ECLI:NL:RBROT:2017:10893

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
10/691176-15
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling, beroep op noodweer(exces) verworpen

Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 9 oktober 2015 te Rotterdam, waarbij de verdachte met een stoelpoot op het hoofd van het slachtoffer sloeg en hem met een mes bedreigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft gepleegd, ondanks zijn beroep op noodweer(exces), dat werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met kracht handelde, wat leidde tot de bewezenverklaring van de poging tot zware mishandeling en de bedreiging. De officier van justitie had vrijspraak van de poging tot doodslag gevorderd, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en legde een gevangenisstraf van 12 dagen op, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die bestond uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/691176-15
Datum uitspraak: 5 december 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.J.A. Grimmelikhuijsen, advocaat te 's-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A. de Beer heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 primair (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot doodslag;
  • bewezenverklaring van de onder 1 primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging zware mishandeling en van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 150 uur (75 dagen vervangende hechtenis).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1 v.w.b. de poging tot doodslag
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering feit 2
Het onder 2 ten laste gelegde feit, de bedreiging met een mes, is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering feit 1 primair v.w.b. de poging tot zware mishandeling
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd dat er geen opzet (ook niet in de vorm van voorwaardelijk opzet) is geweest op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door verdachte. Het is niet duidelijk hoe het letsel aan het hoofd van aangever is ontstaan en of het is ontstaan door het slaan met de stoelpoot. Er is over en weer gevochten en aangever en verdachte zijn hierbij op de grond terecht gekomen. Eveneens is aangevoerd dat (in de gegeven omstandigheden) met een stoelpoot nooit zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht.
4.3.2.
Beoordeling en conclusie
De verdachte heeft bij de politie op de vraag hoe aangever aan de verwondingen op zijn hoofd komt verklaard dat hij een stoelpoot heeft gepakt die in de kamer lag en dat hij de aangever heeft geslagen met deze stoelpoot. Op de stoelpoot is bloed aangetroffen, en de aangever heeft wonden op zijn achterhoofd die passen bij het slaan met een hard voorwerp zoals een stoelpoot. De aard en omvang van de waargenomen letsels passen bovendien bij de verklaring van aangever dat hij (onder andere) tot twee maal toe hard tegen zijn achterhoofd is geslagen met een stoelpoot. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte met een houten stoelpoot twee maal hard op het achterhoofd van de aangever heeft geslagen.
Bij dergelijk ernstig geweld is het toebrengen van ernstig letsel, zoals botbreuken of inwendig letsel in de vorm van hersenkneuzing of een (ernstige) hersenschudding een reëel en voorzienbaar gevolg. Dat ook de artsen in het ziekenhuis met dergelijk letsel rekening hielden, volgt uit de inhoud van de medische verklaring, waaruit blijkt dat zowel van het hoofd als van het nekgebied van aangever CT-scans zijn gemaakt om aard en intensiteit van het letsel (medisch) te kunnen beoordelen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het geweld van verdachte, met name het tot twee maal toe hard en gericht op het hoofd van aangever slaan met een stoelpoot, gedragingen zijn die, beoordeeld naar hun uiterlijke verschijningsvorm, gericht zijn op en geschikt zijn tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hieruit volgt dat er in het bewuste en gerichte handelen van verdachte het opzet besloten lag tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte zal daarom worden veroordeeld ter zake van poging tot zware mishandeling.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair - impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
Primair
hij op 09 oktober 2015 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht)
- meermalen, met een stoelpoot, op/tegen het hoofd heeft geslagen en
- op/tegen het hoofd en/of gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
2.
hij op 09 oktober 2015 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [naam slachtoffer] getoond/voorgehouden;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten en verdachte

5.1.1.
Standpunt verdediging
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat sprake is geweest van een noodweer(exces)situatie. Aangever is begonnen met slaan, ging bovenop de verdachte zitten en wilde hem niet loslaten, waardoor de verdachte niet weg kon. Tevens probeerde de aangever zijn broer erbij te roepen, een omstandigheid die zorgde voor paniek bij de verdachte. Verdachte kon zich niet onttrekken aan deze wederrechtelijke aanranding. Hij heeft zich rechtmatig verdedigd, zodat hem een beroep op noodweer, dan wel (indien de rechtbank mocht oordelen dat de reactie niet geheel proportioneel is geweest) op noodweerexces toekomt.
5.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat gezien de verwondingen van de aangever in samenhang met de aangifte, de verdediging niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van een noodweer(exces)situatie.
5.1.3.
Noodweer en noodweerexces
Aangever en verdachte verklaren eenduidig over de aanleiding van het incident: een audiobestand met daarop een gesprek tussen de vriendin van verdachte en aangever, waaruit – naar de verdachte heeft gesteld – bleek dat de aangever zich met zijn relatie bemoeide en (mogelijk) verliefd was op de vriendin van verdachte. De verklaring van de aangever, dat hij vervolgens uit het niets tijdens het beluisteren van het audiobestand een klap op zijn achterhoofd voelde en zag dat de verdachte met een stoelpoot sloeg, wordt ondersteund door het letsel van de aangever – twee verwondingen op het achterhoofd - en de aangetroffen stoelpoot met bloed. Uit het vorenstaande volgt dat de door verdachte geschetste toedracht tot de vechtpartij niet aannemelijk is geworden, en dat hem om die reden geen beroep op noodweer toekomt. De verwerping van het beroep op noodweer betekent ook dat er geen sprake kan zijn van noodweerexces, dat immers alleen aan de orde kan zijn indien een verdachte bij de in noodweer verrichte handelingen de grenzen van de proportionaliteit zou hebben overschreden.
Omdat er ook verder geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten en/of verdachte uitsluiten, zijn de feiten en de verdachte strafbaar.
De bewezen verklaarde feiten worden aangemerkt als:

1.Poging tot zware mishandeling

6.Motivering straf

6.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
6.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft in woning waar zowel hij als het slachtoffer woonachtig waren, getracht om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door onder andere met een stoelpoot tegen het (achter)hoofd van het slachtoffer te slaan. Daarnaast heeft hij ander geweld gebruikt tegen verdachte. Dit geweld heeft geresulteerd in twee hoofdwonden, een zwelling op het achterhoofd en een gebroken neus. Dat het uiteindelijke letsel nog relatief beperkt is gebleven, is niet aan de verdachte te danken. Door buurtbewoners zijn het slachtoffer en de verdachte uiteindelijk uit elkaar gehaald. De verdachte heeft zich, nadat hij het slachtoffer al klappen (met de stoelpoot) gegeven had, ook nog schuldig gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling door het slachtoffer een mes voor te houden. Dergelijk geweld heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. De genezingsduur werd door de forensisch arts geschat op tenminste 4 à 6 weken. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld daarvan nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk klachten kunnen ondervinden. Dergelijke misdrijven veroorzaken tevens gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen.
6.3.
Strafmatigende omstandigheden
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, is het uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een (eind)oordeel (van de rechtbank) binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn begint op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank ziet in deze zaak de inverzekeringstelling van een verdachte op 12 oktober 2015, gevolgd door een vordering tot toepassing van voorlopige hechtenis, als een dergelijke omstandigheid. Op 12 oktober 2015 is de redelijke termijn in deze zaak begonnen.
Tussen 12 oktober 2015 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van iets meer dan twee jaar. Hoewel die overschrijding van beperkte aard is, is toch sprake van een behandelingsduur die duidelijk langer is dan gewenst. Dit gegeven wordt in strafmatigende zin meegewogen, evenals de omstandigheid dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen voorafgaand of na dit voorval.
6.4.
Conclusie
Uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat en –soort bij dit type ernstige geweldsmisdrijven is een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van enkele maanden. Verder heeft de rechtbank gelet op de concrete straffen die zijn opgelegd in andere, min of meer vergelijkbare, geweldsmisdrijfzaken. De strafmatigende omstandigheden leiden ertoe dat de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel is dat een straf die zou leiden tot een nieuwe vrijheidsbeneming niet (meer) aan de orde is. De rechtbank zal de verdachte een gevangenisstraf conform het voorarrest opleggen, met daarbij een taakstraf van de hierna aan te geven duur.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Hij vordert een vergoeding van € 235,27 aan materiële schade en een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade.
7.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, en dat hierbij een schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
7.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij bij vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Wanneer de rechtbank tot een veroordeling komt, verzoekt de verdediging de rechtbank rekening te houden met het (eigen) aandeel van de aangever bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen vergoeding voor de geleden immateriële schade.
7.3.
Beoordeling
Het is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De hoogte van dit gedeelte van de vordering is niet betwist, onderbouwd met een declaratie en omdat het gevorderde de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen.
Daarnaast is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door de beide bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.000,-, zodat de vordering in zijn geheel zal worden toegewezen. De rechtbank ziet geen eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij, en verwijst daarbij kortheidshalve naar de eerder in dit vonnis gegeven oordelen over de bewijsbaarheid en de strafbaarheid van de handelingen van verdachte.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is niet betwist, zodat de rechtbank het te vergoeden schadebedrag zal vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2015.
Omdat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
7.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.235,27, te vermeerderen met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Door de rechtbank wordt oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair - impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair – impliciet subsidiair, en onder 2, ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) dagen, en beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij, te betalen een bedrag van
€ 1.235,27 (duizendtweehonderdvijfendertig euro en zevenentwintig cent), bestaande uit € 235,27 (tweehonderdvijfendertig euro en zevenentwintig cent) aan materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 oktober 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.235,27 (duizendtweehonderdvijfendertig euro en zevenentwintig cent),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2015 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.235,27 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
22 (tweeëntwintig) dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.S. Duinkerke, voorzitter,
en mrs. E.A. Poppe-Gielesen en W.A.F. Damen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 09 oktober 2015 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om opzettelijk [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet die [naam slachtoffer] (met kracht)
- meermalen, althans eenmaal, met een tafelpoot/stoelpoot, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht heeft geslagen en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of lichaam heeft gestompt/geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
art. 287 Wetboek van Strafrecht
art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 oktober 2015 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer] (met kracht)
- meermalen, althans eenmaal, met een tafelpoot/stoelpoot, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd en/of gezicht te slaan en/of
- meermalen, althans eenmaal op/tegen het hoofd en/of gezicht en/of lichaam te stompen / slaan;
art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 09 oktober 2015 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes aan die [naam slachtoffer] getoond/voorgehouden;
art. 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht