ECLI:NL:RBROT:2017:10909

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2018
Zaaknummer
C/10/526832 / JE RK 17-1540
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen met complexe problematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter op 21 december 2017 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De moeder van de kinderen, die in Zwijndrecht woont, heeft te maken met complexe problematiek, zowel bij haarzelf als bij elk van de kinderen. De bijzondere curator heeft geadviseerd tot thuisplaatsing van de jongste twee kinderen, maar de kinderrechter heeft geconcludeerd dat de thuissituatie momenteel niet veilig en stabiel genoeg is voor de kinderen. De kinderen hebben in het verleden al te maken gehad met uithuisplaatsingen en de moeder heeft onvoldoende vooruitgang geboekt in haar opvoedingscapaciteiten, ondanks jarenlange hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om de benodigde structuur en begeleiding te bieden die de kinderen nodig hebben, vooral gezien de invloed van de oudere broers die in aanraking zijn gekomen met justitie. De kinderrechter heeft daarom besloten om de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de kinderen te verlengen tot 22 juli 2018, en heeft mr. R.E. Tergau opnieuw benoemd als bijzondere curator voor de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/526832 / JE RK 17-1540
datum uitspraak: 21 december 2017
beschikking verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging uithuisplaatsing en benoeming bijzondere curator

in de zaak van

de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2001 te [geboorteplaats minderjarige 1] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2004 te [geboorteplaats minderjarige 2] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2008 te [geboorteplaats minderjarige 3] ,
hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te Zwijndrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 14 juli 2017 en de daaraan ten grondslag liggende stukken,
- de brief met bijlagen van de GI van 24 november 2017, bij de griffie binnengekomen op
1 december 2017;
- de faxbrief van de bijzondere curator mr. R.E. Tergau van 7 december 2017.
Op 8 december 2017 heeft de kinderrechter de zaak op de zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
  • [voornaam minderjarige 2] , die in het bijzijn van mr. R.E. Tergau apart is gehoord,
  • mr. R.E. Tergau,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Apistola en een tolk Arabisch de heer
M. Kada,
- de vertegenwoordigsters van de GI, mevrouw [naam vertegenwoordigster 1] en mevrouw [naam vertegenwoordigster 2] .
[voornaam minderjarige 1] is ook in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige 1] woont bij de moeder, maar zijn feitelijke verblijfplaats is ten tijde van de zitting onbekend.
[voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verblijven in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
Bij beschikking van 14 juli 2017 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengd tot 22 december 2017. Voorts is bij voormelde beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulp-aanbieder verlengd tot 22 december 2017 en is mr. R.E. Tergau tot bijzondere curator benoemd van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Het verzoek van de GI om de maatregelen te verlengen tot 22 juli 2018 is voor het overige aangehouden tot heden.

Het (aangehouden) verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te verlengen tot 22 juli 2018 en de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI handhaaft haar verzoek tijdens de zitting en licht het als volgt toe. Volgens de GI zijn de maatwerkbijeenkomsten georganiseerd om te bezien wat het gezin nodig heeft en om meer inzicht te krijgen in de problematiek van het gezin. Er is gekeken naar de afzonderlijke doelen van de gezinsleden; naar wat passend is.Voor het gezin is een gezamenlijke werkdoel vastgelegd namelijk dat de stabiliteit, rust en veiligheid voor alle gezinsleden is geborgd. Het is duidelijk dat [voornaam minderjarige 2] graag thuis geplaatst wil worden. Echter, het is voor de GI vrij snel duidelijk geworden dat [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] niet terug kunnen naar huis. Er is voor de moeder zeer lange tijd intensieve ondersteuning geweest om haar zelfredzaamheid te vergroten. Ook is gekeken of het meerwaarde heeft een hulpverlener in te zetten die haar taal spreekt. De GI is tot de conclusie gekomen dat dat niet voldoende en haalbaar is. De moeder houdt veel van haar kinderen maar kan hen niet bieden wat zij nodig hebben. De moeder neemt vooral de verzorgende taak op zich. Zij is niet in staat gebleken een sturende houding aan te nemen, haar gezag te laten gelden en de jongens te begrenzen en structuur te bieden. Zij is onvoldoende leerbaar en legt de problematiek buiten zichzelf en de kinderen. De kinderen hebben op meerdere gebieden ondersteuning en beleiding nodig. [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] laten beide een gezonde ontwikkeling zien zodra zij zich bevinden in een veilige, gestructureerde omgeving waar veel toezicht is. De GI acht de moeder niet in staat die omgeving te bieden, ook niet in een 24-uurs opvang waar de moeder samen met [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] begeleid zou kunnen wonen. [voornaam minderjarige 3] kan in het huidige gezinshuis blijven tot aan zijn meerderjarigheid. [voornaam minderjarige 3] heeft een gezonde hechting met de leiding daar en heeft een bezoekregeling met de moeder. Uit een recent onderzoek is gebleken dat [voornaam minderjarige 3] niet vaker dan nu omgang met zijn moeder wenst. [naam oudste zoon] , de oudste zoon, zit momenteel in voorlopige hechtenis vanwege verdenking van het plegen van een diefstal samen met [voornaam minderjarige 1] . [voornaam minderjarige 1] zat in voorlopige hechtenis in verband met een andere strafzaak en is geschorst op 5 september 2017 met ITB Criem. Hij heeft zich niet aan de schorsings-voorwaarden gehouden en is terug gemeld. Sinds 23 november 2017 is [voornaam minderjarige 1] spoorloos. De GI is voornemens voor [voornaam minderjarige 1] een verzoek machtiging gesloten jeugdhulp bij de rechtbank in te dienen.

De standpunten

De bijzondere curator stelt dat de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] destijds noodzakelijk werd geacht wegens de toestanden rond en de omstandigheden binnen het gezin en niet wegens in de persoon van de jongens gelegen gestoord gedrag. Volgens de bijzondere curator is tijdens de bespreking aan de veiligheidstafel op 4 december jl. duidelijk geworden dat de GI niet voornemens is [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] terug te laten keren naar huis. [naam oudste zoon] zit vast en [voornaam minderjarige 1] is onvindbaar. Dat betekent dat de meest bedreigende factoren in het gezin – veroorzaakt door het instabiele gedrag van [voornaam minderjarige 1] en [naam oudste zoon] – er nu niet meer zijn. De strafzaak van [naam oudste zoon] is nog niet ten einde en bij een veroordeling zal hij naar verwachting niet (snel) terugkeren naar huis. De GI kan ingevolge een maatwerkaanpak [naam oudste zoon] begeleiden naar een zelfstandig wonen traject. De bijzondere curator is van mening dat een verzoek tot machtiging gesloten jeugdhulp voor [voornaam minderjarige 1] het meest in zijn belang is. Een plaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de moeder met een gezinsondersteuner die het Berbers machtig is, is op de lange termijn het meeste in hun belang. [voornaam minderjarige 2] toont zich heel volwassen en verdient een kans om terug geplaatst te worden bij de moeder. Het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] is nu minimaal waardoor de gehechtsheidsrelatie met de moeder verstoord raakt en de jongens daardoor uiteindelijk problematisch gedrag kunnen gaan vertonen. De bijzondere curator adviseert een spoedige thuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de moeder, gelet op de afwendingsmogelijkheden als onderdeel van een maatwerkaanpak. Indien het tegelijk terug laten keren van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] niet raadzaam wordt geacht, adviseert de bijzondere curator om [voornaam minderjarige 2] zo snel mogelijk en [voornaam minderjarige 3] gefaseerd terug te plaatsen bij de moeder.
De moeder verzet zich niet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Namens en door de moeder is verzocht het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] af te wijzen, nu de gronden daarvoor niet meer aanwezig zijn. Volgens de advocaat zijn [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] slachtoffer van het feit dat niet op tijd is ingegrepen in de thuissituatie. De advocaat is met de bijzondere curator van mening dat nu [naam oudste zoon] vast zit en [voornaam minderjarige 1] spoorloos is, de meest bedreigende factoren in het gezin, en daarmee de bedreiging in de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] , niet meer aanwezig is. De veiligheid van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] is in de thuissituatie nu wel gewaarborgd. De moeder heeft aan de gestelde voorwaarden voldaan. De moeder voert gesprekken met de hulpverlening en heeft haar financiën op orde. Volgens de advocaat heeft de GI de afgelopen vijf maanden geen actie ondernomen om hulpverlening bij de moeder thuis in te zetten. Ook is onvoldoende onderzocht of begeleid wonen voor de moeder, [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] een mogelijkheid is. Er worden veel overleggen gepleegd maar er wordt niet tot actie overgegaan. Van belang is dat [voornaam minderjarige 1] gesloten geplaatst wordt en [naam oudste zoon] begeleid wordt naar zelfstandig wonen. De moeder is bereid mee te werken aan een gefaseerde terugplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Indien voorlopig slechts één van de jongens kan worden terug geplaatst, dan verzoekt zij [voornaam minderjarige 3] thuis te plaatsen. De moeder doet alles wat in haar vermogen ligt om er voor de kinderen te zijn. Vanuit het veiligheids-kader dient gekeken te worden naar wat ingezet kan worden, begeleid wonen of anderszins. De moeder is van mening dat zij wel degelijk haar gezag kan laten gelden. De moeder heeft er alles aan gedaan om [voornaam minderjarige 1] zich na zijn schorsing aan de avondklok te laten houden. In het begin is dat ook goed gegaan. De moeder vindt dat zij [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te weinig ziet. Over [voornaam minderjarige 3] wordt gezegd dat hij het naar zijn zin heeft in het pleegezin; de moeder is het daar niet mee eens. De moeder staat open voor een begeleid wonen traject met [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Indien het traject vanuit haar eigen woning begeleid kan worden, heeft dat haar voorkeur.

De beoordeling

Naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 14 juli 2017 is een deel van het verzoek van de GI aangehouden om de GI de gelegenheid te bieden uit te zoeken welke mogelijkheden er zijn om [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] – uitgaande van hun belang - eventueel weer thuis te plaatsen. De GI stelt zich op het standpunt dat een thuisplaatsing niet in hun belang is, mede omdat de GI op basis van haar ervaringen in de afgelopen periode niet verwacht dat de thuissituatie van de jongens voldoende stabiel, rustig en veilig zal worden.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling tijdens de zitting is gebleken dat het gezin veel heeft meegemaakt. Het gezin bestaat uit de moeder en de vijf kinderen: het oudste kind (de inmiddels meerderjarige dochter), de oudste zoon [naam oudste zoon] en de jongere zonen [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . De vader van de kinderen is in 2011 overleden. De kinderen zijn in het jaar 2011/2012 een jaar lang uit huis geplaatst geweest. [naam oudste zoon] en [voornaam minderjarige 1] zijn de afgelopen jaren regelmatig met de politie in aanraking gekomen. [naam oudste zoon] is ten tijde van de zitting voorlopig gehecht. [voornaam minderjarige 1] is spoorloos nadat hij zich niet aan zijn schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. Door zijn verdwijning kan de voorgenomen MST door De Viersprong niet van start gaan. Het verblijf van neef [naam neef] in het gezin heeft (in het verleden) ook voor de nodige onrust gezorgd. [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] zijn sinds de zomer van 2016 uit huis geplaatst.
[voornaam minderjarige 3] woont sinds januari 2017 in het huidige gezinshuis. Hij heeft een beneden-gemiddelde intelligentie. Volgens psycholoog L. Schouten kwam hij in eerste instantie over als een emotioneel ontregelde jongen. Volgens de psycholoog is [voornaam minderjarige 3] de afgelopen maanden in toenemende mate tot rust gekomen en kan hij nu met voldoende structuur en leiding redelijk functioneren. Hij heeft daarbij wel intensievere structuur en leiding nodig dan passend is bij zijn leeftijd. Vanuit school komt het bericht dat [voornaam minderjarige 3] niet met bepaalde vrije situaties kan omgaan en dat in die situaties één op één-begeleiding noodzakelijk is. [voornaam minderjarige 3] laat volgens de psycholoog daarnaast signalen zien dat hij zich onveilig voelt bij de moeder en in de thuissituatie en dat hij voorlopig niet toe is aan onbegeleide contacten met de moeder. Binnenkort zal nader diagnostisch onderzoek van [voornaam minderjarige 3] plaats vinden bij een gespecialiseerde GGZ-instelling voor kinderen.
[voornaam minderjarige 2] verblijft op een behandelgroep van Auriga. Hij functioneert op moeilijk lerend niveau. Uit de stukken blijkt dat [voornaam minderjarige 2] in het verleden steeds meer gezagsproblemen liet zien. Hij kreeg in de thuissituatie onvoldoende begeleiding en structuur geboden om te leren hoe hij met gezag moet omgaan. Na de uithuisplaatsing in de zomer van 2016 heeft [voornaam minderjarige 2] lange tijd geen school kunnen volgen en niet naar voetbal kunnen gaan, wat niet in zijn belang is geweest. Sinds enige tijd gaat hij weer naar school en zit hij weer op voetbal. [voornaam minderjarige 2] doet het goed op school en hij luistert goed naar de vaste groepsleiding van Auriga.
Uit de stukken blijkt dat beide jongens beïnvloedbaar zijn, waardoor voor hen een rustige, voorspelbare en veilige opvoedomgeving nog belangrijker is dan voor een gemiddeld kind.
De moeder is minder begaafd en analfabeet. Al jarenlang heeft zij intensieve hulpverlening op alle gebieden van onder meer Humanitas en ASVZ. Zij doet erg haar best, maar het lukt haar niet haar gezag over de jongens te laten gelden. Dit blijkt onder meer uit het feit dat [naam oudste zoon] opnieuw met justitie in aanraking is gekomen, dat [voornaam minderjarige 1] zich meermalen niet aan de voor hem geldende avondklok heeft gehouden en dat [voornaam minderjarige 3] tijdens de bezoeken niet naar haar luistert. De moeder (h)erkent de zorgen rondom de kinderen niet en ziet haar eigen aandeel niet. De kinderrechter gaat ervanuit dat er bij de moeder geen sprake is van onwil, maar van onmacht.
Op grond van vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de moeder [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op dit moment geen veilige en gestructureerde opvoedomgeving kan bieden. Ten eerste lukt dit haar niet door haar beperkingen; ondanks jarenlange intensieve hulpverlening is er onvoldoende vooruitgang geboekt om de twee jongens een passende opvoedsituatie te bieden. Ten tweede kampen de beide jongens met kindeigen problematiek, zoals een beneden-gemiddelde intelligentie en een meer dan gemiddelde behoefte aan sturing en begeleiding. Ten derde levert de aanwezigheid van de twee oudere broers die regelmatig justitiecontacten hebben, een groot risico voor de rust en veiligheid van de twee jongste broers. Ook krijgen deze beïnvloedbare jongens daarmee het verkeerde voorbeeld. De kinderrechter gaat er daarbij - anders dat de moeder en de bijzondere curator - vanuit dat de twee oudste broers op enig moment naar huis zullen terug keren. De (voorlopige) hechtenis van [naam oudste zoon] zal op enig moment eindigen; uit geen enkel stuk blijkt dat hij vervolgens ergens anders dan bij de moeder zal/kan gaan wonen. Een plaatsing van [voornaam minderjarige 1] in gesloten jeugdhulp (als het al zover zal komen) is een uiterst middel dat in zijn algemeenheid gericht behoort te zijn op terugkeer naar huis.
[voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] laten tijdens de uithuisplaatsing een gezonde ontwikkeling zien in de veilige en gestructureerde instellingen waar zij verblijven. [voornaam minderjarige 3] is gehecht aan zijn gezinshuisouder. [voornaam minderjarige 2] doet het goed op school en laat zich goed begeleiden. Onder de genoemde omstandigheden vindt de kinderrechter het niet in het belang van de jongens dat zij naar huis gaan.
De kinderrechter begrijpt de wens van [voornaam minderjarige 2] , zoals tijdens de zitting door hem verteld, om zo snel mogelijk naar huis terug te keren. Ook gaat de kinderrechter er van uit dat [voornaam minderjarige 2] thuis erg zijn best zal doen; dat doet hij bij Auriga en op school ook, wat zeer te prijzen is. De kinderrechter vindt echter de risico’s in de thuissituatie, zoals hiervoor beschreven, te groot voor [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] om hen naar huis te laten gaan.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] voor de resterende duur verlengen. Ook zal de kinderrechter de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengen voor de resterende duur, omdat deze noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding.
De kinderrechter gaat er daarbij vanuit dat de GI bij de vaststelling van de frequentie en duur van de omgang tussen [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] en hun moeder en onderling rekening houdt met de wensen van de jongens en met wat in hun belang is.
De kinderrechter acht het verder van belang dat de bij beschikking van 14 juli 2017 aangestelde bijzondere curator de belangen van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] zowel in als buiten rechte blijft vertegenwoordigen, omdat hun perspectief nog niet definitief duidelijk is.
De kinderrechter zal mr. Tergau (her)benoemen met als opdracht de belangen van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te behartigen en hen in en buiten rechte te vertegenwoordigen, voor zover het betreft de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. De benoeming geschiedt voor de duur van de ondertoezichtstelling (tot 22 juli 2018).

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] tot 22 juli 2018;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 22 juli 2018;
benoemt mr. R.E. Tergau, kantoorhoudende te Vasteland 78, 3011 BN Rotterdam, tot bijzondere curator over [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] tot 22 juli 2018;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.