ECLI:NL:RBROT:2017:10905

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
9 juli 2018
Zaaknummer
10/710488-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van jeugdstrafrecht na woningoverval en vernielingen door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 december 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 november 2016 een bejaarde vrouw van 92 jaar oud heeft overvallen in haar woning. De verdachte, die ten tijde van de feiten net 18 jaar oud was, heeft de vrouw bedreigd en een bedrag van 400 tot 500 euro gestolen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte, die in een gesloten jeugdinrichting verblijft, een PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) opgelegd krijgt. Dit is in het belang van de verdachte zelf en de algemene veiligheid van de samenleving. De rechtbank overweegt dat de verdachte geen probleeminzicht en behandelmotivatie toont, wat een voorwaardelijke PIJ-maatregel uitsluit. De verdachte heeft in het verleden meerdere keren hulp geweigerd en eerdere plaatsingen in instellingen hebben niet geleid tot gedragsverandering. Daarnaast heeft de verdachte tijdens zijn verblijf in de instelling De Koppeling samen met anderen vernielingen gepleegd, waarbij hij een pedagogisch medewerker heeft bedreigd. De rechtbank concludeert dat de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel rechtvaardigen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met rapportages van deskundigen die wijzen op een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en een hoog recidive risico. De PIJ-maatregel zal worden uitgevoerd in RJJI Den Hey-Acker, waar de verdachte momenteel verblijft.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/710488-16
Datum uitspraak: 14 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
Borgtweg 1, 3202 LJ Spijkenisse,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in
RJJI Den Hey-Acker, Galderseweg 7, 4836 AB Breda,
raadsman: mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen met gesloten deuren van 30 maart 2017, 22 juni 2017 en 14 september 2017, en de openbare terechtzitting van 30 november 2017. Op de laatstgenoemde datum is de zaak inhoudelijk behandeld.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.H.I. van Dongen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde;
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten worden zonder nadere bespreking bewezen verklaard.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging ten aanzien van feiten 3 en 4
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij stelt dat er onvoldoende wettig bewijs is. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte het feit ontkent en dat de twee getuigen niet hebben gehoord dat de verdachte heeft geroepen ‘wie me aanraakt, steek ik neer’. Getuige [naam getuige 1] heeft expliciet verklaard dat zij dat niet heeft gehoord en getuige [naam getuige 2] zegt hier niets over in haar verklaring. De enkele verklaring van de aangever is onvoldoende. De raadsman heeft voorts gesteld dat het enkel roepen ‘je moet me niet aanraken’, met een schaar in de hand, en terwijl de verdachte naar de grond keek, onvoldoende is om een bedreiging jegens de aangever aan te nemen.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit dat de verdachte slechts één ruit of raam heeft vernield. Dit blijkt uit de verklaring van de verdachte en de overige stukken in het dossier.
4.2.2.
Beoordeling
Aangever [naam slachtoffer 1] heeft over het onder feit 3 ten laste gelegde verklaard dat de verdachte op een gegeven moment riep: ‘wie me aanraakt, steek ik neer’, terwijl hij een schaar in zijn hand vasthield.
De verdachte heeft bekend dat hij heeft gezegd ‘je moet me niet aanraken’, terwijl hij een schaar in zijn hand vasthield. Met deze actie wilde de verdachte de omstanders op afstand te houden, zo blijkt uit zijn verklaring bij de politie.
De rechtbank overweegt dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging vereist is dat de bedreiging van dien aard is, en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De rechtbank acht met name het vasthouden en tonen van de schaar bedreigend. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het vasthouden en tonen van de schaar en de uitspraak ‘je moet me niet aanraken’, van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat deze bij de aangever de redelijke vrees kon opwekken dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Het verweer van de verdediging inhoudende dat de verdachte op 26 augustus 2016 slechts één ruit of raam heeft vernield houdt geen stand, aangezien de vernielingen van de ruiten en de stoelen in vereniging zijn gepleegd. Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er tussen de drie mededaders sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Voor medeplegen is het niet nodig dat iedere dader alle bestanddelen van het delict verwezenlijkt. Uit het dossier blijkt dat er in ieder geval twee ramen en vier stoelen zijn vernield. Daar kan de verdachte ook verantwoordelijk voor worden gehouden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
hij op 15 november 2016 te Ooltgensplaat, gemeente Goeree-Overflakkee,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [plaats delict] heeft weggenomen een hoeveelheid geld (400 a 500 euro of daaromtrent), geheel toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestond uit het
- ( deels) bedekken / bedekt houden van zijn, verdachtes, gelaat en
- open duwen van de deur van genoemde woning en (vervolgens) opzij duwen van die [naam slachtoffer 2] en binnendringen in die woning en
- naar de slaapkamer duwen van die [naam slachtoffer 2] en
- op de grond gooien en/of ten val brengen en/of naar de grond werken van die [naam slachtoffer 2] en
2.
hij op 23 juli 2016 te Amsterdam
tezamen en in vereniging met een ander, (op de groepsafdeling [naam groepsafdeling] in de instelling De Koppeling ) opzettelijk en wederrechtelijk goederen,
te weten ruit(en) en/of ra(a)m(en) en meubilair (stoelen en een tafel) en mu(u)r(en)en etenswa(a)r(en),
geheel of ten dele toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader, te weten aan De Koppeling , heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Amsterdam
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een schaar getoond aan die [naam slachtoffer 1] en terwijl hij die schaar in zijn hand vasthad naar die [naam slachtoffer 1] geroepen "Wie me aanraakt steek ik neer" en/of "Je moet me niet aanraken";
4.
hij op 26 augustus 2016 te Amsterdam
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk en wederrechtelijk een goed
/goederen, te weten ruit(en) en/of
ra(a)m(en) en/of stoel(en), geheel toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan De Koppeling heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
2.
In vereniging opzettelijk en wederrechtelijk goederen die geheel aan een ander toebehoren vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken en/of wegmaken.
3.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling.
4.
In vereniging opzettelijk en wederrechtelijk goederen die geheel aan een ander toebehoren vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken en/of wegmaken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering maatregel

7.1.
Algemene overweging
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft op 15 november 2016 - hij was toen net 18 jaar oud - een bejaarde vrouw van 92 jaar oud overvallen in haar woning en, naar hij zelf verklaart, ongeveer 700 euro van haar gestolen. De verdachte heeft, om niet herkend te worden, met een pet op en handschoenen aan, aangebeld bij het slachtoffer. Toen zij de deur open deed heeft hij haar naar binnen geduwd, waarna zij ten val is gekomen. Nadat de verdachte het geld in de slaapkamer had gevonden wilde hij haar mond tapen zodat zij geen alarm kon slaan. Dit is niet gelukt omdat het slachtoffer zich daartegen verzette en de verdachte vervolgens zijn poging heeft gestaakt. De verdachte heeft verklaard dat hij de overval heeft gepleegd omdat hij 1000 euro schuld had bij een drugsdealer en hij hem die dag moest betalen.
De rechtbank rekent de verdachte dit laffe feit zwaar aan. Woningovervallen veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Bovendien zijn woningen bij uitstek de plaats waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Het is zeer kwalijk dat de verdachte door het plegen van deze woningoverval dit gevoel van veiligheid heeft aangetast. De ervaring leert dat de slachtoffers van een dergelijke overval nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. De verdachte heeft geen oog gehad voor het hoogbejaarde en kwetsbare slachtoffer en heeft een grove inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en de rechtsorde in het algemeen. De in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid zijn door het handelen van de verdachte versterkt.
Voorts heeft de verdachte op 23 juli 2016 en op 26 augustus 2016, toen hij nog minderjarig was, tijdens zijn verblijf bij de instelling De Koppeling , samen met anderen spullen vernield. De vernieling van 23 juli 2016 ging gepaard met een bedreiging van een pedagogisch medewerker; de verdachte heeft met een schaar in de hand tegen de pedagogisch medewerker geroepen ‘wie me aanraakt steek ik neer’ en/of ‘je moet me niet aanraken’. Met de vernielingen heeft de verdachte schade en hinder veroorzaakt en laten zien geen respect te hebben voor andermans eigendommen. De bedreiging heeft een grote impact gehad op het slachtoffer en dient te worden aangemerkt als een ernstige bedreiging van de lichamelijke integriteit van dat slachtoffer.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
8 november 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De rechtbank heeft acht geslagen op de navolgende rapportages die over de verdachte zijn opgesteld:
GZ-psycholoog drs. M. van Heteren – van Namen en kinder- en jeugdpsychiater
drs. N.J.M. Beuk hebben bijgedragen aan het ForCA-rapport dat over de verdachte is opgemaakt. Het rapport is gedateerd 8 november 2017 en houdt het volgende in.
De verdachte is lijdende aan een normoverschrijdende gedragsstoornis die aan het overgaan is in een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken. Daarnaast is er sprake van een ouder-kind relatie probleem en een verslavingsstoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Deze is thans in remissie, maar kan zonder toezicht weer actueel worden.
De voornoemde problematiek is langdurig en was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Dit blijkt met name uit gebrekkige impulsregulatie van de verdachte tijdens de feiten, waarin de verdachte is doorgeslagen in het toegepaste geweld en een gebrek aan empathie voor de slachtoffers heeft getoond. De rechtbank wordt geadviseerd de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten.
Voorts is er sprake van een hoog recidive-risico. Alle behandelingen zijn tot nu toe mislukt, er is sprake van impulsiviteit en een behoefte om zich te bewijzen door middel van negatieve gedragingen. Er is risico op nieuw gewelddadig gedrag in brede zin, verslaving en dakloosheid.
Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen, omdat de verdachte tot voor kort nog thuis woonde, een blanco strafblad heeft en onrijp en identiteitsarm is. Daarnaast zou de verdachte nog kunnen profiteren van pedagogische interventies en worden ook een systeemaanpak ten aanzien van het ouder-kindprobleem, scholing en een groepsgericht leefklimaat nodig geacht.
Vanwege de hoge kans op recidive en de noodzaak om de maatschappij te beveiligen wordt geadviseerd om de behandeling die de verdachte nodig heeft uit te laten voeren in een gesloten justitiële setting.
De kans op een succesvolle ambulante behandeling wordt als laag ingeschat omdat er bij de verdachte weinig tot geen intrinsieke motivatie is voor behandeling binnen een voorwaardelijk kader.
Een gedragsbeinvloedende maatregel (GBM) is niet wenselijk, omdat de duur hiervan te kort is, er eigenlijk geen behandelmotivatie is, behandeling noodzakelijk wordt geacht en de kans bestaat dat de verdachte ervoor kiest om zijn straf uit te zitten om de behandeling te ontlopen.
Gelet op al het voorgaande wordt het behandelkader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel als enige mogelijkheid gezien.
Kinder- en jeugdpsychiater drs. N.J.M. Beuk heeft ter zitting desgevraagd als nadere toelichting op de rapportage het volgende naar voren gebracht.
De verdachte heeft gedurende het ForCA-onderzoek weinig inzicht in zijn problematiek getoond en heeft meerdere keren verklaard dat hij geen behandeling behoeft, behalve voor wat betreft het zoeken van een gepaste woonplek. Hieruit volgt een beperkte behandelmotivatie.
GZ-psycholoog drs. M. van Heteren – van Namen heeft ter zitting desgevraagd als nadere toelichting op de rapportage het volgende naar voren gebracht.
Andere strafmodaliteiten dan de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zijn onderzocht, maar vanwege de persoonlijkheid van de verdachte, en dan met name de zorgen over zijn beheersbaarheid, en het hoge recidivegevaar is een langdurige behandeling binnen een justitiële inrichting noodzakelijk. Daarnaast is gebleken dat de verdachte zich binnen de gesloten jeugdhulp niet aan de afspraken hield en zijn eigen gang ging, en daarmee zijn de mogelijkheden voor voortgezette jeugdhulp of een andersoortige ambulante behandeling nihil. Ook zijn er geen andere klinische mogelijkheden.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
23 november 2017. De reclassering sluit zich aan bij de voornoemde ForCA-rapportage en het advies om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen aan de verdachte.
Psychiater A.M.M. van der Reijken heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 maart 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, afdeling jeugdreclassering, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
31 januari 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
De Raad voor de kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 3 januari 2017. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg, van dat wetboek indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De raadsman van de verdachte, en de officier van justitie, hebben de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het strafrecht voor jeugdigen ingevolge artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het onder 1 bewezenverklaarde heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, past de rechtbank ten aanzien van dit bewezenverklaarde feit op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het jeugdstrafrecht toe.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
PIJ-maatregel
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er niet is voldaan aan de eisen die artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht aan de oplegging van een PIJ-maatregel stelt. Subsidiair heeft de raadsman een voorwaardelijke PIJ-maatregel bepleit, zodat de verdachte kan laten zien dat hij de huidige positieve ontwikkeling kan voortzetten en bestendigen. Meer subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht om een tussenvonnis te wijzen, waarin wel uitspraak wordt gedaan over de bewezenverklaring en strafbaarheid van de verdachte, maar de uitspraak over de oplegging van de straf of maatregel wordt aangehouden zodat daarover een nadere rapportage uitgebracht kan worden.
De rechtbank stelt voorop dat zij zich voldoende geïnformeerd acht over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en een aanhouding en nadere rapportage derhalve niet noodzakelijk acht.
De rechtbank stelt voorts vast dat het onder 1 bewezenverklaarde, te weten de diefstal met geweld, een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaar is gesteld.
Op grond van hetgeen naar voren komt in de ForCA-rapportage en de psycholoog en de psychiater ter terechtzitting hebben verklaard, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Naar het oordeel van de rechtbank eist de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van een
PIJ-maatregel. Bovendien is deze PIJ-maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Aan de wettelijke voorwaarden van artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is gelet op de bewezenverklaring en de beschouwingen en de conclusies van de deskundigen, voldaan.
De rechtbank overweegt dat oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet aan de orde is, nu de verdachte geen probleeminzicht en behandelmotivatie toont. De verdachte heeft zich in het verleden immers meerdere malen steeds aan hulp onttrokken en ook een plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdhulp heeft niet tot verandering geleid. Daarnaast ontbreken de opties voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel; zo is er geen opleiding die gecontinueerd dient te worden noch een geschikt onderkomen. Door de betrokken deskundigen is gezocht naar een alternatief kader binnen de reguliere GGZ en/of jeugdhulp, waarin de benodigde specifieke behandeling en intensieve zorg die de verdachte nodig heeft, geboden zouden kunnen worden. Dit is vanwege de complexe problematiek van de verdachte, alsmede de hoge kans op recidive, niet haalbaar gebleken. Nu geen minder ingrijpende maatregel voorhanden is, resteert in het strafrechtelijk kader slechts de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De rechtbank acht het van belang dat de maatregel ten uitvoer wordt gelegd in RJJI Den Hey-Acker, waar de verdachte op dit moment verblijft en een prille positieve ontwikkeling doormaakt.
De rechtbank overweegt tot slot dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf (feit 1) dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Algemene afsluiting
Ales afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen maatregel passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47, 77a, 77c, 77g, 77h, 77s, 77gg, 285, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigenen adviseert deze maatregel ten uitvoer te leggen in RJJI Den Hey-Acker, Galderseweg 7,
4836 AB Breda.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. C.N. Melkert en S. Woudman-Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van Loef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 december 2017.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 november 2016 te Ooltgensplaat, gemeente Goeree-Overflakkee,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in of uit een woning gelegen aan de [plaats delict] heeft weggenomen een hoeveelheid geld (400 a 500 euro of daaromtrent), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- ( deels) bedekken / bedekt houden van zijn, verdachtes, gelaat en/of
- open duwen van de deur van genoemde woning en/of (vervolgens) opzij duwen van die [naam slachtoffer 2] en/of binnendringen in die woning en/of
- naar de slaapkamer duwen van die [naam slachtoffer 2] en/of
- op de grond gooien en/of ten val brengen en/of naar de grond werken van die [naam slachtoffer 2] en/of
- afdekken en/of dichthouden van de mond van die [naam slachtoffer 2] en/of
- vastpakken van die [naam slachtoffer 2] en/of pogen haar onder controle te krijgen en/of vast te binden of tapen;
2.
hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Amsterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (op de groepsafdeling [naam groepsafdeling] in de instelling De Koppeling ) opzettelijk en wederrechtelijk één of meer goederen,
te weten één of meer ruit(en) en/of ra(a)m(en) en/of meubilair (stoelen en/of een tafel) en/of mu(u)r(en) en/of etenswa(a)r(en),
geheel of ten dele toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan
De Koppeling ,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3.
hij op of omstreeks 23 juli 2016 te Amsterdam
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een schaar getoond aan die [naam slachtoffer 1] en/of (daarbij en/of terwijl hij die schaar in zijn hand vasthad en een stoel boven zijn hoofd vast had) naar die [naam slachtoffer 1] geroepen "Wie me aanraakt steek ik neer" en/of "Je moet me niet aanraken", althans die [naam slachtoffer 1] woorden toegevoegd van een soortgelijke (dreigende) aard en/of strekking;
4.
hij op of omstreeks 26 augustus 2016 te Amsterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten één of meer ruit(en) en/of
ra(a)m(en) en/of stoel(en), geheel of ten dele toebehorende aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), te weten aan De Koppeling heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.