Op 5 april 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. De zaak werd behandeld in tegenspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P. van der Graaf. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, eiste een gevangenisstraf van zes maanden, maar de rechtbank oordeelde anders.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 juli 2015 in Rotterdam een geladen vuurwapen, een Makarov pistool, en acht kogelpatronen voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend, waardoor de rechtbank zonder nadere motivering tot bewezenverklaring kon overgaan. De rechtbank oordeelde dat het voorhanden hebben van een vuurwapen een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt en dat het bezit van een geladen wapen onaanvaardbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.