ECLI:NL:RBROT:2017:10947

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2017
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
5347356 \ CV EXPL 16-36795
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een bestuurder van een ontbonden vennootschap voor betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap (eiseres) en de voormalige bestuurder (gedaagde) van een ontbonden vennootschap. Eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 3.040,42, vermeerderd met wettelijke rente, op grond van onrechtmatige daad. De vordering was gebaseerd op het feit dat de gedaagde als bestuurder van de ontbonden vennootschap aansprakelijk was voor het niet voldoen van betalingsverplichtingen door de vennootschap. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde, ondanks zijn verplichtingen, niet heeft gehandeld zoals van een behoorlijk bestuurder verwacht mag worden. Gedaagde had moeten begrijpen dat zijn handelen zou leiden tot het niet nakomen van de verplichtingen van de vennootschap, wat resulteerde in schade voor eiseres.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde een ernstig verwijt treft en dat hij aansprakelijk is voor de schade die eiseres heeft geleden. De schade werd vastgesteld op € 1.637,66, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders van vennootschappen, vooral in situaties waarin de vennootschap in financiële problemen verkeert en de bestuurder niet tijdig handelt om de belangen van de schuldeisers te beschermen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 5347356 \ CV EXPL 16-36795
uitspraak: 14 april 2017
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. K.T. Op de Hoek te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 31 augustus 2016 met producties;
  • de conclusie antwoord van 25 oktober 2016 met producties;
  • het tussenvonnis van 26 oktober 2016;
  • de akte overlegging producties van [eiseres] ;
  • het proces-verbaal van de op 5 december 2016 gehouden comparitie van partijen;
  • de conclusie van repliek van 17 januari 2017.
1.2.
Ondanks daartoe wel in de gelegenheid te zijn gesteld heeft [gedaagde] niet gereageerd op de conclusie van repliek.
1.3.
De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1.
[eiseres] heeft bij factuur van 1 mei 2013 een bedrag van € 2.221,28 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.2.
[eiseres] heeft bij factuur van 31 mei 2013 een bedrag van € 60,93 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.3.
[eiseres] heeft bij factuur van 30 juni 2013 een bedrag van € 223,37 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.4.
[eiseres] heeft bij factuur van 10 juli 2013 een bedrag van € 94,45 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.5.
[eiseres] heeft bij factuur van 29 juli 2013 een bedrag van € 549,55 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.6.
[eiseres] heeft bij factuur van 30 juli 2013 een bedrag van € 243,69 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.7.
[eiseres] heeft bij factuur van 21 augustus 2013 een bedrag van € 142,16 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.8.
[eiseres] heeft bij factuur van 21 augustus 2013 een bedrag van € 1.320,03 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.9.
[eiseres] heeft bij factuur van 26 september 2013 een bedrag van € 66,97 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.10.
[eiseres] heeft bij factuur van 31 oktober 2013 een bedrag van € 141,34 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.11.
[eiseres] heeft bij factuur van 27 november 2013 een bedrag van € 292,43 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.12.
[eiseres] heeft bij factuur van 31 december 2013 een bedrag van € 24,37 bij [naam bedrijf] in rekening gebracht.
2.13.
Op 3 maart 2015 is [naam bedrijf] ontbonden.
2.14.
[gedaagde] was de vereffenaar van [naam bedrijf] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
- gedaagde te veroordelen om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 3.040,42 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 3.040,42 vanaf 22 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, althans een ander in goede justitie te bepalen bedrag;
- met veroordeling van gedaagde in de proceskosten, die van de gemachtigde daaronder begrepen, alsmede in de nakosten van een half salarispunt met een maximum van € 100,- indien vrijwillig wordt nagekomen verhoogd met € 68,00 indien betekening van het vonnis noodzakelijk is.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld nu hem ter zake persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd waarop – voor zover van belang – bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

aansprakelijkheid
4.1.
In deze zaak is aan de orde of [gedaagde] als (thans oud-)bestuurder van de ontbonden vennootschap [naam bedrijf] aansprakelijk kan worden gehouden voor het feit dat [naam bedrijf] haar betalingsverplichting jegens [eiseres] niet is nagekomen en geen verhaal biedt. Vooropgesteld wordt dat bij benadeling van een schuldeiser door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering, naast de vennootschap, jegens de schuldeiser ook aansprakelijk kan zijn degene die als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Die aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW kan in beginsel slechts worden aangenomen indien de bestuurder – gelet op alle omstandigheden van het geval en mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW – een ernstig verwijt treft. Van een dergelijk ernstig verwijt kan in ieder geval sprake zijn indien de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat de vennootschap haar verplichtingen niet zou nakomen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.2.
Het bestaan van de tussen [eiseres] en [naam bedrijf] gesloten overeenkomst is gegeven nu dit niet afzonderlijk is betwist. Wel heeft [gedaagde] aangevoerd dat ten tijde van de ontbinding van [naam bedrijf] zij geen schulden meer had. Dit verweer wordt verworpen.
[eiseres] heeft haar stelling gemotiveerd en met stukken onderbouwd. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde] bekend was met de betalingsachterstand van [naam bedrijf] . [gedaagde] heeft met het aangaan van verschillende betalingsregelingen de vordering van [eiseres] op [naam bedrijf] erkend. [naam bedrijf] was gehouden de contractuele verplichtingen, zijnde het betalen van de betalingsachterstand, na te komen. Het verweer van [gedaagde] dat de door [eiseres] geleverde diensten ten behoeve waren van derden maakt dit niet anders. [naam bedrijf] was immers de contractant.
4.3.
Door het aangaan van verschillende betalingsregelingen had [gedaagde] kunnen en moeten weten dat, op het moment van de ontbinding van [naam bedrijf] , er een schuld bestond die de vennootschap nog diende te voldoen. [gedaagde] was dus gedurende de vereffening van [naam bedrijf] gehouden tot het doen van aangifte tot faillietverklaring omdat er binnen de vennootschap geen baten meer aanwezig waren (artikel 2:23a lid 4 BW). Ook heeft [gedaagde] nagelaten aan [eiseres] te vragen of zij instemt met een vereffening zonder faillissement. Daarmee heeft [gedaagde] toegelaten dat de vennootschap haar contractuele en wettelijke verplichtingen niet is nagekomen. [gedaagde] had behoren te begrijpen dat deze handelwijze tot gevolg zou hebben dat [naam bedrijf] haar verplichtingen (het betalen van de betalingsachterstand) niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [gedaagde] , mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, persoonlijk een ernstig verwijt treft.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft [gedaagde] naar het oordeel van de kantonrechter een onrechtmatige daad gepleegd welke hem kan worden toegerekend. [gedaagde] is daarom aansprakelijk jegens [eiseres] en [eiseres] kan de daaruit voortvloeiende schade op [gedaagde] verhalen.
Schade
4.5.
Voorts dient te worden beoordeeld of [eiseres] door het handelen van [gedaagde] schade heeft geleden. Onder schade moet verstaan worden het door [eiseres] geleden feitelijk nadeel (vermogensschade, artikel 6:95 BW). Voor vergoeding komt slechts in aanmerking de schade die in zodanig verband staat met het ernstig verwijtbaar handelen van [gedaagde] dat zij hem als een gevolg hiervan kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW).
Daarnaast wordt de aansprakelijkheid in beginsel verminderd wanneer de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend (artikel 6:101 BW). Ten slotte zal schade waarvan de omvang niet nauwkeurig is vast te stellen, door de kantonrechter worden geschat (artikel 6:97 BW). Duidelijk dient te worden of de positie van [eiseres] slechter is geworden door het niet doen van aangifte tot faillietverklaring van [naam bedrijf] .
4.6.
[eiseres] heeft bij repliek de vordering gewijzigd. Thans voert zij aan dat, gelet op het leerstuk van de kansschade, er een goede kans bestaat dat haar vordering voor 100 % (van de totaal schade) wordt toegewezen in de hypothetische situatie waarin [gedaagde] een aangifte tot faillissement van [naam bedrijf] had ingediend.
4.7.
De kantonrechter overweegt als volgt. Het leerstuk van de kansschade is geëigend om een oplossing te bieden voor situaties waarin onzekerheid bestaat over de vraag of een op zichzelf vaststaande normschending schade heeft veroorzaakt, en waarin die onzekerheid haar grond vindt in de omstandigheid dat niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre in de hypothetische situatie dat de normschending achterwege zou zijn gebleven, de kans op succes zich in werkelijkheid ook zou hebben gerealiseerd.
4.8.
Bij kansschade gaat het om het condicio-sine-qua-non-verband tussen de normschending, en het verlies van een kans op een gunstigere eindtoestand. Oftewel de vraag of door een schadeveroorzakende gebeurtenis daadwerkelijk een kans op een gunstigere uitkomst verloren is gegaan. In de onderhavige procedure is het antwoord op deze vraag bevestigend. Gebleken is immers dat [gedaagde] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door als bestuurder van [naam bedrijf] niet over te gaan tot een aangifte tot faillietverklaring. Zoals blijkt uit overweging 4.3. was hij daartoe wel gehouden. De kantonrechter zal derhalve de schade van [eiseres] vaststellen aan de hand van een schatting van de goede en kwade kansen van [eiseres] in de (hypothetische) situatie dat [gedaagde] wel tot aangifte tot faillietverklaring van [naam bedrijf] was overgegaan. Maatstaf daarbij is dat het gaat om een reële, dat wil zeggen: niet zeer kleine, kans op succes.
4.9.
De kans dat een beroep op bestuurdersaansprakelijkheid zou slagen tijdens het faillissement van [naam bedrijf] , schat de kantonrechter op 100 %. Indien in de hypothetische situatie het faillissement zou zijn uitgesproken dan zou [gedaagde] worden veroordeeld tot voldoening van het boedeltekort van de vennootschap ex artikel 2:248 lid 1 jo lid 2 BW.
Onweersproken is gesteld dat [naam bedrijf] heeft nagelaten de jaarcijfers na 2005 te publiceren, hetgeen in strijd is met artikel 2:394 BW. Dit artikel bepaalt dat de vennootschap verplicht is tot het openbaar maken van de jaarrekening. Als bestuurder van [naam bedrijf] was [gedaagde] verplicht de vermogenstoestand van de vennootschap op zodanige wijze te voeren dat alle rechten en plichten kunnen worden gekend. Door het niet voeren van een deugdelijke administratie wordt vermoed dat [gedaagde] zijn bestuurlijke taken voor de ontbinding van de vennootschap onbehoorlijk heeft vervuld. Het vermoeden dat de kennelijk onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak zou zijn van het faillissement, in de hypothetische situatie als daartoe aangifte zou zijn gedaan, is naar het oordeel van de kantonrechter onweerlegbaar. Tijdens deze procedure heeft [gedaagde] immers geen feiten of omstandigheden aangevoerd ter weerlegging van dat vermoeden en op grond waarvan hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. In een dergelijke situatie wordt de bestuurder van [naam bedrijf] aansprakelijk gehouden voor het gehele boedeltekort van de vennootschap en derhalve ook voor 100% van de schade van [eiseres] die zij door de onbehoorlijke taakvervulling van [gedaagde] heeft opgelopen.
4.10.
Met betrekking tot de gevorderde rente oordeelt de kantonrechter dat [naam bedrijf] verzuimd heeft de factuurbedragen voor de fatale termijn te voldoen. Hierdoor is [eiseres] gerechtigd tot de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW. Gelet op het verweer van [gedaagde] dat in de berekening van de verschenen rente (productie 13 bij dagvaarding) geen rekening is gehouden met de door [gedaagde] verrichte betalingen, is de rente toewijsbaar zoals onder de beslissing is vermeld.
4.11.
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Nu voldoende is gesteld en gebleken dat het gaat om verrichtingen die meeromvattend zijn dan de verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding toekent, is ook de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar. Dat voor het bepalen van de hoogte van de toewijsbare buitengerechtelijke kosten aansluiting dient te worden gezocht bij het in de algemene voorwaarden van [eiseres] bepaalde tarief, is door [gedaagde] niet afzonderlijk weersproken. Gelet hierop zal de gevorderde vergoeding van € 807,09 voor buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
4.12.
[gedaagde] heeft met de betaling van in totaal € 4.550,00 ingevolge de regeling (volgorde) van artikel 6:44 lid 3 BW het gevorderde bedrag van € 807,09 aan buitengerechtelijke kosten, alsmede een gedeelte van de gevorderde hoofdsom voldaan. Aan hoofdsom resteert derhalve een bedrag van (€ 5.380,57 aan hoofdsom + € 807,09 –
€ 4.550,00 =) € 1.637,66. [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
4.13.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 471,00 aan griffierecht, € 80,80 aan explootkosten en € 525,00 (3 punten à € 175,00) aan salaris voor de gemachtigde. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf hebben laten begroten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 1.637,66,
vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW over het saldo dat vanaf de vervaldag van de in 2.1. tot en met 2.12. genoemde facturen aan hoofdsom, na elke mutatie, heeft uitgestaan, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
- € 551,80 aan verschotten;
- € 525,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op:
- € 75,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan
betekeningskosten onder de voorwaarde dat betekening van dit
vonnis heeft plaatsgevonden, een en ander voor zover van
toepassing inclusief btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
28874