EnecoLoN verzoekt de rechtbank tot heroverweging over te gaan van de beslissing aangaande de contractueel overeengekomen boete/gefixeerde schadevergoeding, in het tussenvonnis aangeduid als het Beding (geciteerd in 4.12). Isoplus GmbH c.s. maakt daartegen bezwaar.
Dit is één van de kerngeschilpunten die partijen verdeeld houdt. De rechtbank heeft daarover in het tussenvonnis een beslissing genomen, die een bindende eindbeslissing op dit punt inhoudt. Daarbij heeft de rechtbank uitvoerig uiteengezet waarom zij tot de in het tussenvonnis gegeven uitleg en daarmee die beslissing is gekomen. In de nadere stellingen van EnecoLoN ziet zij geen reden om daarop terug te komen. De stellingen van EnecoLoN komen met name neer op een verdere toelichting en uitwerking van haar standpunten in het eerdere debat, maar daaruit valt niet af te leiden dat het handhaven van de beslissingen ertoe zou leiden dat de rechtbank het geschil evident op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag beslecht.
Hetgeen partijen over en weer in dat kader hebben aangevoerd behoeft dus geen verdere bespreking, de rechtbank blijft bij haar beslissingen.
2.2
Bij tussenvonnis was EnecoLoN in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten als in 4.24 bedoeld, dat wil zeggen over het aantal weken vertraging in de levering van de betreffende bochten en de aftrek van de terme de grâce van twee weken.
In de akte van EnecoLoN wordt alleen in de bladzijden 12-14 op deze punten ingegaan. Uit het gestelde onder punt 29
(mocht uw rechtbank van oordeel zijn (en blijven) dat de gefixeerde schadevergoeding is verschuldigd per vertraagd itemtype dan geldt dat tussen partijen in confesso is dat na de terme de grace, te weten na 15 augustus 2013, tenminste 60 stuks van itemtype A.2.1, 10 stuks van itemtype B2.1, 40 stuks van itemtype C2.1 en 111 stuks van itemtype D.2.1, ergo in totaal 4 itemtypes te laat zijn geleverd. De vergoeding is verschuldigd per 1 augustus 2013.) maakt de rechtbank op dat EnecoLoN in elk geval meent dat vanaf 1 augustus 2013 4 itemtypes vertraagd zijn geleverd. Voorts stelt EnecoLoN dat Isoplus GmbH c.s. die vertraging in het hele proces niet meer goedgemaakt heeft. Eind mei 2014 zijn de laatste itemtypes (A1.1, A1.2 en A1.3) geleverd. Voor het overige stelt EnecoLoN dat niet alleen voor de in de brief van 16 september 2013 genoemde niet geleverde itemtypes, maar voor alle itemtypes in sectie X waarvan de levertijd is overschreden geldt dat de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is. Zij stelt (onder 30) dat zij de
production overviewsheeft geanalyseerd en dat daaruit blijkt dat vele andere itemtypes ook niet tijdig geleverd zijn, zodat een hogere schadevergoeding verschuldigd is. Zij becijfert die op € 2.078.672 voor de types A2.1, B2.1, C 2.1 en D 2.1 en op € 5.574.019 voor “resterende itemtypes”. Voor een verdere toelichting verwijst EnecoLoN naar een excelbestand dat zij bij die akte overlegt en genoemde
production overviews.
2.3
Isoplus GmbH c.s. stelt dat de akte van EnecoLoN geen duidelijk onderbouwd standpunt bevat als bedoeld in 4.24 van het tussenvonnis. Zij maakt bezwaar tegen het alsnog, in dit stadium, bij de gefixeerde schadevergoeding betrekken van vertragingen in de levering van andere itemtypes in andere fases van het project. EnecoLoN heeft kennelijk nu pas, na analyse, bemerkt dat er materialen te laat zijn aangeleverd, daarover is lopende het werk niet met Isoplus GmbH c.s. gecommuniceerd. Isoplus GmbH c.s. betwist dat van dergelijke andere vertragingen bij andere materialen sprake is geweest.
EnecoLoN heeft daarover voorts te laat geklaagd (in de zin van artikel 6:89 BW) door nu, twee jaar na dato, en niet tijdens het werk te klagen. Daardoor is Isoplus GmbH c.s. benadeeld, want zij kan de klachten (die bovendien door de verwijzing naar niet behoorlijk toegelichte overzichten niet duidelijk genoeg zijn) moeilijk meer onderzoeken en in elk geval, anders dan wanneer tijdig geklaagd zou zijn, niets meer doen om haar schade te beperken.
2.4
Isoplus GmbH c.s. meent dan ook dat het slechts kan gaan om de eerder in de procedure besproken itemtypes en om het derde kwartaal van 2013. Het gaat dan, bij die vier itemtypes, telkens om 9 weken vertraging vanaf 1 augustus 2013. Daarvan moet de terme de grâce worden afgetrokken, zodat een boete van (7x4x € 13.220=) € 370.160 resteert.
Die boete dient echter, volgens Isoplus GmbH c.s., gematigd te worden.
De werkelijke schade is, naar EnecoLoN ook niet heeft betwist, aanmerkelijk lager geweest. De aannemers hadden de materialen steeds op tijd om de werkzaamheden te kunnen verrichten. Isoplus GmbH c.s. meent dat van werkelijke vertragingsschade in het geheel geen sprake geweest is en EnecoLoN heeft daar geen concrete stellingen tegenover gezet. Het werk is zelfs voor de geplande einddatum in gebruik genomen.
Ook als het gaat om een boete die zowel een prikkel tot nakoming als een schadefixerende rol vervulde is er voldoende reden om te matigen tot nihil; daarbij komt nog, dat het gedrag van EnecoLoN onbehoorlijk is, nu zij per saldo op aanzienlijke bedragen blijft zitten.