster gepijpt. Tijdens de uitvoering van deze seksuele handeling zijn drie andere aanwezigen de slaapkamer binnengegaan en zij hebben de verdachte en de aangeefster gezien; de aangeefster heeft aan geen van hen laten blijken dat zij werd gedwongen tot pijpen en/of hulp nodig had.
De vraag die moet worden beantwoord is of het pijpen van de verdachte door de aangeefster het gevolg is geweest van dwang door de verdachte in de zin van artikel 242 (verkrachting) van het Wetboek van Strafrecht.
De aangeefster heeft verklaard dat zij de verdachte in de slaapkamer van zijn woning heeft gepijpt en dat zij dat niet vrijwillig heeft gedaan. Zij is daar (mede) toe gedwongen doordat de verdachte haar bij haar hoofd vasthield en haar hoofd naar zijn geslachtsdeel duwde, waardoor zij niets anders kon doen dan hem pijpen. De verklaring van de aangeefster wordt op meerdere punten bevestigd door [naam 1] . Ook de getuige [getuige] heeft in de slaapkamer gezien dat de verdachte tegenover de aangeefster stond, dat ze voor de verdachte zat en aan het huilen was. Tegen [naam 2] heeft aangeefster gezegd dat hij de kamer moest verlaten.
Over de totstandkoming van de verklaringen van de aangeefster en [naam 1] kan het volgende worden opgemerkt. De aangeefster heeft verklaard dat zij de volgende ochtend niet meer alles wist en dat zij haar ervaringen die ochtend heeft besproken met [naam 1] en een week later samen met haar op papier heeft gezet. De aangeefster en [naam 1] hebben voorafgaand aan het verhoor door de rechter-commissaris die op papier gezette verklaringen nogmaals doorgelezen. Door deze wijze van totstandkoming van de verklaringen van de aangeefster en [naam 1] kan niet meer worden gereconstrueerd welk deel van hun verklaringen uit het geheugen van de aangeefster komt en welk deel van de getuige [naam 1] afkomstig is. Ook is onduidelijk of en zo ja in hoeverre, delen van de verklaringen door een van de twee achteraf zijn ingevuld en/of gekleurd.
Over het steunbewijs van [naam 3] kan worden gezegd dat hij niet heeft waargenomen dat aangeefster de verdachte aan het pijpen was. Bovendien blijft opmerkelijk dat de aangeefster hem niet om hulp heeft gevraagd toen hij in de slaapkamer kwam, maar hem heeft weggestuurd.
Tegenover deze, in ieder geval in de mate van overtuiging, in zekere zin gemankeerde potentiële bewijsmiddelen, staat de consequent ontkennende verklaring van de verdachte die tot in het laatste woord stellig bleef in de ontkenning dat hij de aangeefster ook maar op enige wijze zou hebben gedwongen. Een verklaring die bovendien steun vindt in de verklaring van [naam 3] .
Bij die ontkenning geeft de verdachte een niet onaannemelijke verklaring voor de bij de aangeefster aanwezige emoties. Volgens de verdachte werd aangeefster pas overmand door emotie toen de telefoon van de verdachte oplichtte en het slachtoffer in de veronderstelling kwam te verkeren dat de verdachte het pijpen met zijn telefoon filmde. De veronderstelling van het filmen met een telefoon wordt door het slachtoffer bevestigd.
Conclusie
Al met al blijft twijfel bestaan of er van de zijde van de verdachte op de aangeefster dwang is uitgeoefend hem te pijpen. De verdachte zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/730116-14 onder 3 en het onder parketnummer 10/732023-16 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/730116-14 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer: 10/730116-14
2.
hij op 17 maart 2014 te [plaats 6] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
0,8 gram poeder, van een materiaal bevattende
3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) en 105 pillen, met een
totaalgewicht van netto 29,9 gram, van een
materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA),
zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine (MDMA) een middel als bedoeld in de
bij de Opiumwet behorende lijst I, ;
3.
hij op [datum 1] te [plaats 6] , een
betaalpas van de [naam bank] bank op naam van B.D. v/d [naam 5] en een deel van een
[bankpas] op naam van B.van der [naam 5] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij
ten tijde van het voorhanden krijgen
van die goederen redelijkerwijs had moeten
vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Parketnummer: 10/732023-16
1.
hij op [datum 2] te [plaats 6] goederen,
te weten
- een OV-pas van de RET op naam van mevr. [benadeelde 3] ,
- een betaalpas van de ING op naam van [benadeelde 1] ,
- een American Express card op naam van [benadeelde 2] ,
- een creditcard van de ING op naam van [benadeelde 2] en/of
- een betaalpas van de ING op naam van [benadeelde 2] ,
heeft voorhanden gehad,
terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
door misdrijf,
verkregen goederen betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid feiten
De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer: 10/730116-14
2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
3 schuldheling, meermalen gepleegd;
Parketnummer: 10/732023-16