ECLI:NL:RBROT:2017:10891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
10/690138-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld en bedreiging, medeplegen van afpersing en diefstal

Op 13 oktober 2017 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een woningoverval. De overval vond plaats op 10 maart 2017 in Rotterdam, waarbij de verdachte samen met anderen de woning van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] binnendrongen. De slachtoffers werden bedreigd met op vuurwapens gelijkende voorwerpen en gedwongen om op de grond te liggen. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van afpersing en diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte als medepleger van de diefstal met geweld en de afpersing kon worden aangemerkt. De rechtbank vond dat de verdachte onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn ontkenning van betrokkenheid bij de overval. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met aftrek van voorarrest. De verdachte werd ook veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam benadeelde], ter hoogte van € 2.500,-, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/690138-17
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de PI Dordrecht,
raadsman mr. G.R. Stolk, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 2
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Op 24 juni 2017 is [naam medeverdachte 1] aangehouden met een handvuurwapen aan de Mijnsherenlaan. Het ging om een pistool van het type Remington 1911 kaliber .45 ACP. Op een op voornoemde datum genomen foto staat de verdachte afgebeeld, samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] en met in zijn hand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De foto is genomen in een hotel gelegen aan de Mijnsherenlaan . Uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 204-205 van het dossier blijkt dat het pistool van [naam medeverdachte 1] een niet alledaags kenmerk bevat, namelijk een ring aan de onderzijde van het wapen, die haaks op het pistool staat. Aan het op een vuurwapen gelijkende voorwerp, waarmee de verdachte op genoemde foto staat, is een zelfde ring te zien. Gelet daarop, alsmede het feit dat [naam medeverdachte 1] kort daarop en in de buurt van het hotel met het handvuurwapen is aangetroffen, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het vuurwapen op 24 juni 2017 voorhanden heeft gehad.
4.1.2.
Beoordeling
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de vakspecialist wapens en munitie op pagina 204-205 van het dossier, blijkt dat het voorwerp waarmee de verdachte op de foto staat er een is van het type 1911 en een ring aan de onderzijde heeft die gepositioneerd is overeenkomstig het wapen waarmee [naam medeverdachte 1] is aangehouden. In dit proces-verbaal wordt ten aanzien van het op een vuurwapen gelijkende voorwerp dat de verdachte op de genoemde foto in zijn hand heeft evenwel ook vermeld dat vanaf de foto niet kan worden vastgesteld dat het daadwerkelijk gaat om een echt vuurwapen als bedoeld in de Wet wapens en munitie. Ook wordt vermeld dat niet kan worden vastgesteld van welk merk of kaliber het pistool op de foto is. De verdachte heeft verklaard dat het wapen waarmee hij op de foto staat, een plastic wapen betreft.
Gelet hierop is de rechtbank is van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte het vuurwapen waarmee [naam medeverdachte 1] is aangehouden op 24 juni 2017, dan wel een ander (soortgelijk) vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, op de grond dat zich onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt om de afzonderlijke onderdelen van de tenlastelegging bewezen te kunnen verklaren en dat ook indien deze in onderlinge samenhang worden bezien, niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen
Hiertoe is - samengevat en in hoofdzaak - aangevoerd dat een nuancering aan te brengen is in de zaak als het gaat om daderschap. De aangevers spreken over drie overvallers in de woning, terwijl op de camerabeelden gezien wordt dat de auto waarmee de overvallers aankwamen en vertrokken gedurende de overval in beweging was. Dit impliceert betrokkenheid van een vierde persoon. Voor deze persoon, die dan kennelijk de verdachte zou moeten zijn, geldt dat hij alleen als mede
plichtigekan worden aangemerkt, hetgeen niet is ten laste gelegd. De verdachte is niet direct te linken aan de plaats delict. Er is geen sporenonderzoek gedaan, terwijl geconstateerd is dat de daders alles in de woning hebben doorzocht. In de woning is geen DNA aangetroffen van de verdachte en er zijn geen zendmastgegevens opgevraagd, terwijl het telefoonnummer van de verdachte bekend was. De verklaring van de verdachte waarin hij aangeeft dat hij de enige was die gebruik maakte van de Kia Picanto met kenteken [kentekennummer] , heeft hij afgelegd uit boosheid en door de grimmige situatie die heerste tijdens het verhoor. Hij is later op deze verklaring terug gekomen. Getuige [naam getuige] heeft eveneens verklaard dat niet alleen de verdachte de auto leende en de verdachte is eerder door de politie aangetroffen met anderen in deze auto. GPS gegevens van de auto hebben daarnaast uitgewezen dat de auto een stuk verder dan de woning van de verdachte geparkeerd stond na de overval. De verbalisanten beschrijven dat gezien de plaats van het achterlicht van de auto, als te zien op de camerabeelden, het moet gaan om een Kia Picanto. Op diezelfde beelden was het kenteken van de auto echter niet te lezen. De beelden zijn van veraf gemaakt en het is wel erg gekunsteld om alleen op basis van de plaats van het achterlicht te komen tot de conclusie dat het zou gaan om een Kia Picanto.
Tevens bestaan verschillen tussen de verklaringen van de aangever en getuige [naam getuige] met betrekking tot de tas en de inhoud daarvan. De aangever heeft het over één blok in een zwarte tas, [naam getuige] heeft het over twee blokken in een zwart/blauwe tas.
Overigens ontkent de verdachte iedere betrokkenheid.
4.2.2.
Beoordeling
Op 10 maart 2017 heeft een gewapende overval plaatsgevonden aan de [adres delict] te Rotterdam. Drie personen hebben, na enige tijd voor de woning te hebben gewacht (in een auto) tot de bewoner [naam slachtoffer 1] thuis kwam, de woning doorzocht in aanwezigheid van hem en zijn vriendin [naam slachtoffer 2] . Eén persoon is buiten in de auto blijven wachten. Gedurende de overval werden de beide slachtoffers bedreigd en met een vuurwapen onder schot gehouden, terwijl zij een deken en jas over hun hoofd kregen. Uiteindelijk is een spaarpot met geld meegenomen en een sporttas met daarin kriksleutels en een ijzeren blok. Daarnaast is aangever [naam slachtoffer 1] gedwongen tot de afgifte van € 250,-. De verdachte heeft iedere betrokkenheid ontkend.
Betrokkenheid bij de overval
Blijkens camerabeelden kwam op 9 maart 2017 om 23:55 uur een zwarte auto aanrijden vanuit de richting van de Koninginnebrug. Uit deze auto stapten op 10 maart 2017 om 00:22 uur drie personen, vermoedelijk mannen. Zij lopen richting de woning aan de [adres delict] . Om 00:23 uur komt de aangever thuis. Op de camerabeelden wordt ook waargenomen dat de auto waaruit de drie personen zijn gestapt, tussen 00:25 en 00:48 uur in beweging blijft en onder meer achteruit rijdt. Daarbij wordt waargenomen dat een apart achteruitrijlicht dat onder het normale achterlicht zit aan de rechterkant, aan gaat en waarvan de plaatsing - naar later is gebleken - kenmerkend is voor een Kia Picanto.
De [adres delict] , gelegen op het Noordereiland, is te bereiken via de Koninginnebrug. Op de beelden is te zien dat de Kia Picanto om 00:48 uur, weg rijdt in de richting van die brug. Uit gegevens van ARS camera’s op de Koninginnebrug, blijkt dat slechts één Kia Picanto, die met het kenteken [kentekennummer] , tien minuten voor en na de aankomst van de zwarte auto aan de [adres delict] , over de brug heeft gereden.
De GPS gegevens van de Kia Picanto met het kenteken [kentekennummer] wijzen uit dat de auto op 9 maart 2017 tot 23:10 uur geparkeerd stond aan de [adres] te Rotterdam. Dit is het adres waar de verdachte verbleef en waar zijn moeder woont. Ook heeft de Kia Picanto onder meer stil gestaan ter hoogte van de Oldengaarde, waar een bekende van de verdachte, [naam medeverdachte 2] , woont. Om 23:47 uur is de auto gaan rijden vanaf de Oldengaarde in de richting van de [adres delict] , waar hij op 10 maart 2017 om 00:07 uur geparkeerd werd. Om 00:52 uur is de Kia Picanto vanaf deze straat vertrokken en stopte vervolgens weer ter hoogte van de Oldengaarde, waarna de auto uiteindelijk werd geparkeerd op de Dorpsweg, op 200 meter afstand van de woning waar de verdachte verbleef.
De huurder van de Kia Picanto, [naam getuige] , heeft bij de politie verklaard dat wanneer zij haar auto niet zelf had, de verdachte de sleutel van de auto had. Daarbij heeft de verdachte in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat alleen hij de Kia Picanto met kenteken [kentekennummer] gebruikte. Hoewel de verdachte later heeft verklaard dat het een huurauto was en iedereen de sleutel kon krijgen, heeft [naam getuige] aangegeven dat de verdachte specifiek van 9 op 10 maart 2017 de sleutel gekregen heeft van haar en dat zij de auto op 10 maart in de loop van de middag terug heeft gekregen van de verdachte.
Op 11 maart 2017, de dag na de overval, heeft de verdachte aan [naam getuige] gevraagd of zij een tas uit de Kia picanto wilde pakken. Zij heeft dit gedaan en uit nieuwsgierigheid heeft zij - omdat de tas erg zwaar was - de inhoud van de tas gedeeltelijk bekeken. Zij beschrijft dat hier een ijzeren blok in zat. Op de telefoon van de verdachte is een foto aangetroffen van een tas met daarin een ijzeren blok. Getuige [naam getuige] herkent op de foto deze tas en inhoud als de tas die zij voor de verdachte uit de auto moest halen. Aangever [naam slachtoffer 1] herkent - eveneens op de foto - de tas als zijnde de weggenomen tas met daarin het ijzeren blok en de kriksleutels, waarvan hij melding maakt in zijn aangifte.
Vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, geven de rechtbank in beginsel voldoende aanleiding om de betrokkenheid van de verdachte bij de woningoverval aan te nemen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat hij concrete, plausibele en verifieerbare verklaringen geeft die dit beeld weerleggen
Een dergelijke concrete en min of meer toetsbare verklaring van de verdachte voor deze feiten en omstandigheden ontbreekt echter. Bij de politie heeft de verdachte op inhoudelijke vragen van de politie, ontkend. Verder heeft de verdachte pas ter terechtzitting verklaard dat hij de foto van de gestolen tas gehad heeft van ene “ [naam 1] of [naam 2] , [naam 3] of [naam 4] , of zoiets” en dat die jongen de Kia Picanto ook wel eens leende en bij hem in de buurt woont. Verdere gegevens heeft hij echter niet van hem. De verdachte geeft daarmee geen concrete aanknopingspunten om zijn verklaring te verifiëren.
Een verklaring van een verdachte, met een inhoud die niet - of zeer beperkt - toetsbaar en vaag is, kan door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten. Dat geldt temeer indien een dergelijke verklaring pas op een zeer laat moment wordt afgelegd door de verdachte in zijn strafzaak. Immers, het ligt voor de hand dat een verdachte spoedig na zijn aanhouding opening van zaken geeft, indien de verklaring in de kern inhoudt dat hij volstrekt onschuldig is aan het hem verweten (ernstige) strafbare feit. Een dergelijke verklaring zal, mits aannemelijk gemaakt, er immers toe leiden dat verdachte niet lang(er) iets te vrezen heeft van een onderzoek naar het desbetreffende strafbare feit.
De rechtbank is in casu van oordeel dat de verdachte geen consistente, plausibele en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd, die het hiervoor beschreven beeld dat zich uit de feiten opdringt, zouden kunnen weerleggen. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte betrokken is geweest bij de overval aan de [adres delict] op 10 maart 2017.
Medeplegen of medeplichtigheid?
Gelet op het gevoerde verweer is vervolgens aan de orde of de verdachte als medepleger of alleen als medeplichtige kan worden aangemerkt. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat één persoon gedurende de overval in de auto is blijven zitten en dat door zijn beperktere rol ten aanzien van die persoon sprake is van, niet tenlastegelegde, medeplichtigheid.
De rechtbank is van oordeel dat zelfs indien aangenomen wordt dat de verdachte degene was die in de auto is blijven zitten gedurende de overval, daarbij ook het gegeven moet worden meegenomen dat hij degene is geweest die de auto heeft geleend en bestuurd, de auto vanaf zijn huisadres vertrok en hij met de mededaders naar en van de plaats van de overval is gereden. De bestuurder van de auto heeft vervolgens op de daders gewacht en zorgde er tevens voor dat deze snel na de overval weg konden komen. Bovendien lag een deel van de ‘buit’ van de overval in de auto die hij had geleend en regelde hij dat de tas met inhoud werd veiliggesteld door contact op te nemen met [naam getuige] . Later heeft de verdachte deze tas ook bij haar opgehaald.
Op basis hiervan blijkt dat - ook indien wordt aangenomen dat de verdachte degene is geweest die in de auto is blijven wachten – hij essentiële handelingen heeft verricht om de overval te doen slagen en om vervolgens de buit veilig te stellen. Tussen verdachte en zijn mededaders was daarmee naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dermate bewuste en nauwe samenwerking dat van medeplegen kan worden gesproken. Het verweer wordt derhalve verworpen.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte als medepleger van de diefstal met geweld en de afpersing kan worden aangemerkt. Feit 1 kan wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 maart 2017 te Rotterdam in een woning, gelegen aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een spaarpot en een geldbedrag en een sporttas met een ijzeren blok en twee kriksleutels, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
en
met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 250 euro, toebehorende aan [naam slachtoffer 1] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het
- het portiek van die woning in duwen van die [naam slachtoffer 1] en
- in het Papiaments zeggen tegen die [naam slachtoffer 1] van de woorden "geef me al je geld, we willen geld", en
- voorhouden aan die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] van op vuurwapens gelijkende voorwerpen en
- zetten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 1] van de woorden "naar boven, naar boven", en
- die [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] dwingen in die woning op de grond te gaan liggen en
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 1] van de woorden : "als je gaat kijken of bewegen ga ik je schieten" en "waar is geld, waar is geld en je cocaïne", en
- leggen van een deken over het hoofd van die [naam slachtoffer 2] en
- gooien van olie, over die [naam slachtoffer 2] en
- daarbij toevoegen aan die [naam slachtoffer 2] van de woorden "we gaan je in de fik steken als je niet zegt waar het geld is".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Eendaadse samenloop van medeplegen van afpersing en medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte c.q. zijn mededaders zijn de woning van [naam slachtoffer 1] en zijn vriendin [naam slachtoffer 2] binnengedrongen, door [naam slachtoffer 1] op te wachten bij het portiek van zijn woning. [naam slachtoffer 1] werd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp onder schot gedwongen naar boven te lopen. Binnen aangekomen werden [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] vrijwel meteen woordelijk bedreigd en ook [naam slachtoffer 2] werd bedreigd met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Ze werden gedwongen op de grond te gaan liggen en kregen een deken en jas over hen heen. Zij konden niet zien wat zich om hen heen afspeelde, maar bleven continue de dreiging voelen. De situatie werd nog beangstigender toen [naam slachtoffer 2] olie over zich heen gegoten kreeg en daarbij gedreigd werd haar levend in brand te steken. Dit alles moet voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring zijn geweest, temeer nu dit alles gebeurde op een plek waar de aangevers zich bij uitstek veilig behoorden te voelen, te weten hun woning.
Een dergelijk feit veroorzaakt niet alleen bij de directe slachtoffers gevoelens van onveiligheid en angst, maar ook bij de maatschappij in het algemeen. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zich op geen enkele manier heeft bekommerd om de personen die slachtoffer zijn geworden van zijn handelen, maar zich bij het plegen van dit feit kennelijk enkel heeft laten leiden door zijn verlangen naar geldelijk gewin. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog geruime tijd zowel lichamelijk als geestelijk hinder en klachten kunnen ondervinden, hetgeen in dit geval ook is gebleken gezien de toelichting die aangever [naam slachtoffer 1] in zijn schadeformulier heeft gegeven.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 september 2017, waaruit blijkt dat de verdachte -meermaals- eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en geweldsfeiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 22 september 2017. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: Meldplicht, Gedragsinterventie, Ambulante behandeling, Contactverbod, Locatieverbod, Locatiegebod en andere voorwaarden het gedrag betreffende. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
Psycholoog W.J.L. Lander heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 28 augustus 2017. Daaruit volgt dat bij de verdachte mogelijk sprake is van gedragsproblematiek, van verminderde begaafdheid en van overmatig gebruik van alcohol. Er heeft echter geen onderzoek plaatsgevonden en om deze reden is een duidelijke uitspraak omtrent een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens niet mogelijk.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en naar de landelijke LOVS-richtlijnen. De rechtbank weegt - naast de recidive - als strafverzwarende omstandigheden mee dat er twee slachtoffers waren en dat de overval in vereniging is gepleegd. Bovendien zijn de slachtoffers zeer ernstig bedreigd, niet alleen met gebruikmaking van op vuurwapens gelijkende voorwerpen, maar bovendien door één van hen met olie te overgieten en te dreigen haar in brand te steken.
Anders dan is geadviseerd door de reclassering en gevorderd door de officier van justitie, ziet de rechtbank geen aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, omdat de verdachte ter terechtzitting niet gemotiveerd is gebleken voor begeleiding door de reclassering. Ter terechtzitting heeft de verdachte desgevraagd aangegeven ‘wat moet, dat moet’ en heeft aangegeven alleen hulp te willen en te kunnen gebruiken bij het verkrijgen van werk en een woning. Bovendien blijkt uit het strafblad van verdachte dat eerdere (deels) voorwaardelijke straffen voor soortgelijke feiten hem niet hebben weerhouden om thans opnieuw een dergelijk feit te plegen.
Ondanks het feit dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, acht zij alles afwegend de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen jas (1.00 STK Kleding Kl: Zwart, ONBEKEND Jas [codenummer] , Goednummer [beslagcode] ) terug te geven aan de rechthebbende, het slachtoffer [naam slachtoffer 1] .
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft te dien aanzien geen standpunt ingenomen.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de in beslag genomen jas (1.00 STK Kleding Kl: Zwart, ONBEKEND Jas [codenummer] , Goednummer [beslagcode] ) zal een last worden gegeven tot teruggave aan degene bij wie deze in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten het slachtoffer, [naam slachtoffer 1] .

9.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 7.000,- aan immateriële/materiële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zicht op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij gezien moet worden als een vordering tot immateriële schadevergoeding. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat een bedrag van € 5.000,- redelijk en billijk is en dat de vordering voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voorts verzoekt de officier van justitie de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu vrijspraak van het tenlastegelegde moet volgen. Subsidiair heeft de verdediging niet-ontvankelijkheid bepleit omdat de vordering, die naar de mening van de verdediging als een vordering tot vergoeding van materiele schade dient te worden beschouwd, onvoldoende onderbouwd is en deze een onevenredige belasting vormt voor het strafproces. Meer subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat het bedrag dient te worden gematigd, nu de aangever zich kennelijk eveneens in het criminele milieu bevindt. In een dergelijk geval dient een ander prijskaartje aan de te vergoeden immateriële schade te worden gehangen.
9.3.
Beoordeling
Anders dan door de officier van justitie is aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de vordering blijkens de toelichting van de benadeelde partij naast een immateriële component ook een materiele component bevat, nu hij heeft aangegeven te willen verhuizen en hij zijn meubilair niet wil meenemen. Het is, gelet op de wijze waarop het formulier is ingevuld, lastig de immateriële en materiele component van elkaar te scheiden. De rechtbank is evenwel van oordeel dat bij de beoordeling daarvan niet uitsluitend moet worden gekeken naar de vraag onder welke kopjes de verschillende verklaringen en bedragen zijn opgenomen, maar tevens naar de vraag of deze naar hun aard en inhoud moeten worden opgevat als een verzoek tot vergoeding van materiële, dan wel immateriële schade, met de daaraan verbonden onderbouwing. Naar het oordeel van rechtbank is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De schade stelt de rechtbank naar maatstaven van billijkheid vast op € 2.500,- , zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan, (met name welk overige deel van de vordering precies ziet op immateriële schade en welk deel ziet op materiële schade), zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 maart 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2017. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 56, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, aangever, [naam slachtoffer 1] , van:
1
STK Kleding Kl: Zwart
ONBEKEND Jas [codenummer]
Goednummer [beslagcode]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 2.500,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
35 (zegge: vijfendertig) dagen;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.L. Spierings, voorzitter,
en mrs. R. Brand en I.K. Rapmund, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Hemert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te Rotterdam in een woning, gelegen aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een spaarpot en/of een geldbedrag en/of een sporttas met inhoud en/of een ijzeren blok en/of twee, althans een of meer, kriksleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij
de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] (telkens) heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 250 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- het portiek van die woning in duwen van die [naam slachtoffer 1] en/of
- ( in het Papiaments) zeggen tegen die [naam slachtoffer 1] van de woorden "geef me al je geld, we willen geld", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
- tonen en/of voorhouden aan die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] van (een) (op (een)) vuurwapen(s) gelijkende voorwerp(en) en/of
- zetten van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer 1] en/of
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 1] van de woorden "naar boven, naar boven", althans
woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
- die [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] dwingen in die woning op de grond te gaan liggen en/of
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 1] van de woorden : "als je gaat kijken of bewegen ga ik je schieten" en/of "waar is geld, waar is geld en je het cocaïne", althans woorden van soortgelijke aard en/of strekking en/of
- leggen van een deken over het hoofd van die [naam slachtoffer 2] en/of
- gooien van olie, althans een vloeistof op/over die [naam slachtoffer 2] en/of
- ( daarbij) toevoegen aan die [naam slachtoffer 2] van de woorden "we gaan je in de fik steken als je niet zegt waar het geld is", althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking
2.
hij op of omstreeks 24 juni 2017 te Rotterdam, althans in Nederland, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Remington 1911, kaliber .45 ACP, voorhanden heeft gehad;