5.1[vereffenaar] heeft de vorderingen gemotiveerd betwist. Op zijn verweren wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
Beoordeling van het geschil
In conventie
6. [vereffenaar] vordert ontruiming van de drie woningen die tot de nalatenschap behoren. Primair legt hij aan die vordering ten grondslag dat gedaagden zonder recht of titel in de woningen verblijven. Gedaagden betwisten dit gemotiveerd. Zij voeren aan dat zij in de woningen verblijven, dan wel zijn verbleven, op grond van een huurovereenkomst die zij met CWN hebben gesloten. Zij betalen ook huur aan CWN. Zij hebben ter onderbouwing van hun verweer afschriften van de huurovereenkomsten in het geding gebracht.
7. Vast staat dat erflaatster op enig moment een beheersovereenkomst heeft gesloten met CWN (zie onder 1.5). Op grond van die overeenkomst was CWN in ieder geval tot de datum van overlijden bevoegd om huurovereenkomsten aan te gaan ten behoeve van de panden die erflaatster in eigendom had.
8. Door gedaagden sub 1 ([gedaagde]), sub 16 ([gedaagde 16]), sub 19 ([gedaagde]), sub 20 (de Jong), sub 23 ([gedaagde]) en sub 24 ([gedaagde]) is onweersproken gesteld dat zij reeds voor het overlijden van erflaatster een huurovereenkomst zijn aangegaan met CWN. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden geconcludeerd dat zij rechtsgeldig in de woningen verblijven, namelijk op basis van een huurovereenkomst die met toestemming van erflaatster is gesloten. De vordering tot ontruiming jegens hen kan daarom op de primaire grond niet slagen.
9. [vereffenaar] legt subsidiair aan de vordering tot ontruiming ten grondslag dat sprake is van een tekortkoming aan de zijde van gedaagden die maakt dat de huurovereenkomsten ontbonden dienen te worden. Gedaagden schieten volgens [vereffenaar] tekort, omdat zij geen huur aan de nalatenschap betalen. Een beroep op tekortkoming veronderstelt evenwel dat tussen de erfgenamen en gedaagden een (huur)overeenkomst bestaat. Voor de hiervoor onder 8 genoemde gedaagden geldt dat zij een overeenkomst hebben met CWN als wederpartij/verhuurder. [vereffenaar], dan wel de erfgenamen, zijn geen contractspartij van deze gedaagden. Ontbinding wegens een tekortkoming kan daarom door hen niet worden gevorderd. Dit betekent dat de vordering tot ontruiming jegens de onder 8 genoemde gedaagden dient te worden afgewezen.
10. CWN heeft ook na het overlijden van erflaatster nog huurovereenkomsten gesloten ten behoeve van de panden die tot de nalatenschap behoren. Volgens [vereffenaar] was CWN daartoe niet bevoegd, omdat de beheersovereenkomst is geëindigd door het overlijden van erflaatster. Dit is door gedaagden betwist.
11. Naar het oordeel van de kantonrechter is de tussen erflaatster en CWN gesloten beheersovereenkomst een overeenkomst van opdracht. De overeenkomst bevat weliswaar ook een element van lastgeving en een volmacht, maar deze elementen vormen niet de kern van de overeenkomst. De kern van de overeenkomst vormt de opdracht om de panden te beheren.
12. Voor een overeenkomst van opdracht geldt dat deze eindigt door opzegging. [vereffenaar] stelt dat de overeenkomst door de toenmalig executeur, [toenmalig executeur], is opgezegd bij brief van 14 maart 2014. Door CWN is de ontvangst van die opzegging betwist. Uit de overgelegde producties (productie 13 bij dagvaarding) blijkt evenwel dat een handtekening is gezet voor ontvangst. [gedaagde 16] heeft niet betwist dat de weergegeven handtekening van hem is. De betwisting van de ontvangst van deze brief zal – gelet hierop – als onvoldoende gemotiveerd worden gepasseerd.
13. CWN heeft daarnaast ter zitting nog als verweer gevoerd dat de executeur niet bevoegd was om de overeenkomst op te zeggen. Dit verweer kan haar, gelet op het bepaalde in artikel 4:145 BW, niet baten. Dit heeft tot gevolg dat de beheersovereenkomst per 21 maart 2014, zijnde de datum waarop de opzegging CWN heeft bereikt, is beëindigd. Na deze beëindiging was CWN derhalve niet meer bevoegd om huurovereenkomsten aan te gaan ten behoeve van de woningen die tot de nalatenschap behoren.
14. CWN is, terwijl zij daartoe dus niet meer bevoegd was, overeenkomsten aangegaan met de volgende gedaagden:
- gedaagden sub 3 tot en met 6 ([gedaagde], [gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde]);
- gedaagden sub 8 tot en met 11 ([gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde]);
- gedaagden sub 13 tot en met 15 ([gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde]);
- gedaagden sub 21 en 22 ([gedaagde] en [gedaagde]);
- gedaagde sub 25 ([gedaagde]) en
- gedaagden sub 27 en 28 (zijnde een stichting en besloten vennootschap van gedaagde sub 22).
Deze gedaagden hebben als verweer aangevoerd dat zij erop vertrouwden dat CWN gerechtigd en bevoegd was om met hen huurovereenkomsten te sluiten. Zij hebben evenwel geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan zij mochten aannemen dat CWN namens of met toestemming van de erfgenamen handelde. Dit verweer wordt daarom als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd. Nu verder gesteld noch gebleken is dat zij met toestemming van de erfgenamen in de woningen verblijven, ligt de vordering tot ontruiming voor toewijzing gereed. Deze gedaagden verblijven immers zonder recht of titel in de woningen. De termijn voor ontruiming zal naar redelijkheid worden bepaald op twee maanden na betekening van dit vonnis.
15. Ter zitting zijn door de gemachtigde van gedaagden nog namen van personen genoemd die thans wel in de woningen verblijven, maar niet op persoonlijke titel gedagvaard zijn. Voor deze personen geldt evenzeer hetgeen hiervoor onder 14 is overwogen. Ook zij verblijven derhalve zonder recht of titel in de woningen. De vordering jegens de gedaagden sub 12, 18 en 29 (‘zij die verblijven te’) wordt daarom eveneens, op na te melden wijze, toegewezen. Ook voor deze gedaagden zal de termijn voor ontruiming naar redelijkheid worden bepaald op twee maanden na de betekening van dit vonnis.
16. De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van politie en justitie wordt afgewezen, omdat dit deel van de vordering ingevolge artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig is. Dit geldt ook voor de gevorderde termijn ex artikel 557a Rv, nu deze bepaling is bedoeld voor de executerende deurwaarder.
17. Vaststaat dat gedaagden sub 7, sub 17 en sub 26 ([gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde]) de woonruimtes inmiddels hebben verlaten. De gemachtigde heeft daarnaast medegedeeld dat gedaagde sub 2, [gedaagde], is overleden. Gedaagde sub 31 (Daniel Schagen Properties) heeft als verweer aangevoerd dat zij niets met de panden te maken heeft en daarvan ook geen huurder is. Ook gedaagde sub 30 (CWN) heeft aangevoerd dat zij geen huurder is. Het had op weg van [vereffenaar] gelegen om zijn vordering tegen deze gedaagden nader te onderbouwen. Dit heeft hij evenwel nagelaten. De vorderingen jegens deze gedaagden worden daarom afgewezen, omdat zij niet (meer) in de woningen verblijven en [vereffenaar] derhalve geen belang meer heeft bij een ontruiming.
18. [vereffenaar] vordert voorts dat gedaagden ervoor zorgdragen dat zij worden uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (BRP), dan wel de Kamer van Koophandel (KvK). Ter onderbouwing van die vordering stelt hij dat grote onduidelijkheid is ontstaan over de vele inschrijvingen in de BRP en KvK op de adressen van de woningen die tot de nalatenschap behoren en dat dit de verkoopbaarheid van de woningen niet ten goede komt. Gelet op het belang van [vereffenaar] en de taken die hij als vereffenaar heeft, namelijk het beheer van de nalatenschap, alsmede de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet basisregistratie personen en de Handelsregisterwet, zal ten aanzien van de in de overwegingen 14 en 15 genoemde gedaagden de vordering om zich uit te schrijven uit de BRP, danwel KvK, worden toegewezen. De termijn voor uitschrijving wordt naar redelijkheid bepaald op twee weken nadat de woonruimte is ontruimd. De gevorderde dwangsom is toewijsbaar, maar wordt gematigd tot
€ 100 per dag, tot een maximum van € 1.500,--. De vordering om dit vonnis bij niet medewerking in de plaats te stellen wordt afgewezen, aangezien het in- en uitschrijven bij de BRP en KvK geen rechtshandeling is als bedoeld in artikel 3:300 BW.
19. Uit hetgeen hiervoor is overwogen kan worden geconcludeerd dat niet voor alle gedaagden dezelfde feiten en omstandigheden gelden. Per gedaagde is immers beoordeeld of het gevorderde kan worden toegewezen. Reeds om die reden kan de in algemene termen geformuleerde, alle gedaagden betreffende, gevorderde verklaring voor recht niet worden gegeven.
20. [vereffenaar] vordert meer subsidiair om gedaagden te gelasten de door hen te betalen huur, met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2016, aan hem te betalen. Hiervoor is reeds overwogen dat de tussen erflaatster en CWN gesloten beheersovereenkomst is opgezegd. Door deze opzegging is CWN niet meer gerechtigd om het beheer over de woningen te voeren. Deze bevoegdheid komt thans de erfgenamen toe, althans de vereffenaar (artikel 4:211 BW). De gemachtigde van [vereffenaar] heeft gedaagden hierover ook aangeschreven (productie 17 bij dagvaarding). De kantonrechter beschouwt deze brieven als een verklaring als bedoeld in artikel 7:420 BW. Gedaagden betwisten de ontvangst van die brieven. Wat daar ook van zij, het moet gedaagden in ieder geval vanaf de datum van betekening van de dagvaardingen duidelijk zijn geweest dat de vereffenaar betaling van de huurpenningen wenste. Nu [gedaagde 16] tijdens de comparitie heeft gesteld dat hij zijn eigen huur vanaf enig, ongespecificeerd moment aan [vereffenaar] is gaan betalen en voorts dat de overige huurders vanaf enig, ongespecificeerd moment geen huur meer hebben betaald, zal dit deel van de vordering om praktische redenen worden toegewezen vanaf 1 juli 2016. Hetgeen [gedaagde 16] na die datum reeds aan [vereffenaar] heeft voldaan, behoeft hij vanzelfsprekend niet nogmaals te voldoen. [vereffenaar] zal zich voor de inning van de huurpenningen die gedaagden vóór deze datum verschuldigd waren tot CWN dienen te wenden.
21. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
22. Gedaagden vorderen onder 36 in hun eis in reconventie twee verklaringen voor recht. Zij vorderen een verklaring dat zij rechtmatig huurder zijn en dat zij rechtmatig aan CWN huur hebben betaald. Hetgeen in conventie onder 19 is overwogen geldt evenzeer voor deze verklaringen voor recht. Ook deze verklaringen worden daarom niet gegeven.
23. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen onder 13 vloeit voort dat de door CWN gevorderde verklaringen voor recht, namelijk dat de beheersopdracht ook na de dood van erflaatster is blijven voortbestaan en thans nog bestaat en dat CWN als zaakwaarnemer voor de erven is opgetreden, evenmin kunnen worden gegeven. Ook de gevorderde verklaring voor recht dat CWN huurster is van de panden kan om deze reden niet gegeven worden.
24. Gedaagden vorderen voorts een verbod voor [vereffenaar] om vernielingen aan te richten aan de panden en hun postbussen te vernielen. Nog los van de omstandigheid dat [vereffenaar] dit deel van de vordering gemotiveerd heeft betwist, mist deze vordering een juridische grondslag. Immers, de panden behoren in eigendom toe aan de erfgenamen en niet aan hen die in de panden verblijven. Gesteld noch gebleken is bovendien welke concrete schade gedaagden hebben geleden. Dit deel van de vordering, alsmede de hieraan verbonden vordering tot het opleggen van dwangsommen, wordt daarom afgewezen.
25. Gedaagden vorderen tevens een veroordeling van [vereffenaar] om mee te werken aan herstel van de inschrijving in de BRP. Gelet op hetgeen in conventie is overwogen, zou deze vordering slechts toewijsbaar zijn voor de onder 8 genoemde gedaagden. Nu bij dagvaarding uittreksels uit de BRP zijn overgelegd (productie 7), waarop staat vermeld dat deze gedaagden op de genoemde adressen staan ingeschreven, valt zonder nadere toelichting – die evenwel ontbreekt – niet in te zien waaraan [vereffenaar] mee zou moeten werken. Voor de overige gedaagden geldt, zoals hiervoor overwogen, dat zij zonder recht of titel in het gehuurde verblijven. Zij dienen zich derhalve uit te schrijven uit de BRP, zoals ook in conventie is geoordeeld. Dit deel van de vordering, alsmede de aan deze vordering verbonden vordering tot het opleggen van dwangsommen zullen dan ook worden afgewezen.
26. Daarnaast vorderen gedaagden een veroordeling van [vereffenaar] om het voorzieningenniveau in de woningen te handhaven. In conventie is reeds overwogen dat [vereffenaar] thans het beheer over de woningen voert. Gesteld noch gebleken is dat thans sprake is van gebreken. Voor deze vordering bestaat derhalve thans geen grondslag. Deze dient dan ook te worden afgewezen.
27. CWN vordert nog een schadevergoeding van € 12.266,50 wegens procedures die door huurders tegen haar zijn gevoerd door toedoen van [vereffenaar]. [vereffenaar] heeft die vordering gemotiveerd betwist. Het had daarom op de weg van CWN gelegen om haar vordering op dit punt nader feitelijk te onderbouwen. Dit heeft zij evenwel nagelaten. Doordat zij haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, wordt aan de levering van bewijs niet toegekomen en wordt ook dit deel van de vordering afgewezen.
28. Gedaagden worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze worden tot op heden aan de zijde van [vereffenaar] begroot op € 600,-- aan salaris voor zijn gemachtigde.
in conventie:
wijst de vorderingen jegens gedaagden sub 2 ([gedaagde]), sub 7 ([gedaagde]), sub 17 ([gedaagde]) sub 26 ([gedaagde]), sub 30 (CWN) en sub 31 (Daniel Schagen Properties) af;
veroordeelt gedaagden sub 3 tot en met 6 ([gedaagde], [gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde]) en gedaagden sub 8 tot en met 11 ([gedaagde], [gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde]) om de woonruimte staande en gelegen aan de [adres] binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met al de hunnen en het hunne en de sleutels ter beschikking van [vereffenaar] te stellen en zich binnen twee weken na de ontruiming van dit adres uit te laten schrijven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaatsnaam], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per gedaagde per dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.500,--;
veroordeelt hen die verblijven in het pand of een gedeelte daarvan staande en gelegen te [adres], behoudens gedaagde sub 1 ([gedaagde]), om het pand binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met al de hunnen en het hunne en de sleutels ter beschikking van [vereffenaar] te stellen, en zich binnen twee weken na de ontruiming van dit adres uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Dordrecht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per gedaagde voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.500,--;
veroordeelt gedaagden sub 13 tot en met 15 ([gedaagde], [gedaagde] en [gedaagde]) om de woonruimte staande en gelegen aan de [adres]
binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met al de hunnen en het hunne en de sleutels ter beschikking van [vereffenaar] te stellen, en zich binnen twee weken na de ontruiming van dit adres uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per gedaagde voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke is, met een maximum van € 1.500,--;
veroordeelt hen die verblijven in het pand of een gedeelte daarvan staande en gelegen te [adres], behoudens gedaagde sub 16 ([gedaagde 16]), om het pand binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met al de hunnen en het hunne en de sleutels ter beschikking van [vereffenaar] te stellen en zich binnen twee weken na de ontruiming van dit adres uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente Zwijndrecht, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,-- per gedaagde voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.500,--;
veroordeelt gedaagden sub 21 (Kalaykhan), sub 22 ([gedaagde]), sub 25 ([gedaagde]), sub 27 ([gedaagde]) en sub 28 (Autobedrijf Renes B.V.) om de woonruimte staande en gelegen aan de [adres] binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met al de hunnen en het hunne en de sleutels ter beschikking van [vereffenaar] te stellen en – voor zover deze gedaagden natuurlijke personen zijn - zich binnen twee weken na de ontruiming van dit adres uit te laten schrijven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaatsnaam] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per gedaagde per dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.500,-- en voor zover gedaagden rechtspersonen zijn om zich binnen twee weken na de ontruiming uit te laten schrijven van dit adres bij de Kamer van Koophandel, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag dat zij daarmee in gebreke zijn, met een maximum van € 1.500,--;
veroordeelt hen die verblijven in het pand of een gedeelte daarvan staande en gelegen te ([adres], behoudens gedaagden sub 19 (Recio), sub 20 ([gedaagde]), sub 23 ([gedaagde]) en sub 24 ([gedaagde]), om het pand binnen twee maanden na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen met al de hunnen en het hunne en de sleutels ter beschikking van [vereffenaar] te stellen en zich binnen twee weken na de ontruiming van dit adres uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen van de gemeente [plaatsnaam], op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per gedaagde voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 1.500,--;
veroordeelt gedaagden sub 1 ([gedaagde]), sub 16 ([gedaagde 16]), sub 19 ([gedaagde]), sub 20 ([gedaagde]), sub 23 ([gedaagde]) en sub 24 ([gedaagde]) om de door hen verschuldigde huur vanaf 1 juli 2016 te betalen aan [vereffenaar];
verstaat dat voor zover [gedaagde 16] de door hem verschuldigde huur vanaf 1 juli 2016 reeds aan [vereffenaar] heeft voldaan, hij dat niet nogmaals behoeft te doen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [vereffenaar] begroot op € 600,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
783